ECLI:NL:PHR:2024:1153

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
24/00335
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van gewijzigde huwelijkse voorwaarden op grond van misbruik van omstandigheden

In deze zaak, die zich afspeelt binnen het civiel recht en specifiek het personen- en familierecht, gaat het om de vernietiging van gewijzigde huwelijkse voorwaarden tussen een man en een vrouw. De vrouw heeft een beroep gedaan op misbruik van omstandigheden, zoals geregeld in artikel 3:44 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek. De man heeft in cassatie geklaagd dat de omstandigheden die het hof heeft genoemd niet voldoende zijn om te concluderen tot misbruik van omstandigheden. De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn op 28 december 1970 gehuwd onder huwelijkse voorwaarden die een uitsluiting van gemeenschap van goederen inhielden. In 2013 heeft de vrouw haar eigendom van de echtelijke woning en een stuk tuingrond aan de man verkocht, waarbij zij afstand deed van een deel van de koopsom. In 2014 hebben partijen hun huwelijkse voorwaarden gewijzigd, waarbij het periodieke verrekenbeding werd geschrapt. De vrouw heeft later verzocht om vernietiging van deze gewijzigde huwelijkse voorwaarden, wat door het hof is gehonoreerd. Het hof oordeelde dat de man misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden van de vrouw, die in een zwakke positie verkeerde. De man heeft cassatie ingesteld, maar het hof heeft geoordeeld dat de gewijzigde huwelijkse voorwaarden vernietigd moeten worden, waardoor de oorspronkelijke huwelijkse voorwaarden herleven. De zaak is complex en raakt aan de thema's van wilsgebrek en de bescherming van de zwakkere partij in huwelijkse voorwaarden.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/00335
Zitting1 november 2024
CONCLUSIE
F. Ibili
In de zaak
[de man]
(hierna: de man)
tegen
[de vrouw]
(hierna: de vrouw)

1.Inleiding

1.1
Deze zaak gaat over de vernietiging van gewijzigde huwelijkse voorwaarden van partijen vanwege een wilsgebrek. Anders dan de rechtbank heeft het hof het beroep van de vrouw op misbruik van omstandigheden (art. 3:44 lid 4 BW) door de man gehonoreerd. De man klaagt in cassatie, naar mijn mening terecht, dat de omstandigheden die hof heeft genoemd niet het oordeel kunnen dragen dat sprake is van misbruik van omstandigheden.
1.2
Tussen partijen is tevens een cassatieprocedure aanhangig over de partneralimentatie, waarin ik heden ook concludeer (zaaknummer 24/00083).
2.Feiten [1]
2.1
Partijen zijn op 28 december 1970 gehuwd na het maken van huwelijkse voorwaarden. In deze (hierna aan te duiden als) eerste huwelijkse voorwaarden zijn partijen overeengekomen dat tussen hen geen gemeenschap van goederen zal bestaan. Daarnaast zijn partijen een periodiek verrekenbeding overeengekomen.
2.2
De vrouw was eigenaar van [de echtelijke woning] (hierna: de echtelijke woning). Samen met de man was zij, voor een gelijk deel, eigenaar van het naast de echtelijke woning gelegen stuk tuingrond dat feitelijk deel uitmaakt van de echtelijke woning (hierna: het stuk tuingrond).
2.3
De vrouw heeft bij mondelinge overeenkomst de echtelijke woning en haar aandeel in het stuk tuingrond aan de man verkocht. Bij notariële akte van 24 december 2013 is de echtelijke woning en het aandeel van de vrouw in het stuk tuingrond aan de man geleverd. De notariële akte vermeldt dat de tegenprestatie hiervoor € 374.612,50 bedraagt. De notariële akte vermeldt verder dat betaling van dit bedrag is voldaan door storting van € 274.612,50 op de kwaliteitsrekening van de notaris en dat voor wat betreft het resterende bedrag partijen zijn overeengekomen, hetgeen zij uitvoeren, dat de vrouw afstand van recht doet op betaling van € 100.000,-. Daartegenover erkent de man schuldig aan de vrouw van € 100.000,-. De vrouw verleent de man kwijting voor de voldoening/verrekening van de tegenprestatie als bedoeld in de notariële akte.
2.4
In een document van 24 december 2013 genaamd 'KWIJTSCHELDING’ verklaren partijen dat de in 2.3 genoemde notariële akte is gepasseerd met de daarin vermelde inhoud en dat de vrouw ten bate van de man uit vrijgevigheid afstand doet van haar rechten uit haar vordering op de man van € 100.000,-, welke afstanddoening de man aanneemt.
2.5
Partijen hebben bij akte van 15 april 2014 de eerste huwelijkse voorwaarden gewijzigd. In deze (hierna aan te duiden als) gewijzigde huwelijkse voorwaarden zijn partijen het volgende overeengekomen:
‘1. Partijen hebben overleg gepleegd omtrent de inhoud van hun huwelijkse voorwaarden.
2. Zij wensen dat hun huwelijksvermogensregime van uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen onverkort zal blijven bestaan.
