Conclusie
1.Inleiding
4.Bespreking van het cassatiemiddel
De vrouw beroept zich op het wilsgebrek misbruik van omstandigheden op grond waarvan de gewijzigde huwelijkse voorwaarden moeten worden vernietigd. De man betwist dat hiervan sprake is.
Op grond art. 3:44 lid 4 BW is misbruik van omstandigheden aanwezig wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals de – niet limitatief – in de wet genoemde noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
De omstandigheden zijn bijzonder omdat degene die erin verkeert onvrij is en zich als gevolg daarvan in een zwakke positie bevindt waarvan misbruik wordt gemaakt.
Bij de beoordeling of sprake is van misbruik van omstandigheden komt het aan op alle omstandigheden die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de rechtshandeling, in onderling verband en samenhang bezien (HR 23 juni 2023 [8] ).
(1) De eerste huwelijkse voorwaarden hielden een uitsluiting van iedere gemeenschap in met een periodiek verrekenbeding. Het privévermogen van de vrouw bestond uit de echtelijke woning en een aandeel in het stuk tuingrond.
(2) De vrouw heeft de echtelijke woning en haar aandeel in het stuk tuingrond op 24 december 2013 aan de man overgedragen. Partijen verschillen van mening over de aanleiding voor deze overdracht.
(3) De vrouw heeft, direct bij deze overdracht, uit vrijgevigheid voor € 100.000,- afstand gedaan van haar recht op betaling van de verkoopprijs van de echtelijke woning van € 374.472,03 ten gunste van de man. De vrouw heeft verklaard dat zij niet wist dat zij afstand had gedaan van haar recht op betaling van € 100.000,-. Een verklaring van partijen waarom de vrouw uit vrijgevigheid € 100.000,- aan de man heeft kwijtgescholden ontbreekt.
(4) Niet is betwist dat de man de koopsom voor een bedrag van € 274.472,03 (€ 374.472,03 minus € 100.000,-) heeft overgemaakt naar de rekening-courant bij de Rabobank op naam van de vrouw. Met de verkoopopbrengst is het debetsaldo van € 187.002,74 op die rekening aangezuiverd.
(5) Op 15 april 2014 zijn de huwelijkse voorwaarden gewijzigd. Uit de gedingstukken blijkt dat de notaris een ontwerp van akte wijziging huwelijkse voorwaarden aan partijen heeft gezonden. Uit de gedingstukken leidt het hof af dat de bespreking die aanleiding was voor nieuwe concepten van de akte wijziging huwelijkse voorwaarden, buiten aanwezigheid van de vrouw heeft plaatsgevonden.
(6) Door de wijziging van de huwelijkse voorwaarden is iedere aanspraak (in de vorm van verrekening) die de vrouw kon maken op het door de man tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen (waaronder de waarde van de echtelijke woning waarvan de vrouw haar eigendom aan de man had overgedragen en de kwijtschelding van een gedeelte van de koopsom) komen te vervallen.
(7) De rekening-courant bij de Rabobank op naam van de vrouw kan niet los worden gezien van de vermogensvorming van de man door de aankoop en verhuur van panden.
(8) De vrouw heeft de man gevolmachtigd tot de rekening-courant. De man erkent dat hij gelden van de rekening-courant heeft gebruikt voor eigen doeleinden, waaronder ook met betrekking tot het beheer van zijn huurpanden. Als zekerheid voor de rekening-courant is aan de Rabobank een recht van hypotheek op panden van de man verleend. De rekening-courant werd voornamelijk door de man gevoed en gebruikt. Het was voornamelijk de man die ten behoeve van zijn privévermogen gerechtigd was tot het saldo/de kredietfaciliteit van de rekening-courant. Hierdoor is de koopsom van de echtelijke woning niet aan de vrouw ten goede gekomen.
