Conclusie
1.Inleiding en samenvatting
voltooid.Zou eiseres tot cassatie op het juiste moment kennis hebben genomen van de nieuwe rolbeslissing van het hof, alsook van de inhoud van de antwoordakte die aldus tot de gedingstukken ging behoren, dan zou dat er dus niets aan hebben kunnen veranderen dat zij op de inhoud van die akte niet meer mocht reageren. Het hof heeft zijn beslissing ook niet gegrond op enige in de bedoelde antwoordakte betrokken nieuwe stelling of overgelegde productie. In plaats daarvan heeft het hof de zaak inhoudelijk beslist op basis van het partijdebat zoals dat voorafgaand aan de antwoordakte was gevoerd en dus op basis van een debat waarin beide partijen gelegenheid hebben gehad om zich uit te laten over alle in hun ogen relevante aspecten van het geschil dat hun verdeeld hield en ook over alle producties die door hen over en weer in het geding waren gebracht.
2.Feiten en procesverloop
3.Bespreking van het cassatiemiddel
nietgeschikt. Dat begrip heeft in cassatie een vaststaande betekenis en staat voor ieder zelfstandig bezwaar van eiser tot cassatie tegen de uitspraak waartegen het beroep zich richt. Daarom is het gebruik van het woord ‘klacht’ in combinatie met een cijfer voor gedeelten van de procesinleiding in cassatie die meerdere zelfstandige bezwaren tegen de uitspraak bevatten, verwarrend. Ik zal daarom hierna spreken van ‘het eerste onderdeel (onder het kopje “klacht 1”)’, enzovoort.
eerste onderdeel(onder het kopje ‘klacht 1’) van het cassatiemiddel richt zich tegen het door het hof onder het verloop van de procedure onder 1 van zijn arrest opgenomen laatste opsommingspunt (de vermelding van een antwoordakte van Alsta-Nassau) en tegen rechtsoverweging 3.2:
1. Het verloop van de procedure in hoger beroep
eerste subonderdeel(onder het kopje ‘onderdeel 1’) klaagt dat het hof met het laatste opsommingspunt (onder 1 van zijn arrest) in strijd heeft gehandeld met art. 230 lid 1 aanhef en onder b Rv in samenhang met art. 353 lid 1 Rv [8] , althans dat het hof op onbegrijpelijke wijze heeft geoordeeld dat in het verloop van het geding in hoger beroep Alsta-Nassau de aldaar genoemde antwoordakte heeft genomen. Het
tweede subonderdeel(onder het kopje ‘onderdeel 2’) klaagt dat het hof ten onrechte van zijn rolbeslissing van 25 juli 2023 dat het recht om een antwoordakte te nemen is vervallen, is teruggekomen, althans dat het hof het voornemen om daarvan terug te komen ten onrechte niet aan Terra Sicca heeft aangekondigd en daarmee Terra Sicca in strijd met art. 19 Rv dan wel art. 6 EVRM geen gelegenheid heeft geboden om daar een reactie op te geven, althans dat het hof haar beslissing ten onrechte niet van een motivering heeft voorzien. Het
derde subonderdeel(onder kopje ‘onderdeel 3’) klaagt dat het hof in strijd met zijn verplichting ex art. 19 Rv dan wel art. 6 EVRM heeft gehandeld, dan wel om onbegrijpelijke, want niet kenbaar gemaakte redenen Terra Sicca geen gelegenheid heeft geboden zich uit te laten over de antwoordakte van Alsta-Nassau dan wel zich in het kader van partijberaad over het verloop van de procedure uit te laten.
equality of arms. Iets anders is dat voor zover het laatste processtuk iets wezenlijk nieuws bevat, bijvoorbeeld een nieuwe stelling of een nieuwe productie, de appelrechter die nieuwe stelling of hetgeen uit die nieuwe productie kan worden afgeleid, uiteraard niet als onweersproken mag beschouwen. Dat kan aanleiding voor het hof zijn om bij tussenarrest appellant de gelegenheid te bieden om alsnog op de nieuwe stelling of productie te reageren.
