Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in de Verenigde Staten van Amerika,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
17 juli 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een echtscheiding tussen een man en een vrouw. De man, die in cassatie is gegaan, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank om de vrouw te veroordelen tot betaling van € 130.000,- in verband met de aanschaf van een Range Rover. De vrouw stelde dat zij recht had op dit bedrag op basis van de huwelijkse voorwaarden, die een uitsluiting van gemeenschap van goederen inhielden. De rechtbank had de man veroordeeld tot betaling van het bedrag, maar het hof bekrachtigde deze beschikking en wees het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen tot betaling van € 138.030,35 voor kosten van de huishouding af.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof het bewijsaanbod van de man om getuigen te horen, ten onrechte had gepasseerd. De man had voldoende specifiek bewijs aangeboden dat relevant was voor de beslissing van de zaak. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 3 juli 2019 en verwees de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad benadrukte dat de rechter niet mag vooruitlopen op het resultaat van een getuigenverhoor dat nog moet plaatsvinden en dat het hof onvoldoende gegevens had om te oordelen over de kosten van de huishouding.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van bewijsaanbiedingen in hoger beroep en de toepassing van de huwelijkse voorwaarden in echtscheidingsprocedures.