(9) De rekening-courant werd voornamelijk door de man gebruikt. Het restant van de koopsom van de echtelijke woning is niet in het vermogen van de vrouw gevloeid.
nrs. 6 t/m 8van het middel meen ik de volgende klachten te kunnen lezen. Het hof zou hebben miskend dat de vrouw niet heeft voldaan aan haar stelplicht, omdat zij in grief 3 in incidenteel appel onvoldoende heeft gesteld om misbruik van omstandigheden te kunnen aannemen. Het hof zou buiten de rechtsstrijd van partijen zijn getreden door misbruik van omstandigheden te baseren op argumenten die de vrouw niet heeft aangevoerd. Bovendien zou het hof hebben miskend dat de vrouw niet heeft gegriefd tegen rov. 3.4.13 van de beschikking van de rechtbank van 5 november 2021, waarin is overwogen dat zelfs indien van de juistheid van de stellingen van de vrouw wordt uitgegaan hiermee nog geen sprake is van een dusdanig geestelijk overwicht van de man op de vrouw dat sprake is van afhankelijkheid als bedoeld in art. 3:44 lid 4 BW. Deze klachten falen. Ik leg dat als volgt uit.
nrs. 6 en 23van het middel). Het middel [12] verwijst hiervoor naar nrs. 19 t/m 27 van het verweerschrift van de man in incidenteel appel. Op die plek voert de man verweer tegen grief 3 van de vrouw waarin zij betoogt dat de rechtbank haar beroep op misbruik van omstandigheden ten onrechte heeft afgewezen. Het verweer van de man houdt, voor zover van belang, het volgende in:
(…).’
nrs. 8, voetnoot 8, en 24van het middel). Hiervoor is het volgende van belang. Voor een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden vereist art. 3:44 lid 4 BW niet dat de rechtshandeling tot nadeel voor (in casu) de vrouw heeft geleid. Ik wijs op HR 27 januari 2017, rov. 3.3: ‘(…) Niet is vereist dat degene die zich op vernietiging beroept door het aangaan van de overeenkomst is benadeeld; wel is vereist dat hij zonder het misbruik van omstandigheden de overeenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. (…)’. [13] Hoewel benadeling van (in casu) de vrouw geen afzonderlijk vereiste is, kan dit wel een rol spelen in het kader van de vraag of (in casu) de man zich van het bevorderen van de rechtshandeling had behoren te onthouden. [14]
nr. 9) terecht dat de omstandigheden (1) t/m (9) in rov. 5.8.2 waarop het hof zijn oordeel in rov. 5.8.3 heeft gegrond dat de vrouw onevenredig is benadeeld, ook wanneer deze omstandigheden in onderling verband en samenhang worden bezien, niet de beslissing kunnen dragen dat sprake is van misbruik van omstandigheden. [16]
nr. 25) verder dat het hof niets feitelijks heeft vastgesteld waaruit zou kunnen volgen dat de vrouw als gevolg van haar afhankelijkheid c.q. onervarenheid door de man bewogen werd tot het verlenen van haar medewerking aan het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden. Ook deze klacht slaagt. In rov. 5.8.3 overweegt het hof hierover dat ‘(…) een bespreking met de notaris heeft plaatsgevonden buiten aanwezigheid van de vrouw – hetgeen de afhankelijkheid van de vrouw bevestigt – (…)’ en voorts dat ‘(…) de vrouw door haar afhankelijkheid c.q. onervarenheid in deze reeks van feitelijke handelingen en rechtshandelingen door de man is bewogen tot het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden.’ Hieruit volgt echter nog niet waarom een causaal verband bestaat tussen de door het hof aangenomen afhankelijkheid c.q. onervarenheid van de vrouw en het verlenen van haar medewerking aan het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden. Immers, de door het hof genoemde omstandigheden (1) t/m (9) in rov. 5.8.2, in onderling verband en samenhang bezien, geven nog geen antwoord op de vraag of de vrouw haar medewerking aan het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben verleend indien geen sprake was van afhankelijkheid c.q. onervarenheid.
onderdeel IIdat het hof ten onrechte is voorbijgegaan aan het bewijsaanbod dat de man heeft gedaan in het kader van zijn stelling dat de vrouw meerdere keren heeft gezegd dat zij de wijziging van de huwelijkse voorwaarden wilde en begreep, slaagt niet. In de redenering van het hof dat de vrouw onder misbruik van omstandigheden heeft ingestemd met de gewijzigde huwelijkse voorwaarden, is het bewijsaanbod niet terzake dienend. Indien ervan wordt uitgegaan, zoals het hof heeft gedaan, dat de gewijzigde huwelijkse voorwaarden onder misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen, kan immers geen sprake zijn van een vrije wilsvorming van de vrouw.