3. Zij ervaren het in artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden opgenomen periodieke verrekenbeding als met name administratief zeer belastend en wensen dat dit artikel voor de toekomst zal komen te vervallen, temeer daar zij wensen dat door het niet naleven van dit verrekenbeding hun sub 2 geuite wens wellicht feitelijk in gevaar zon komen in geval van een onverhoopte echtscheiding tussen partijen. Zij verklaren alvorens echter over te gaan tot wijziging van hun huwelijksvoorwaarden in voege als juist beschreven en hierna nader uitgewerkt vast te stellen en overeen te komen , zulks bij wijze van vaststellingsovereenkomst, dat zij, voor wat hun onderlinge verhouding betreft, het hiervoor gemelde periodieke verrekeningsbeding, beschouwen als zijnde tot en met heden door hen te volle en naar beider volkomen genoegen te zijn nagekomen en nageleefd.
(…)
5. Zij hebben terzake niets meer van elkaar te vorderen en verlenen elkaar ten deze over en weer volledige kwijting en décharge.
(...)
7. In verband met de hiervoor beschreven wensen en oogmerken van partijen, gaan zij thans over tot het wijziging van hun huwelijkse voorwaarden in dier voege dat zij het gemelde artikel 6 aangaande de periodieke verrekening met ingang van de dag na heden schrappen, zodat met ingang van de dag na heden dit periodiek verrekenbeding geen deel meer uit zal maken van hun huwelijkse voorwaarden.
(…).’
2.6
Partijen zijn op 31 maart 2022 van elkaar gescheiden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 5 november 2021 in de registers van de burgerlijke stand.
3.Procesverloop [2]
3.1
Bij inleidend verzoekschrift, ingekomen op 10 januari 2020 bij de griffie van de rechtbank, heeft de man verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
3.2
De vrouw heeft een verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken ingediend.
3.3
De man heeft verweer gevoerd tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw.
3.4
De vrouw heeft bij aanvullend verzoekschrift haar verzoek aangevuld, inhoudende:
- de veroordeling van de man tot betaling van € 100.000,- aan de vrouw uit hoofde van de akte van overdracht echtelijke woning;
- dat de rechtbank, bij vernietiging van de gewijzigde huwelijkse voorwaarden, tevens bepaalt dat partijen de eerste huwelijkse voorwaarden moeten afwikkelen door betaling van de man van € 2.198.468,- aan de vrouw;
- een nadere concretisering van het bedrag waartoe de man wegens onrechtmatige daad moet worden veroordeeld, te weten € 2.198.468,-;
- de veroordeling van de man tot aanzuivering van de debetstand op de bankrekening bij de Rabobank, eindigend op nummer 992, althans tot betaling door de man van € 317.000,- aan de vrouw;
- een beslissing te nemen over de verdeling van de inboedel;
- een beslissing te nemen over de auto die op naam staat van de vrouw.
3.5
De man heeft bezwaar gemaakt tegen de aanvullende verzoeken van de vrouw.
3.6
Op 8 oktober 2021 heeft een mondelinge behandeling bij de rechtbank plaatsgevonden.
3.7
Bij tussenbeschikking van 5 november 2021 heeft de rechtbank:
- de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
- bepaald dat de man € 8.857,- per maand partneralimentatie aan de vrouw dient te betalen met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- de vrouw in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten over het voorlopige oordeel van de rechtbank dat het beroep op dwaling, voor zover dit ziet op de leden 3 en 5 van de gewijzigde huwelijkse voorwaarden, is vervallen;
- de man in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten over het beroep op dwaling ter zake de notariële akte van 24 december 2013 tot levering van de echtelijke woning;
- iedere verdere beslissing aangehouden ten aanzien van:
- het beroep op dwaling ter zake de in de gewijzigde huwelijkse voorwaarden in lid 3 en 5 opgenomen (vaststelling)overeenkomst en de verdere afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden;
- het beroep op dwaling ter zake de notariële akte van 24 december 2013 tot levering van de echtelijke woning, alsmede het beroep op onrechtmatige daad met betrekking tot de gang van zaken rondom de wijziging van de huwelijkse voorwaarden;
- de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek met betrekking tot de auto;
- bepaald dat elke partij de tot op heden gemaakte eigen kosten van deze procedure draagt;
- de beslissing betreffende de partneralimentatie uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- met uitzondering van de aangehouden beslissingen, het meer of anders verzochte afgewezen.
3.8
Partijen hebben over en weer aktes genomen ten aanzien van de door de rechtbank aangehouden beslissingen.
3.9
Bij tussenbeschikking van 13 juli 2022 heeft de rechtbank:
- het verzoek van de vrouw tot vernietiging van de gewijzigde huwelijkse voorwaarden en het daarmee verband houdende verzoek van de vrouw te bepalen dat partijen dienen over te gaan tot afwikkeling van de eerste huwelijkse voorwaarden afgewezen;
- het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen conform de akte van overdracht van de echtelijke woning van 24 december 2003 aan de vrouw € 100.000,- te betalen afgewezen;
- de vrouw toegelaten tot bewijs van haar stellingen [3] dat:
- partijen een traditioneel rollenpatroon hadden waarbij de man tijdens het huwelijk de financiële administratie van partijen deed en voor het geld zorgde en de vrouw zich niet met de financiële administratie bezighield;
- het initiatief tot het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden bij de man lag;
- de man aan de vrouw heeft medegedeeld dat de wijziging van de huwelijkse voorwaarden een (fiscale) formaliteit was;
- iedere verdere beslissing ter zake het beroep van de vrouw op onrechtmatige daad en het daarmee verband houdende verzoek om de man te veroordelen de daardoor geleden schade aan haar te vergoeden aangehouden;
- bepaald dat elke partij de tot op heden gemaakte eigen kosten van deze procedure draagt.
3.1
De man is in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank van 5 november 2021. [4]
3.11
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend en op haar beurt incidenteel hoger beroep ingesteld.
3.12
De man heeft een verweerschrift in het incidentele hoger beroep ingediend.
3.13
De vrouw is in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank van 13 juli 2022. [5]
3.14
De man heeft een verweerschrift ingediend.
3.15
Het hof heeft het hoger beroep tegen de beschikkingen van 5 november 2021 en van 13 juli 2022 gezamenlijk behandeld.
3.16
De mondelinge behandeling bij het hof heeft op 26 april 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten die ter zitting pleitnotities hebben overgelegd.
3.17
Bij tussenbeschikking van 5 oktober 2023 heeft het hof, in de gezamenlijk behandelde zaken, beslist, kort gezegd, dat het beroep van de vrouw op misbruik van omstandigheden slaagt en de gewijzigde huwelijkse voorwaarden worden vernietigd, hetgeen betekent dat de eerste huwelijkse voorwaarden herleven en uitvoering moet worden gegeven aan het periodiek verrekenbeding. Nu partijen geen inzicht hebben gegeven in wat verrekend dient te worden, zijn zij door het hof in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de afwikkeling van de eerste huwelijkse voorwaarden (rov. 5.8.4 en 5.8.5).
3.18
Bij brief van 17 oktober 2023 heeft de man het hof verzocht om tussentijds cassatieberoep open te stellen van de beschikking van 5 oktober 2023. De vrouw heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
3.19
Bij beschikking van 2 november 2023 [6] heeft het hof beslist dat tegen de beschikking van 5 oktober 2023 tussentijds cassatieberoep kan worden ingesteld en verder iedere beslissing aangehouden.
3.2
De man is tijdig [7] in cassatie gekomen van de beschikking van 5 oktober 2023 (verder: de bestreden beschikking). De vrouw heeft in cassatie verweer gevoerd.

4.Bespreking van het cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel bestaat uit twee onderdelen. Onderdeel I voert een reeks klachten aan tegen ’s hofs oordeel dat het beroep van de vrouw op misbruik van omstandigheden slaagt, de gewijzigde huwelijkse voorwaarden worden vernietigd en de eerste huwelijkse voorwaarden herleven. Onderdeel II klaagt over het passeren van het bewijsaanbod van de man. Alvorens de klachten te behandelen geef ik weer hoe het hof tot zijn beslissing is gekomen.
4.2
In rov. 5.8.1 neemt het hof tot uitgangspunt dat de gewijzigde huwelijkse voorwaarden rechtsgeldig tot stand zijn gekomen en de rechtsverhouding van partijen wordt beheerst door de inhoud van die huwelijkse voorwaarden. Uitzonderingen hierop zijn mogelijk, bijvoorbeeld als sprake is van een wilsgebrek.
De vrouw beroept zich op het wilsgebrek misbruik van omstandigheden op grond waarvan de gewijzigde huwelijkse voorwaarden moeten worden vernietigd. De man betwist dat hiervan sprake is.
Op grond art. 3:44 lid 4 BW is misbruik van omstandigheden aanwezig wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals de – niet limitatief – in de wet genoemde noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
De omstandigheden zijn bijzonder omdat degene die erin verkeert onvrij is en zich als gevolg daarvan in een zwakke positie bevindt waarvan misbruik wordt gemaakt.
Bij de beoordeling of sprake is van misbruik van omstandigheden komt het aan op alle omstandigheden die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de rechtshandeling, in onderling verband en samenhang bezien (HR 23 juni 2023 [8] ).
4.3
Rekening houdend met alle omstandigheden die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de gewijzigde huwelijkse voorwaarden, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof in rov. 5.8.2 van oordeel dat sprake is van misbruik van omstandigheden. Het hof acht daartoe met name de volgende – verkort weergegeven – punten van belang:
(1) De eerste huwelijkse voorwaarden hielden een uitsluiting van iedere gemeenschap in met een periodiek verrekenbeding. Het privévermogen van de vrouw bestond uit de echtelijke woning en een aandeel in het stuk tuingrond.
(2) De vrouw heeft de echtelijke woning en haar aandeel in het stuk tuingrond op 24 december 2013 aan de man overgedragen. Partijen verschillen van mening over de aanleiding voor deze overdracht.
(3) De vrouw heeft, direct bij deze overdracht, uit vrijgevigheid voor € 100.000,- afstand gedaan van haar recht op betaling van de verkoopprijs van de echtelijke woning van € 374.472,03 ten gunste van de man. De vrouw heeft verklaard dat zij niet wist dat zij afstand had gedaan van haar recht op betaling van € 100.000,-. Een verklaring van partijen waarom de vrouw uit vrijgevigheid € 100.000,- aan de man heeft kwijtgescholden ontbreekt.
(4) Niet is betwist dat de man de koopsom voor een bedrag van € 274.472,03 (€ 374.472,03 minus € 100.000,-) heeft overgemaakt naar de rekening-courant bij de Rabobank op naam van de vrouw. Met de verkoopopbrengst is het debetsaldo van € 187.002,74 op die rekening aangezuiverd.
(5) Op 15 april 2014 zijn de huwelijkse voorwaarden gewijzigd. Uit de gedingstukken blijkt dat de notaris een ontwerp van akte wijziging huwelijkse voorwaarden aan partijen heeft gezonden. Uit de gedingstukken leidt het hof af dat de bespreking die aanleiding was voor nieuwe concepten van de akte wijziging huwelijkse voorwaarden, buiten aanwezigheid van de vrouw heeft plaatsgevonden.
(6) Door de wijziging van de huwelijkse voorwaarden is iedere aanspraak (in de vorm van verrekening) die de vrouw kon maken op het door de man tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen (waaronder de waarde van de echtelijke woning waarvan de vrouw haar eigendom aan de man had overgedragen en de kwijtschelding van een gedeelte van de koopsom) komen te vervallen.
(7) De rekening-courant bij de Rabobank op naam van de vrouw kan niet los worden gezien van de vermogensvorming van de man door de aankoop en verhuur van panden.
(8) De vrouw heeft de man gevolmachtigd tot de rekening-courant. De man erkent dat hij gelden van de rekening-courant heeft gebruikt voor eigen doeleinden, waaronder ook met betrekking tot het beheer van zijn huurpanden. Als zekerheid voor de rekening-courant is aan de Rabobank een recht van hypotheek op panden van de man verleend. De rekening-courant werd voornamelijk door de man gevoed en gebruikt. Het was voornamelijk de man die ten behoeve van zijn privévermogen gerechtigd was tot het saldo/de kredietfaciliteit van de rekening-courant. Hierdoor is de koopsom van de echtelijke woning niet aan de vrouw ten goede gekomen.
(9) De rekening-courant werd voornamelijk door de man gebruikt. Het restant van de koopsom van de echtelijke woning is niet in het vermogen van de vrouw gevloeid.
4.4
In rov. 5.8.3, eerste alinea, maakt het hof de balans op. De overdracht van de echtelijke woning, de betaling en kwijtschelding van de koopsom, het gebruik door de man van de rekening-courant en de totstandkoming van de huwelijkse voorwaarden (slechts drieënhalve maand na de overdracht van de echtelijke woning) waarbij een bespreking met de notaris heeft plaatsgevonden buiten aanwezigheid van de vrouw – hetgeen de afhankelijkheid van de vrouw bevestigt – kunnen niet los van elkaar worden gezien. Er is sprake van een reeks van rechtshandelingen en feitelijke handelingen die tot onevenredige benadeling van de vrouw hebben geleid. De vrouw heeft haar recht op verrekening ingevolge art. 6 van de eerste huwelijkse voorwaarden door de gewijzigde huwelijkse voorwaarden prijsgegeven, de koopsom voor de echtelijke woning van € 274.472,03 is niet in haar vermogen gevloeid omdat dit bedrag is uitgegeven onder het beheer van de rekening-courant door de man en de rekening-courant op haar naam heeft een debetsaldo van ruim € 317.000,- waarmee de bank een vordering op haar heeft (omdat de rekening op haar naam staat) ter grootte van dat bedrag. Die debetstand is grotendeels door toedoen van de man ontstaan en de opgenomen gelden zijn nagenoeg geheel te zijner bate (namelijk de verwerving, het onderhoud en de exploitatie van zijn panden alsmede de kosten van de huishouding die ingevolge de huwelijkse voorwaarden voor rekening van de man moeten komen ) besteed.
4.5
In rov. 5.8.3, tweede alinea, komt het hof tot de conclusie dat uit de hiervoor genoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat de vrouw door haar afhankelijkheid c.q. onervarenheid in deze reeks van feitelijke handelingen en rechtshandelingen door de man is bewogen tot het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden. De man wist of had moeten begrijpen dat de vrouw door haar afhankelijkheid en onervarenheid bewogen werd tot het geven van instemming en hij heeft (desalniettemin) de instemming van de vrouw bevorderd terwijl hij wist of had moeten begrijpen dat hij de vrouw daarvan had behoren te weerhouden.
4.6
Uit het voorgaande volgt, zo is de slotsom in rov. 5.8.4, dat het beroep van de vrouw op misbruik van omstandigheden slaagt en dat de gewijzigde huwelijkse voorwaarden worden vernietigd. Het bewijsaanbod van de man wordt gepasseerd als niet ter zake dienend. Dat de vrouw meerdere keren zou hebben gezegd dat zij de wijziging wilde en begreep, wat hier overigens ook van zij, is niet meer relevant. Ook als de vrouw dit zou hebben gezegd, is gelet op de bijzondere omstandigheden en de gedragingen van de man, het hof nog altijd van oordeel dat sprake is van misbruik van omstandigheden. Het gaat immers om alle omstandigheden die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de huwelijkse voorwaarden.
4.7
Tot zover de opbouw van de beslissing van het hof. Ik keer terug naar het cassatiemiddel.
4.8
Onderdeel Ivan het middel bestrijdt vanuit diverse invalshoeken het oordeel van het hof in rov. 5.8.1 e.v. dat het beroep van de vrouw op misbruik van omstandigheden slaagt, de gewijzigde huwelijkse voorwaarden worden vernietigd en de eerste huwelijkse voorwaarden herleven. Onderdeel I is onderverdeeld in nrs. 1 t/m 26, waarvan nrs. 1 t/m 5 geen klacht bevatten.
4.9
In
nrs. 6 t/m 8van het middel meen ik de volgende klachten te kunnen lezen. Het hof zou hebben miskend dat de vrouw niet heeft voldaan aan haar stelplicht, omdat zij in grief 3 in incidenteel appel onvoldoende heeft gesteld om misbruik van omstandigheden te kunnen aannemen. Het hof zou buiten de rechtsstrijd van partijen zijn getreden door misbruik van omstandigheden te baseren op argumenten die de vrouw niet heeft aangevoerd. Bovendien zou het hof hebben miskend dat de vrouw niet heeft gegriefd tegen rov. 3.4.13 van de beschikking van de rechtbank van 5 november 2021, waarin is overwogen dat zelfs indien van de juistheid van de stellingen van de vrouw wordt uitgegaan hiermee nog geen sprake is van een dusdanig geestelijk overwicht van de man op de vrouw dat sprake is van afhankelijkheid als bedoeld in art. 3:44 lid 4 BW. Deze klachten falen. Ik leg dat als volgt uit.
4.1
In eerste aanleg heeft de vrouw, voor zover van belang, betoogd dat de gewijzigde huwelijkse voorwaarden vernietigd moeten worden op grond van bedrog en misbruik van omstandigheden. Zij heeft daarvoor, min of meer, hetzelfde feitencomplex aangevoerd. [9] In incidenteel appel heeft de vrouw haar beroep op bedrog en misbruik van omstandigheden herhaald in grief 2 respectievelijk grief 3. In de toelichting (nr. 93) op grief 2 verwijst de vrouw naar ‘(...) het relaas van haar verzoekschrift van 7 mei 2020 en haar aanvullende verzoekschrift van 20 april 2021 (…)’ waarin zij ‘(…) duidelijk heeft gesteld en gemotiveerd dat de man de vrouw bewust heeft aangezet tot het aangaan van de gewijzigde huwelijksvoorwaarden.’ Een redelijke uitleg van de met grief 2 samenhangende grief 3, waarin – anders dan het middel stelt – een duidelijke klacht ligt besloten tegen rov. 3.4.13 van de beschikking van de rechtbank van 5 november 2021, brengt mee dat de vrouw haar beroep op misbruik van omstandigheden heeft willen stoelen op de stellingen uit de eerste aanleg waar zij in het kader van grief 2 naar heeft verwezen. Dit wordt bevestigd in de pleitnota van de vrouw voor de zitting in hoger beroep, waarin zij ter onderbouwing van de door haar gestelde afhankelijkheid van de man, zoals bedoeld in art. 3:44 lid 4 BW, verwijst naar ter zake relevante stellingen die zij in eerste aanleg heeft ingenomen. [10] Bovendien blijkt uit het verweer van de man tegen grief 3 dat hij het standpunt van de vrouw over misbruik van omstandigheden en de stellingen die zij daaraan ten grondslag heeft gelegd, heeft begrepen zoals hiervoor bedoeld. De man heeft daartegen als zodanig inhoudelijk verweer gevoerd. [11]
4.11
Kortom, voor de man was duidelijk welke stellingen de vrouw ten grondslag heeft gelegd aan haar beroep op misbruik van omstandigheden en de man heeft daartegen als zodanig inhoudelijk verweer gevoerd. De klachten in nrs. 6 t/m 8 falen.
4.12
In het vervolg van mijn conclusie zie ik aanleiding om allereerst de klachten van onderdeel I te bespreken die m.i. terecht zijn voorgesteld.
4.13
Een van de klachten, die m.i. slaagt, is dat het hof heeft miskend dat de man de stelling van de vrouw dat hij geestelijk overwicht op haar had en dat zij van hem afhankelijk was geworden, uitdrukkelijk heeft betwist (
nrs. 6 en 23van het middel). Het middel [12] verwijst hiervoor naar nrs. 19 t/m 27 van het verweerschrift van de man in incidenteel appel. Op die plek voert de man verweer tegen grief 3 van de vrouw waarin zij betoogt dat de rechtbank haar beroep op misbruik van omstandigheden ten onrechte heeft afgewezen. Het verweer van de man houdt, voor zover van belang, het volgende in:
‘20 De vrouw stelt dat de man een geestelijk overwicht op de vrouw had dat zij daardoor afhankelijk was geworden. Tijdens het huwelijk moest zij doen wat de man goed achtte en de man duldde geen tegenspraak. De vrouw diende dat te aanvaarden omdat partijen een huwelijk met traditioneel rollenpatroon hadden. (…) De man betwist die stellingen. (…)
21 In het huwelijk gaf de vrouw de man wel degelijk tegenspraak en de man duldde dat de vrouw dat deed en de wijze waarop zij dat deed. (…) De vrouw was en is een intelligente vrouw met een goede opleiding en was en is een zelfstandige vrouw (…). Zij zou nooit geaccepteerd hebben dat zij moest doen wat de man goed achtte en de man niet mocht tegenspreken. Daarvan is ook geen sprake geweest.
22 De man had geen bijzonder agressieve en dominante houding, niet binnen het huwelijk en niet buiten het huwelijk. De man betwist de andersluidende stelling van de vrouw. (…) Als het werkelijk zo geweest zou zij en dat een rol gespeeld zou hebben bij de totstandkoming van de akte van wijziging huwelijkse voorwaarden, zou het onbegrijpelijk zijn dat de vrouw in de procedure in eerste aanleg, waarin ruimschoots stukken zijn ingediend en welke procedure geruime tijd heeft geduurd, dat nimmer heeft gesteld.
23 De vrouw gaat steeds verder met haar onterecht beschuldigingen van de man. Ook haar stellingen over de totstandkoming van de huwelijkse voorwaarden berusten op leugens. Het doel heiligt kennelijk de middelen bij de vrouw. De man vindt het telkens grievend en het raakt hem dat de vrouw hem ten onrechte neer zet als iemand die haar bedrogen heeft en of iemand die misbruik heeft gemaakt van omstandigheden. De man is steeds te goeder trouw geweest. De vrouw was niet een gedwee iemand die niets snapte en alles deed wat de man zei, zoals zij wil doen voorkomen. Nu voegt zij daar aan toe dat de man agressief en dominant is.
24 De man verwijst voor het verweer tegen deze grief eveneens naar hetgeen hij in zijn verweerschrift in eerste aanleg d.d. 29 juni 2020 heeft gesteld over de gang van zaken betreffende de wijziging van huwelijkse voorwaarden, meer speciaal de paragrafen 11 en 13 t/m 16 en paragraaf 20 alsmede in zijn verweerschrift d.d. 27 april 2021 waarvan meer speciaal de paragrafen 1.5 t/m 1.9 en paragraaf 7 van dat verweerschrift d.d. 27 april 2021.
25 De man had geen geestelijk overwicht op de vrouw en de vrouw was niet afhankelijk van de man. Partijen hadden niet een traditioneel rollenpatroon, nog daargelaten dat een traditioneel rollenpatroon niet geestelijke overwicht en afhankelijkheid betekent. De man verwijst naar hetgeen hij in eerste aanleg heeft gesteld (zie met name par 8 van verweerschrift d.d. 29 juni 2020) ter toelichting van zijn betwisting van het door de vrouw gestelde traditioneel rollenpatroon. De vrouw was en is niet dom, heeft een goede opleiding genoten en was en is een zelfstandige vrouw. De man verwijst naar hetgeen hij daarover in eerste aanleg heeft gesteld (zie met name par. 13 van zijn verweerschrift d.d. 29 juni 2020).
26 De vrouw wist heel goed wat de akte van de wijziging van huwelijkse voorwaarden inhield en wat de inhoud van die akte voor de vrouw en de onderlinge financiële verhouding van partijen betekende en de inhoud van die akte en de betekenis daarvan voor de vrouw en bedoelde financiële verhouding van partijen was wat de vrouw wilde.
(…).’
4.14
Met het middel meen ik dat het hof, anders dan de enkele weergave van deze stellingen van de man in rov. 5.7, geen (kenbare) aandacht heeft besteed aan de uitdrukkelijke en gemotiveerde betwisting van de man dat hij geestelijk overwicht op de vrouw zou hebben en dat zij van de man afhankelijk was geworden, zoals de vrouw in grief 3 heeft gesteld. Uit de bestreden beschikking blijkt dat het hof misbruik van omstandigheden heeft aangenomen op grond van de bijzondere omstandigheden ‘afhankelijkheid c.q. onervarenheid’ van de vrouw, zoals bedoeld in art. 3:44 lid 4 BW, zonder (voldoende) inzichtelijk te maken hoe het hof tot deze ‘afhankelijkheid c.q. onervarenheid’ is gekomen. In het licht van de uitdrukkelijke en gemotiveerde betwisting van de man, zoals hiervoor weergegeven, had dit wel van het hof verwacht mogen worden. Dit geldt temeer omdat het aannemen van misbruik van omstandigheden op grond van art. 3:44 lid 4 BW in dit geval het verstrekkende gevolg heeft dat een notariële akte inhoudende gewijzigde huwelijkse voorwaarden vernietigd wordt.
4.15
Het hof wijdt maar weinig woorden aan de bijzondere omstandigheden die vereist zijn voor het slagen van een beroep op art. 3:44 lid 4 BW. In rov. 5.8.3 overweegt het hof hierover: ‘(…) de totstandkoming van wijziging van de huwelijkse voorwaarden (slechts drieënhalve maand na de overdracht van de echtelijke woning) waarbij een bespreking met de notaris heeft plaatsgevonden buiten aanwezigheid van de vrouw – hetgeen de afhankelijkheid van de vrouw bevestigt – kunnen (…)’. Nog daargelaten dat ik niet direct inzie hoe een bespreking bij de notaris zonder aanwezigheid van de vrouw, haar afhankelijkheid van de man bevestigt, maakt het hof in rov. 5.8.3 noch elders in de bestreden beschikking inzichtelijk op welke gronden het van de afhankelijkheid van de vrouw is uitgegaan. Die duidelijkheid verschaft het hof evenmin in het vervolg van rov. 5.8.3: ‘(…) Het hof is van oordeel dat uit de hierboven weergegeven omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat de vrouw door haar afhankelijkheid c.q. onervarenheid in deze reeks van feitelijke handelingen en rechtshandelingen door de man is bewogen tot het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden. (…)’. Uit de ‘hierboven weergegeven omstandigheden’, waarmee het hof kennelijk doelt op de omstandigheden (1) t/m (9) in rov. 5.8.2, volgt zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet dat sprake is van ‘afhankelijkheid c.q. onervarenheid’ van de vrouw. Ik meen dat het middel hierover terecht klaagt.
4.16
Een andere klacht, die m.i. slaagt, is dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met zijn oordeel in rov. 5.8.3 dat een reeks van rechtshandelingen en feitelijke handelingen die tot onevenredige benadeling van de vrouw hebben geleid misbruik van omstandigheden opleveren (
nrs. 8, voetnoot 8, en 24van het middel). Hiervoor is het volgende van belang. Voor een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden vereist art. 3:44 lid 4 BW niet dat de rechtshandeling tot nadeel voor (in casu) de vrouw heeft geleid. Ik wijs op HR 27 januari 2017, rov. 3.3: ‘(…) Niet is vereist dat degene die zich op vernietiging beroept door het aangaan van de overeenkomst is benadeeld; wel is vereist dat hij zonder het misbruik van omstandigheden de overeenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. (…)’. [13] Hoewel benadeling van (in casu) de vrouw geen afzonderlijk vereiste is, kan dit wel een rol spelen in het kader van de vraag of (in casu) de man zich van het bevorderen van de rechtshandeling had behoren te onthouden. [14]
4.17
De beslissing van het hof dat sprake is van misbruik van omstandigheden is voornamelijk, zo niet uitsluitend, gebaseerd op de door het hof vastgestelde benadeling van de vrouw als gevolg van een samenspel tussen het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden en de feitelijke handelingen en rechtshandelingen voorafgaand aan en na het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden. Dat volgt uit rov. 5.8.3, waarin het hof na een samenvatting van de relevante omstandigheden (1) t/m (9) in rov. 5.8.2, overweegt: ‘Er is sprake van een reeks van rechtshandelingen en feitelijke handelingen die tot onevenredige benadeling van de vrouw hebben geleid.’ Wat het hof hiermee bedoelt, volgt uit de daarop volgende overweging: ‘De vrouw heeft haar recht op verrekening ingevolge art. 6 van de eerste huwelijkse voorwaarden door de gewijzigde huwelijkse voorwaarden prijsgegeven, de koopsom voor de echtelijke woning van € 274.472,03 is niet in haar vermogen gevloeid omdat dit bedrag is uitgegeven onder het beheer van de rekening-courant door de man en de rekening-courant op haar naam heeft een debetsaldo van ruim € 317.000,-- en daarmee heeft de bank een vordering op haar (omdat de rekening op haar naam staat) ter grootte van dat bedrag. Die debetstand is grotendeels door toedoen van de man ontstaan en de opgenomen gelden zijn nagenoeg geheel te zijner bate (namelijk de verwerving, het onderhoud en de exploitatie van zijn onroerende goederen alsmede de kosten van de huishouding die ingevolge de huwelijkse voorwaarden voor rekening van de man moeten komen ) besteed.’
4.18
Naar mijn mening heeft het hof hiermee te veel gewicht toegekend aan de benadeling van de vrouw, of deze benadeling zelfs beslissend geacht voor het aannemen van misbruik van omstandigheden, terwijl deze benadeling geen (sluitend) antwoord geeft op de vraag of sprake is van misbruik van omstandigheden. [15] In zoverre klaagt het middel (
nr. 9) terecht dat de omstandigheden (1) t/m (9) in rov. 5.8.2 waarop het hof zijn oordeel in rov. 5.8.3 heeft gegrond dat de vrouw onevenredig is benadeeld, ook wanneer deze omstandigheden in onderling verband en samenhang worden bezien, niet de beslissing kunnen dragen dat sprake is van misbruik van omstandigheden. [16]
4.19
In aansluiting op het voorgaande klaagt het middel (
nr. 25) verder dat het hof niets feitelijks heeft vastgesteld waaruit zou kunnen volgen dat de vrouw als gevolg van haar afhankelijkheid c.q. onervarenheid door de man bewogen werd tot het verlenen van haar medewerking aan het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden. Ook deze klacht slaagt. In rov. 5.8.3 overweegt het hof hierover dat ‘(…) een bespreking met de notaris heeft plaatsgevonden buiten aanwezigheid van de vrouw – hetgeen de afhankelijkheid van de vrouw bevestigt – (…)’ en voorts dat ‘(…) de vrouw door haar afhankelijkheid c.q. onervarenheid in deze reeks van feitelijke handelingen en rechtshandelingen door de man is bewogen tot het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden.’ Hieruit volgt echter nog niet waarom een causaal verband bestaat tussen de door het hof aangenomen afhankelijkheid c.q. onervarenheid van de vrouw en het verlenen van haar medewerking aan het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden. Immers, de door het hof genoemde omstandigheden (1) t/m (9) in rov. 5.8.2, in onderling verband en samenhang bezien, geven nog geen antwoord op de vraag of de vrouw haar medewerking aan het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben verleend indien geen sprake was van afhankelijkheid c.q. onervarenheid.
4.2
Het komt mij voor dat de bestreden beschikking op voormelde gronden niet in stand kan blijven.
4.21
Bij deze stand van zaken behoeven de resterende klachten van onderdeel I geen bespreking, omdat deze klachten in de kern opkomen tegen de omstandigheden (1) t/m (9) in rov. 5.8.2 die, ook als zij wel zouden vaststaan, niet het oordeel van het hof kunnen dragen dat sprake is van misbruik van omstandigheden bij het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden.
4.22
De klacht in
onderdeel IIdat het hof ten onrechte is voorbijgegaan aan het bewijsaanbod dat de man heeft gedaan in het kader van zijn stelling dat de vrouw meerdere keren heeft gezegd dat zij de wijziging van de huwelijkse voorwaarden wilde en begreep, slaagt niet. In de redenering van het hof dat de vrouw onder misbruik van omstandigheden heeft ingestemd met de gewijzigde huwelijkse voorwaarden, is het bewijsaanbod niet terzake dienend. Indien ervan wordt uitgegaan, zoals het hof heeft gedaan, dat de gewijzigde huwelijkse voorwaarden onder misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen, kan immers geen sprake zijn van een vrije wilsvorming van de vrouw.

5.Conclusie

De conclusie strekt tot vernietiging en verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.De feiten zijn ontleend aan rov. 3.1 t/m 3.9 van de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 5 oktober 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3258.
2.Zie rov. 2.1 e.v. van de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 5 oktober 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3258 en rov. 9-10 van de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 2 november 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3610.
3.Deze stellingen hebben betrekking op het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man op grond van onrechtmatige daad de door de vrouw geleden schade dient te vergoeden. Zie rov. 2.2.6 en 2.2.7 van de tussenbeschikking van 13 juli 2022.
4.Deze procedure wordt door het hof aangeduid als de zaak met zaaknummer 200.317.874/01.
5.Deze procedure wordt door het hof aangeduid als de zaak met zaaknummer 200.317.561/01.
6.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 2 november 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3610.
7.De procesinleiding is op 1 februari 2024 via het webportaal ingediend ter griffie van de Hoge Raad en daarmee dus binnen drie maanden te rekenen van de dag van de beschikking waarbij tussentijds cassatieberoep is opengesteld (zie HR 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1924,
8.HR 23 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:963,
9.Zie verweerschrift echtscheiding tevens houdende zelfstandige verzoeken, nrs. 20 en 21; aanvullend verzoekschrift tevens houdende overlegging nadere producties, nr. 22.
10.Zie de pleitnota voor de mondelinge behandeling van 26 april 2023, p. 1.
11.Zie verweerschrift in incidenteel appel, p. 3 t/m 8. In nr. 20 stelt de man weliswaar dat de vrouw deze stellingen in eerste aanleg niet naar voren heeft gebracht en nu in hoger beroep voor het eerst naar voren brengt, maar hij verbindt hieraan slechts de consequentie: ‘Dat (niet in eerste aanleg gesteld) reeds maakt de stellingen van de vrouw naar de mening van de man ongeloofwaardig’, om vervolgens uitgebreid inhoudelijk te reageren op deze stellingen van de vrouw.
12.Zie p. 3, voetnoten 5 en 6.
13.HR 27 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:95,
14.J. Hijma,
15.Vgl. HR 27 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:95,
16.Terzijde merk ik op dat in de onderhavige zaak zich niet voordoet de situatie in HR 9 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AF9656,