26 mei 2009
Strafkamer
nr. 07/11241
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 april 2007, nummer 20/000283-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op 28 november 1985, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor wat betreft de verbeurdverklaring, tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte toepassing heeft gegeven aan art. 359, derde lid, Sv en heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, terwijl door de raadsman vrijspraak is bepleit.
2.2. De bestreden uitspraak houdt onder meer in:
"Bewijsoverweging
Het verweer: ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft een onrechtmatige staandehouding en aanhouding plaatsgevonden.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat er ten tijde van de staandehouding en aanhouding geen redelijke vermoeden van schuld was in de zin van art. 27 Wetboek van Strafvordering zodat de staandehouding ex artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering niet correct is geweest. De staandehouding heeft immers plaatsgevonden, terwijl er onvoldoende overeenstemming was met de aan de staandehoudende verbalisanten doorgegeven informatie over de verdachten van de diefstallen in kwestie. Die informatie betrof een auto met daarin drie personen, terwijl in de auto waarin verdachte zat, slechts twee personen zichtbaar aanwezig waren. Voorts vond de staandehouding plaats in een andere wijk van Eindhoven, dan waar de diefstallen zijn gepleegd. De consequentie die daaraan volgens de verdediging verbonden moet worden is uitsluiting van al het bewijs dat hieruit is voortgevloeid.
Het hof overweegt als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van politie(1)krijgen verbalisanten [verbalisant 1 en 2] op 11 december 2005, omstreeks 23.17 uur een melding binnen dat op de Vaalserbergweg glasgerinkel was gehoord door een buurtbewoner en dat men vervolgens drie personen zag wegrennen in de richting van de Baronielaan. De drie voornoemde personen zouden zijn weggereden in een donkerkleurige personenauto en een van de drie personen zou een witte broek dragen. Verder horen de verbalisanten dat er vermoedelijk een zogenaamde pocket-pc was weggenomen uit een personenauto. Omstreeks 23.26 uur zien de verbalisanten een donkerkleurige Volkswagen Golf rijden, met daarin twee personen zichtbaar en geven dit voertuig een stopteken. Aangekomen bij de Volkswagen zien de verbalisanten dat de bestuurder, die inmiddels is uitgestapt, een witte broek draagt. Tevens zien de verbalisanten dat er op de achterbank van de Volkswagen een derde manspersoon ligt. De verbalisanten delen de bestuurder mede dat zij het voertuig willen onderzoeken. De bestuurder geeft hierop toestemming voor het onderzoeken van zijn voertuig. Verbalisant [verbalisant 1] treft daarbij vervolgens in het dashboardkastje aan de passagierszijde onder andere een zogenaamde pocket-pc aan, alsmede diverse schroevendraaiers in verschillende maten, een zakmes en een metalen honkbalknuppel. Verbalisant [verbalisant 2] treft in het opbergvakje onder voornoemd dashboardkastje een balletjespistool aan, met een pot met balletjes ten behoeve van dit pistool. Hierop zijn de bestuurder en de twee inzittenden aangehouden als verdachte ter zake van diefstal.
Naar het oordeel van het hof is er geen sprake van onrechtmatig verkregen bewijs. Verbalisanten hebben een stopteken gegeven in het kader van hun controlebevoegd-heid op grond van de Wegenverkeerswet. Tijdens die controle krijgen de verbalisanten toestemming van de bestuurder om in het dashboardkastje te kijken en treffen daar diverse inbrekerswerktuigen aan, alsmede een voorwerp - pocket-pc - waarvan sprake was in de melding. Daarna gaan de verbalisanten over tot aanhouding.
Het hof is van oordeel dat op grond van de aan verbalisanten gedane melding, in combinatie met de door hen gedane waarnemingen sprake is van een redelijk vermoeden van schuld bij de aanhouding, zodat die aanhouding rechtmatig is.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat het uitoefenen van de controlebevoegdheid op grond van de Wegenverkeerswet geen staandehouding is in de zin van het Wetboek van Strafvordering.
Het verweer: ten aanzien van feit 3 heeft een onrechtmatige aanhouding plaatsgevonden.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat er jegens verdachte disproportioneel geweld is toegepast. Verdachte zou tijdens de aanhouding meermalen geslagen zijn middels een honkbalknuppel. De consequentie die aan deze onrechtmatige aanhouding volgens de verdediging verbonden moet worden is uitsluiting van het bewijs, hetgeen in casu tot vrijspraak zou moeten leiden.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat het gestelde buitensporige geweld verricht is door een burger, voorafgaand aan de overdracht aan de politie. Dergelijk geweld heeft - behoudens uitzonderingen - als regel geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de na het geweld plaatsvindende aanhouding door de politie. Nu genoemde uitzonderingen niet gesteld of gebleken zijn verwerpt het hof het verweer van de raadsman van verdachte.
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierna te melden.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Het hof acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte(2), alsmede de aangiftes van [betrokkene 1](3), [betrokkene 2](4) en [betrokkene 3](5), wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 11 december 2005 te Eindhoven tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een auto (merk Volkswagen, type Golf, kleur blauw), staande op of aan de Vaalserbergweg heeft weggenomen een autolader, toebehorende aan [betrokkene 1], waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door middel van braak;
2. hij op 11 december 2005 te Best, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een auto (merk Seat, type Leon, kleur zwart) heeft weggenomen een palmtop computer en houder, toebehorende aan [betrokkene 2], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak, te weten door een ruit van die auto te vernielen;
3. hij op 25 oktober 2005 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen autovelgen, toebehorende aan [betrokkene 3].
Voetnoten:
(1) Het ambtsedig proces-verbaal van politie Brabant Zuid-Oost/Afdeling EWN/Eindhoven, mutatienummer PL2209/05-611187, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], hoofdagent van politie en [verbalisant 2], agent van politie d.d. 12 december 2005, dossierpagina's 48 en 49.
(2) Het proces-verbaal van de rechtbank 's-Hertogenbosch in eerste aanleg d.d. 13 januari 2006, inhoudende de verklaring van verdachte.
(3) Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van politie Brabant Zuid-Oost/Afdeling EWN/Eindhoven, mutatienummer PL2209/05-611187 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], surveillant van politie, d.d. 12 december 2005, dossierpagina's 45-46.
(4) Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van politie Brabant Zuid-Oost, Best Oirschot Son, procesverbaalnummer 05147677 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 4], d.d. 12 december 2005, dossierpagina's 76 t/m 78.
(5) Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van politie Brabant Zuid-Oost/Afdeling EWN/Eindhoven, mutatienummer PL2209/05-595783 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 5], buitengewoon opsporingsambtenaar van politie, d.d. 25 oktober 2005, dossierpagina's 14-15."
2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de raadsman van de verdachte het volgende heeft aangevoerd:
"Het klopt dat mijn cliënt de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft bekend. Desondanks ben ik van mening dat cliënt dient te worden vrijgesproken van deze feiten omdat er in het opsporingsonderzoek onherstelbare vormfouten ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering zijn gemaakt."
2.4. Art. 359, derde lid, Sv luidt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
2.5. Uit de bewoordingen van art. 359, derde lid, Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. In die bepaling wordt niet onderscheiden naar de grond waarop die vrijspraak is bepleit. Het oordeel van het Hof dat in het onderhavige geval kon worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv, is - nu de raadsman vrijspraak heeft bepleit - derhalve onjuist.
De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd (vgl. HR 7 november 2006, LJN AY8901, NJ 2007, 108).
2.6. Het middel is terecht voorgesteld.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink, J. de Hullu, W.F. Groos en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 26 mei 2009.