nietde standaard werkwijze heeft gevolgd en dat Terra Sicca, zoals zij in cassatie aanvoert, niet op de hoogte was, noch van de inhoud van antwoordakte van Alsta-Nassau, noch van de omstandigheid dat het hof dat stuk bij de gedingstukken had gevoegd en daarvan dus kennis zou nemen. Ook in dat geval wens ik echter te verdedigen dat Terra Sicca materieel niet tekortgedaan is in het recht op hoor en wederhoor en het recht op een eerlijk proces. Een verzoek van Terra Sicca om op die antwoordakte te reageren, zou immers zinloos zijn geweest. De aktewisseling was op gewone wijze afgesloten met een antwoordakte van Alsta-Nassau als geïntimeerde. Dat Alsta-Nassau het laatste woord had, is zoals gezegd niet in strijd met art. 6 EVRM, maar juist overeenkomstig het daarin besloten liggende beginsel van
equality of arms.Een theoretische mogelijkheid is nog dat Terra Sicca naar aanleiding van de antwoordakte van Alsta-Nassau alsnog om een mondelinge behandeling van de zaak zou hebben gevraagd. Die mogelijkheid noemt de steller van het middel niet en mijns inziens terecht. Gelet op de inhoud van de antwoordakte van Alsta-Nassau is evident dat het hof in het bedoelde geval zou hebben geoordeeld dat Terra Sicca geen grond had om op de eerder gemaakte procesafspraak (aktewisseling in plaats van mondelinge behandeling) terug te komen. Alsta-Nassau beperkte zich bij haar antwoordakte ertoe om te herhalen dat Terra Sicca bij memorie van antwoord in incidenteel beroep ook was ingegaan op het principaal beroep en nam het standpunt in dat de akte van Terra Sicca er niet toe zou mogen leiden dat het hof alsnog aan de inhoud van die uitbreiding van het debat in principaal beroep zou toekomen. Verder heeft Alsta-Nassau iets gezegd over de opportuniteit van een deskundigenbericht. Ook dat is niet van een zodanige importantie dat voorstelbaar is dat een verzoek om terug te komen op de procesafspraak om de mondelinge behandeling van de zaak te vervangen door een aktewisseling enige kans zou hebben gehad. Nogmaals, Terra Sicca voert dat ook niet aan. Ook heeft het hof niet enige bij de antwoordakte van Alsta-Nassau betrokken nieuwe stelling of bij die akte overlegde productie [12] aan haar beslissing ten grondslag gelegd. In plaats daarvan heeft het hof de zaak inhoudelijk beslist op basis van het partijdebat zoals dat voorafgaand aan de antwoordakte was gevoerd en dus op basis van een debat waarin
beidepartijen (ook Terra Sicca) gelegenheid hebben gehad om zich uit te laten over alle in hun ogen relevante aspecten van het geschil dat hun verdeeld hield en ook over alle producties die door hen over en weer het geding waren gebracht.
tweede onderdeel(onder het kopje ‘Klacht 2’) richt zich tegen het oordeel van het hof onder 3.9 en 3.13. Rechtsoverweging 3.9 gaat in op de door Terra Sicca primair aangevoerde grondslag voor dwaling en rechtsoverweging 3.13 betreft een verwerping van het door Terra Sicca gedane bewijsaanbod. Voor het gemak van de lezer citeer ik ook rechtsoverweging 3.8:
derde onderdeel(onder het kopje ‘Klacht 3’) richt zich tegen rechtsoverweging 3.10 van het hof:
vierde onderdeel(onder het kopje ‘Klacht 4’) veronderstelt dat het hof niet heeft gerespondeerd op de (impliciete) stelling van Terra Sicca dat Alsta-Nassau had moeten meedelen dat het advies van de monteur voortkwam uit bedrijfsinterne richtlijnen en niet een in de branche algemeen geaccepteerde wijze van herstel betreft. Die veronderstelling is onjuist, want met rechtsoverweging 3.11 heeft het hof daarop wel degelijk gerespondeerd:
Alsta-Nassaudat zij niet in positie van een concurrent kan treden en niet gehouden was om meer aan Terra Sicca mee te delen dan zij heeft gedaan.
vijfde onderdeel(onder het kopje ‘Klacht 5’) lees ik niets anders dan een herhaling van zetten. Volgens het aan het hof als rechter die over de feiten oordeelt voorbehouden oordeel behoefde de monteur van Alsta-Nassau niet meer aan Terra Sicca mee te delen dan hij volgens zijn voldoende duidelijke getuigenverklaring heeft gedaan.
zesde onderdeel(onder het kopje ‘Klacht 6’) richt zich tegen rechtsoverweging 3.12:
zevende onderdeel(onder de kop ‘Klacht 7’) richt zich tegen rechtsoverweging 3.17: