ECLI:NL:GHSHE:2023:3258

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
200.317.874_01 en 200.317.561_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging huwelijkse voorwaarden wegens misbruik van omstandigheden

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de vernietiging van huwelijkse voorwaarden op basis van misbruik van omstandigheden. De vrouw, verzoekster in incidenteel hoger beroep, heeft de gewijzigde huwelijkse voorwaarden betwist, die op 15 april 2014 zijn vastgesteld. De vrouw stelt dat zij door de man is bewogen tot deze wijziging door een geestelijk overwicht en dat zij niet volledig op de hoogte was van de gevolgen van haar instemming. De man heeft de stellingen van de vrouw betwist en aangevoerd dat de wijziging rechtsgeldig tot stand is gekomen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de totstandkoming van de huwelijkse voorwaarden onderzocht, waaronder de overdracht van de echtelijke woning en de financiële afspraken tussen partijen. Het hof concludeert dat de vrouw door haar afhankelijkheid en onervarenheid is bewogen tot de wijziging van de huwelijkse voorwaarden, en dat de man misbruik heeft gemaakt van deze omstandigheden. De gewijzigde huwelijkse voorwaarden worden vernietigd, waardoor de oorspronkelijke huwelijkse voorwaarden herleven. Het hof stelt partijen in de gelegenheid om zich uit te laten over de afwikkeling van deze eerste huwelijkse voorwaarden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummers : 200.317.874/01 en 200.317.561/01
zaaknummer rechtbank : C/01/354545 / FA RK 20-90
beschikking van de meervoudige kamer van 5 oktober 2023
in de zaak met zaaknummer 200.317.874/01:
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.P.M. Mol te Son en Breugel,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. van Vliet te Hengelo.
en in de zaak met zaaknummer 200.317.561/01:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. van Vliet te Hengelo,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.P.M. Mol te Son en Breugel.
Deze zaak gaat over het beroep van de vrouw op vernietiging van de gewijzigde huwelijkse voorwaarden van partijen vanwege een wilsgebrek.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 5 november 2021 en 13 juli 2022 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

in de zaak met zaaknummer 200.317.874/01:
2.1.
De man is op 4 februari 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 5 november 2021.
2.2.
De vrouw heeft op 2 mei 2022 een verweerschrift in het principaal hoger beroep ingediend. Daarnaast heeft de vrouw incidenteel hoger beroep ingesteld.
2.3.
De man heeft op 28 juni 2022 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
in de zaak met zaaknummer 200.317.561/01:
2.4.
De vrouw is op 12 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 juli 2022.
2.5.
De man heeft op 6 december 2022 een verweerschrift ingediend.
in de zaken met zaaknummers 200.317.874/01 en 200.317.561/01:
2.6.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
  • het V6-formulier en de brief van de advocaat van de man van 3 april 2023 met de ordner betreffende het jaar 2022 alsmede producties 15 tot en met 17;
  • het V6-formulier en de brief van de advocaat van de man van 3 april 2023 met producties A tot en met D;
  • aanvulling op productie C behorende bij de brief van 3 april 2023 van de advocaat van de man, ingekomen op 11 april 2023;
  • producties HB18 tot en met HB26, overgelegd door de advocaat van de man op 11 april 2023;
  • het V8-formulier van de advocaat van de man van 12 april 2023;
  • het V8-formulier van de advocaat van de vrouw van 13 april 2023;
  • het V8-formulier van de advocaat van de advocaat van de man van 14 april 2023;
  • de brief van de advocaat van de man van 14 april 2023 met producties HB26 tot en met HB30;
  • de brief van de advocaat van de man van 17 april 2023 met producties HB31 tot en met HB33;
  • de brief van de advocaat van de man van 17 april 2023;
  • de brief van de advocaat van de vrouw van 17 april 2023 met producties 15 tot en met 18;
  • de brief van de advocaat van de vrouw van 17 april 2023 met producteis 19 tot en met 22;
  • het V8-formulier van de advocaat van de man van 19 april 2023.
2.7.
De mondelinge behandeling heeft op 26 april 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaten van de man en de vrouw hebben ter zitting pleitnotities overgelegd. Met partijen is afgesproken dat de hiervoor opgesomde stukken zowel in de alimentatieprocedure als in de procedure omtrent de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden worden meegenomen.

3.De feiten

in de zaken met zaaknummers 200.317.874/01 en 200.317.561/01:
3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen zijn op 28 december 1970 gehuwd na het maken van huwelijkse voorwaarden (hierna: de eerste huwelijkse voorwaarden). In de eerste huwelijkse voorwaarden zijn partijen overeengekomen dat tussen de echtgenoten geen gemeenschap van goederen zal bestaan. Daarnaast zijn partijen een periodiek verrekenbeding overeengekomen:
Artikel 5.
De vrouw is niet verplicht in de kosten van de huishouding en de opvoeding en verzorging der kinderen, die uit het huwelijk geboren mochten worden, bij te dragen, komende deze kosten geheel en al ten laste van de man.
Mochten niettemin kosten van huishouding en de opvoeding en verzorging der kinderen door de vrouw uit haar inkomen of vermogen vrijwillig zijn bijgedragen, dan kunnen deze niet door haar worden teruggevorderd.
De vrouw is verplicht de man naar billijkheid te vergoeden de door de man, wegens het inkomen van de vrouw, betaalde belasting.
Artikel 6.
Per het einde van elk kalenderjaar voegen de echtgenoten bijeen hetgeen van hun inkomen over dat kalenderjaar onverteerd is ter verdeling bij helfte en ter voeging bij hun respectievelijke vermogens.
Bij de ontbinding des huwelijks wordt aangenomen, dat aan de bepaling van dit artikel is voldaan, behoudens tegenbewijs.
Wanneer een echtgenoot zonder redelijke grond de samenwoning heeft verbroken, of door zijn onredelijk gedrag de andere echtgenoot heeft genoopt de samenwoning te verbreken eindigt zijn aanspraak tot bijeenvoeging en verdeling, zoals in het vorige lid omschreven.”
3.3.
De vrouw was eigenaar van de echtelijke woning aan [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats man] (hierna: de echtelijke woning). Samen met de man was zij, voor een gelijk deel, eigenaar van het naast de echtelijke woning gelegen stuk tuingrond dat feitelijk deel uitmaakt /behoort bij die echtelijke woning (hierna: het stuk tuingrond).
3.4.
De vrouw heeft bij mondelinge overeenkomst de echtelijke woning (en haar aandeel in het stuk tuingrond) aan de man verkocht. Bij notariële akte van 24 december 2013 is de echtelijke woning en het aandeel van de vrouw in het stuk tuingrond aan de man geleverd. In deze notariële akte staat dat de tegenprestatie hiervoor € 374.612,50 bedraagt. De akte vermeldt verder dat betaling van dit bedrag is voldaan door storting van € 274.612,50 op de kwaliteitsrekening van de notaris en dat voor wat betreft het resterende bedrag partijen zijn overeengekomen, hetgeen zij uitvoeren, dat de vrouw afstand van recht doet op betaling van het bedrag van € 100.000,--. Daartegenover erkent de man schuldig aan de vrouw een bedrag van € 100.000,--. De vrouw verleent de man kwijting voor de voldoening/verrekening van de tegenprestatie als bedoeld in de akte.
3.5.
In een document van 24 december 2013 genaamd ‘KWIJTSCHELDING’ verklaren partijen:
(i) dat de onder rov. 3.4. genoemde akte is gepasseerd met de daarin vermelde inhoud en
(ii) dat de vrouw ten bate van de man uit vrijgevigheid afstand doet van haar rechten uit haar vordering op de man van € 100.000,--, welke afstanddoening de man aanneemt.
3.6.
Partijen hebben bij akte van 15 april 2014 de eerste huwelijkse voorwaarden gewijzigd (hierna: de gewijzigde huwelijkse voorwaarden). In deze akte zijn partijen het volgende overeengekomen:
“1. Partijen hebben overleg gepleegd omtrent de inhoud van hun huwelijkse voorwaarden.
2. Zij wensen dat hun huwelijksvermogensregime van uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen onverkort zal blijven bestaan.
3. Zij ervaren het in artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden opgenomen periodieke verrekenbeding als met name administratief zeer belastend en wensen dat dit artikel voor de toekomst zal komen te vervallen, temeer daar zij wensen dat door het niet naleven van dit verrekenbeding hun sub 2 geuite wens wellicht feitelijk in gevaar zou komen in geval van een onverhoopte echtscheiding tussen partijen.
Zij verklaren alvorens echter over te gaan tot wijziging van hun huwelijksvoorwaarden in voege als juistbeschreven en hierna nader uitgewerkt vast te stellen en overeen te komen, zulks bij wijze van vaststellingsovereenkomst, dat zij, voor wat hun onderlinge verhouding betreft, het hiervoor gemelde periodieke verrekeningsbeding, beschouwen als zijnde tot en met heden door hen te volle en naar beider volkomen genoegen te zijn nagekomen en nageleefd.
(…)
5. Zij hebben terzake niets meer van elkaar te vorderen en verlenen elkaar ten deze over en weer volledige kwijting en décharge.
(…)
7. In verband met de hiervoor beschreven wensen en oogmerken van partijen, gaan zij thans over tot het wijziging van hun huwelijkse voorwaarden in dier voege dat zij het gemelde artikel 6 aangaande de periodieke verrekening met ingang van de dag na heden schrappen, zodat met ingang van de dag na heden dit periodiek verrekenbeding geen deel meer uit zal maken van hun huwelijkse voorwaarden.
(…)”
3.7.
De rechtbank heeft op 10 januari 2020 het verzoek tot echtscheiding van de man ontvangen.
3.8.
Bij de bestreden beschikking van 5 november 2021 heeft de rechtbank onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
3.9.
De echtscheidingsbeschikking is op 31 maart 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

in de zaken met zaaknummers 200.317.874/01 en 200.317.561/01:
4.1.
De man is van de partneralimentatie in hoger beroep gekomen. De vrouw is eveneens van de partneralimentatie én de afwikkeling van de huwelijke voorwaarden in hoger beroep gekomen. In deze beschikking wordt alleen een beslissing gegeven over de grieven en verzoeken over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. De beslissing van het hof op de grieven verzoeken over de partneralimentatie is gegeven in de beschikking met het zaaknummer 200.317.212/01.
in de zaak met zaaknummer 200.317.874/01:
4.2.
De vrouw heeft – voor zover in hoger beroep van belang – de rechtbank verzocht de gewijzigde huwelijkse voorwaarden te vernietigen op grond van het bestaan van een wilsgebrek (dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden) en/of onrechtmatige daad, en te bepalen dat partijen dienen over te gaan tot afwikkeling van de eerste huwelijkse voorwaarden (op grond waarvan de man € 2.198.468,-- aan haar dient te voldoen). Voorts heeft de vrouw verzocht de man te veroordelen tot betaling van € 100.000,-- aan haar uit hoofde van de akte van overdracht van de echtelijke woning en veroordeling van de man tot aanzuivering van de debetstand op de bankrekening bij de Rabobank (** [nummer] ), althans tot betaling aan haar van € 317.000,--.
Bij de bestreden beschikking van 5 november 2021 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, geoordeeld dat het beroep van de vrouw op bedrog en misbruik van omstandigheden faalt en heeft haar verzoeken met betrekking tot de bankrekeningen afgewezen.
4.3.
De grieven van de vrouw in incidenteel hoger beroep zien op de afwijzing van het beroep op dwaling (grief 2), het beroep op misbruik van omstandigheden (grief 3) en de afwijzing van de verzoeken met betrekking tot de bankrekeningen (grief 4).
De vrouw verzoekt het hof in incidenteel hoger beroep om de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft:
- het beroep op bedrog
- het beroep op misbruik van omstandigheden
- de bankrekening met rekeningnummer [nummer]
en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat:
III. de akte huwelijksvoorwaarden van 15 april 2014 op grond van bedrog wordt vernietigd en te bepalen dat partijen over dienen te gaan tot afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden van 24 december 1970 aldus dat de panden, zoals opgenomen in de bij productie 11 eerste aanleg overgelegde vermogensopstelling worden toegedeeld aan de man en de man te veroordelen aan de vrouw een bedrag van € 2.200.000,-‑ te voldoen, zulks binnen 14 dagen na betekening van de ten deze te geven beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betekening tot de dag van algehele voldoening;
IV. de akte huwelijksvoorwaarden van 15 april 2014 op grond van misbruik van omstandigheden wordt vernietigd en te bepalen dat partijen over dienen te gaan tot afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden van 24 december 1970 aldus dat de panden, zoals opgenomen in de bij productie 11 eerste aanleg overgelegde vermogensopstelling worden toegedeeld aan de man en de man te veroordelen aan de vrouw een bedrag van € 2.200.000, te voldoen, zulks binnen 14 dagen na betekening van de ten deze te geven beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betekening tot de dag van algehele voldoening.
V. ten aanzien van de bankrekening met rekeningnummer [nummer]
a.
primairde man te veroordelen om het volledige krediet van de bankrekening met nummer [nummer] aan te zuiveren, zulks binnen 14 dagen na betekening van de ten deze te geven beschikking;
b.
subsidiairde man te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van de ten
deze te geven beschikking aan de vrouw een bedrag van € 317.000,- te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum van betekening tot de dag van algehele voldoening.
Vl. de man te veroordelen in de (werkelijke) kosten van deze procedure.
4.4.
De man heeft de vorderingen van de vrouw betwist.
in de zaak met zaaknummer 200.317.561/01:
4.5.
Bij de bestreden beschikking van 13 juli 2022 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het verzoek van de vrouw:
- tot vernietiging van de gewijzigde akte huwelijkse
voorwaarden en het daarmee verband houdende verzoek te bepalen dat partijen dienen over te gaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van 24 december 1970 afgewezen;
- de man te veroordelen om conform de akte van overdracht van de echtelijke woning van 24 december 2013 aan de vrouw te betalen een bedrag van € 100.000,--, te vermeerderen met wettelijke rente afgewezen.
De rechtbank heeft de beslissing op het beroep van de vrouw op het plegen van een onrechtmatige daad door de man jegens haar aangehouden in afwachting van bewijslevering door de vrouw. De proceskosten zijn tot zover gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
4.6.
De grieven van de vrouw zien op het oordeel van de rechtbank dat op de afrekening/ verrekening uitsluitend art. 3:196 BW van toepassing is en dat een vordering tot vernietiging vervalt door verloop van drie jaren na verdeling ex art. art. 3:200 BW (grieven 1 en 2), het beroep op de redelijkheid en billijkheid en het beroep op dwaling (grief 3), de stelplicht voor het beroep op dwaling ten aanzien van de echtelijke woning (grief 4) en de afwijzing van de vordering van € 100.000,-- (grief 5).
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking van 13 juli 2022 te vernietigen voor wat betreft:
  • het verzoek van de vrouw tot vernietiging van de gewijzigde huwelijkse voorwaarden van 15 april 2014 en het daarmee verband houdende verzoek van de vrouw te bepalen dat partijen dienen over te gaan tot afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden van 24 december 1970;
  • het verzoek van de vrouw
en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat:
I.
ten aanzien van de akte wijziging huwelijksvoorwaarden d.d. 15 april 2014:
de akte huwelijksvoorwaarden van 15 april 2014 op grond van i) benadeling voor meer dan een kwart en ii) dwaling wordt vernietigd en te bepalen dat partijen over dienen te gaan tot afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden van 24 december 1970 aldus dat de panden, zoals opgenomen in de bij productie 11 eerste aanleg overgelegde vermogensopstelling worden toegedeeld aan de man en de man te veroordelen aan de vrouw een bedrag van € 2.200.000,-‑ te voldoen, zulks binnen 14 dagen na betekening van de ten deze te wijzen beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betekening tot de dag van algehele voldoening;
II.
ten aanzien van de akte overdracht van de echtelijke woning:
primair: de akte van 24 december 2013 waarbij de echtelijke woning op naam van de man is overgedragen op grond van dwaling wordt vernietigd en te bepalen dat het eigendom van de echtelijke woning toekomt aan de vrouw;
subsidiair: de man te veroordelen om conform de akte van overdracht van de echtelijke woning van 24 december 2013 een bedrag van € 100.000,-‑ aan de vrouw te voldoen, zulks binnen 14 dagen na betekening van de ten deze te wijzen beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum betekening tot de dag der algehele voldoening
III. de man te veroordelen in de (werkelijke) kosten van deze procedure.
4.7.
De man voert verweer. Hij verzoekt
primairhet beroep van de vrouw ongegrond te verklaren en af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen met afwijzing van haar verzoeken.
Subsidiairvoor het geval dat het hof de man niet zal volgen in zijn stellingen en verweer en tot het oordeel zal komen dat de vrouw bij de overdracht van de echtelijke woning heeft gedwaald en de bevoegdheid c.q. mogelijkheid om in hoger beroep een rechtsvordering tot vernietiging in te stellen niet is vervallen verzoekt de man het hof, met een beroep op het bepaalde in artikel 6:230 BW, om in dit subsidiaire geval in plaats van vernietiging uit te spreken althans te vernietigen de gevolgen van de overeenkomst te wijzigen door het opleggen van een aanvullende betalingsverplichting aan de man op te leggen als wederprestatie voor de koop van de echtelijke woning ter opheffing van het nadeel dat de vrouw in dit subsidiaire geval naar het oordeel van het gerechtshof heeft geleden.
Meer subsidiairverzoekt de man in het geval aan het hof op grond van de in par. 3.7. van de akte uitlating 17 december 2021 (prod. 10 bij beroepschrift van vrouw) genoemde feiten en omstandigheden aan een vernietiging haar werking geheel te ontzeggen althans slechts voor het deel van die koopovereenkomst, dat niet betrekking heeft op de koopprijs, haar werking te ontzeggen, dan wel in goede justitie anderszins haar werking te ontzeggen en voor zover de man daardoor naar het oordeel van het gerechtshof, in tegenstelling tot het standpunt van de man, onbillijk wordt bevoordeeld, hem een verplichting tot een uitkering in geld aan de vrouw op te leggen (art. 3:53 lid 2 BW).
4.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoeken ten aanzien van het bedrag van € 100.000,-- ingetrokken (de subsidiaire vordering onder II weergegeven in rov. 4.6) zodat dit verzoek en de daaraan gekoppelde grief 5 geen bespreking meer behoeft.
in de zaken met zaaknummers 200.317.874/01 en 200.317.561/01:
4.9.
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

in de zaak met zaaknummer 200.317.874/01:
ontvankelijkheid vrouw grief 4 in incidenteel hoger beroep
5.1.
In rov. 3.4.38 van de beschikking van 5 november 2021 overweegt de rechtbank:
“3.4.38. Om proceseconomische redenen ziet de rechtbank aanleiding alvast te overwegen dat
mocht zij aan een inhoudelijke beoordeling toekomen, de verzoeken van de vrouw met
betrekking tot de bankrekening naar het oordeel van de rechtbank niet toewijsbaar zijn. De
vrouw beroept zich op onrechtmatig handelen van de man dan wel de redelijkheid en
billijkheid: Nog daargelaten het feit dat zij -in het licht van de gemotiveerde betwisting van
de man- onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld -dat het de man is geweest die € 317.000,00
aan de bankrekening heeft onttrokken, verliest de vrouw uit het oog dat de man over een
volmacht beschikte. Zij heeft naar het oordeel van de rechtbank niet, althans onvoldoende
gemotiveerd gesteld, op grond waarvan de man, in het licht van de aan hem ter beschikking
gestelde volmacht, onrechtmatig heeft gehandeld dan wel dat de redelijkheid en billijkheid
desondanks meebrengen dat de schuld voor rekening van de man moet komen. De stelplicht en
zo nodig de bewijslast- rust op de vrouw die zich op de rechtsgevolgen van het gestelde
onrechtmatig handelen en de redelijkheid en billijkheid beroept. In die stelplicht is zij
tekortgeschoten.”
5.2.
Grief 4 van de
vrouwin incidenteel hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 3.4.38 dat de verzoeken van de vrouw met betrekking tot de bankrekening niet toewijsbaar zijn.
5.3.
De
manstelt primair dat de vrouw niet-ontvankelijk is in deze grief. De rechtbank heeft op de vordering van de vrouw betreffende de bankrekening een bindende eindbeslissing gegeven in de overwegingen, maar niet in het dictum van de beschikking. Het is daarom voor wat betreft het onderwerp van die kredietrekening een tussenbeschikking waartegen geen hoger beroep mogelijk is dan tegelijk met de eindbeschikking. De man verzoekt het gerechtshof de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in deze grief.
5.4.
Het
hofoverweegt als volgt.
Het beroep op niet-ontvankelijkheid van de vrouw in grief 4 in incidenteel hoger beroep treft geen doel. De tussenbeschikking van 5 november 2021 is een gedeeltelijke eindbeschikking ofwel een deelbeschikking. Omtrent een deel van het verzochte is door een uitdrukkelijk dictum een einde gemaakt aan het geschil van partijen en omtrent een ander deel nog niet.
Voor zover de beschikking van 5 november 2021 een einduitspraak is, is de hoger beroep termijn tegen dat gedeelte van de uitspraak gaan lopen op de dag na die uitspraak.
De vrouw mocht hoger beroep instellen tegen de beslissing van de rechtbank om het verzoek van de vrouw om verlenging van de termijn van de betaling van partneralimentatie op grond van art. 1:157 lid 7 BW af te wijzen (zoals beslist onder rov. 4.9 van het dictum van de tussenbeschikking van 5 november 2021) (grief 1 in de zaak met zaaknummer 200.306.212/01). In dat geval stond het de vrouw vrij om eveneens hoger beroep in te stellen van de in rov. 3.4.38 opgenomen bindende eindbeslissing (HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2905).
De vrouw is derhalve ontvankelijk in grief 3. Het hof houdt de inhoudelijke beoordeling van de grief aan.
misbruik van omstandigheden
5.5.
In rov. 3.4.13 van de beschikking van 5 november 2021 overweegt de rechtbank:

Ook het beroep op misbruik van omstandigheden faalt. De vrouw heeft aan haar beroep ten grondslag gelegd dat partijen een traditioneel rollenpatroon hadden, waarbij zij parttime werkte, de zorg voor het huishouden en hun drie kinderen had en de man de administratie deed en zich bezighield met de financiën. Met die financiën hield zij zich niet bezig. Zij vertrouwde hem volledig met de financiën, hetgeen ook gerechtvaardigd was gelet op de lange duur van het huwelijk en het succes van de man op het financieel terrein. Zelfs indien veronderstellenderwijze van de juistheid van deze stellingen wordt uitgegaan, nu de man deze betwist, is hiermee nog geen sprake van een dusdanig geestelijk overwicht van de man op de vrouw dat sprake is van afhankelijkheid als bedoeld in dit lid van het artikel.”
5.6.
Grief 3 van de
vrouwin incidenteel hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 3.4.13 dat het beroep van de vrouw op misbruik van omstandigheden faalt. Ter toelichting voert zij het volgende aan. De man had wel degelijk een geestelijk overwicht op haar. Hierdoor was zij afhankelijk van hem geworden. Tijdens het huwelijk diende zij te doen wat de man goed achtte. Hij duldde op geen enkel punt of wijze tegenspraak. Doordat partijen een traditioneel rollenpatroon hadden kon zij niet anders dan dit aanvaarden. De man heeft met het laten wijzigen van de huwelijkse voorwaarden misbruik van deze omstandigheid gemaakt. Inmiddels weet zij van derden dat hij deze bijzonder agressieve en dominante houding ook buiten het huwelijk aan derden die niet met hem “meegaan” liet en laat zien.
Er is sprake van opzet en actief handelen van de man bij de wijziging van de huwelijkse voorwaarden. De man heeft “
alles gepland en de vrouw heeft de man na toentertijd huwelijk van 43 jaar klakkeloos gevolgd” (pleitnotitie vrouw hof). Hij heeft de vrouw altijd voorgehouden dat zij hem kon vertrouwen en haar hiermee afhankelijk van hem gemaakt. Hierdoor is sprake van misbruik van omstandigheden.
5.7.
De
manbetwist het beroep van de vrouw op misbruik van omstandigheden. Hij ontkent hetgeen zij ter onderbouwing daarvan aanvoert. Bovendien heeft zij haar stellingen terzake voor het eerst in hoger beroep naar voren gebracht. Dat maakt de stellingen reeds ongeloofwaardig. Zij gaf de man wel tegenspraak en hij duldde dat de vrouw dat deed en de wijze waarop zij dat deed. Zij is intelligent, heeft een goede opleiding en is zelfstandig. Zij zou nooit geaccepteerd hebben dat zij moest doen wat de man goed achtte en hem niet mocht tegenspreken. Daarvan is ook geen sprake geweest. Hij heeft geen bijzonder agressieve en dominante houding. Hij is steeds te goeder trouw geweest. Partijen hadden geen traditioneel rollenpatroon. Zij wist heel goed wat de akte wijziging huwelijkse voorwaarden inhield en wat dit voor de onderlinge financiële verhouding van partijen betekende.
5.8.
Het
hofoverweegt als volgt.
5.8.1.
Uitgangspunt is dat de gewijzigde huwelijkse voorwaarden rechtsgeldig tot stand zijn gekomen en de rechtsverhouding van partijen wordt beheerst door de inhoud van die huwelijkse voorwaarden. Daarop zijn uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld als sprake is van een wilsgebrek. De vrouw beroept zich op het wilsgebrek misbruik van omstandigheden op grond waarvan de gewijzigde huwelijkse voorwaarden moeten worden vernietigd. De man betwist dat hiervan sprake is.
Ingevolge art. 3:44 lid 4 BW is misbruik van omstandigheden aanwezig wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals de - niet limitatief - in de wet genoemde noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. De omstandigheden zijn bijzonder omdat degene die erin verkeert onvrij is en zich als gevolg daarvan in een zwakke positie bevindt waarvan misbruik wordt gemaakt.
De Hoge Raad overweegt in zijn uitspraak van 23 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:963) als volgt:
“Misbruik van omstandigheden in de zin van art. 3:44 lid 4 BW is aanwezig als iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden wordt bewogen tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. Bij de beoordeling of dat zich voordoet,komt het aan op alle omstandigheden die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van die rechtshandeling, in onderling verband en samenhang bezien(onderstreping hof).”
5.8.2.
Het hof zal bij de beoordeling van de vraag of sprake is van misbruik van omstandigheden aan de zijde van de man, rekening houden met alle omstandigheden die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de gewijzigde huwelijkse voorwaarden. Het hof, is op grond van die omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat sprake is van misbruik van omstandigheden en acht daartoe met name de volgende punten van belang.:.
1. Allereerst staat vast dat de eerste huwelijkse voorwaarden een uitsluiting van iedere gemeenschap inhielden met een periodiek verrekenbeding. Het privévermogen van de vrouw bestond uit de echtelijke woning en een aandeel in het stuk tuingrond.
2. De echtelijke woning (en het aandeel van de vrouw in het stuk tuingrond) ) heeft zij op 24 december 2013 aan de man overgedragen. Volgens de vrouw had de man gezegd dat de verkoop en levering van de echtelijke woning aan hem nodig was ‘om de belastingdienst te slim af te zijn’. Dit is door de man betwist. Volgens de man heeft de vrouw de echtelijke woning aan hem verkocht omdat zij niet graag in een boerderij woonde. De vrouw heeft deze stelling vervolgens ook betwist; zij wilde juist in de boerderij blijven wonen omdat de zoon van partijen met zijn gezin in de woning naast de boerderij woonde. Het hof stelt vast dat de vrouw, in weerwil van de stelling van de man en overeenkomstig haar stellingen, ook na de overdracht van de woning aan de man, in de echtelijke woning is blijven wonen tot haar vertrek uit deze woning in 2016. Verder heeft de man zijn stelling dat aan de verkoop van de echtelijke woning aan hem, fiscale redenen ten grondslag lagen niet onderbouwd en het is het hof ook overigens onduidelijk om welke fiscale redenen het zou kunnen gaan.
3. Voorts heeft de vrouw, direct bij de overdracht van de woning (en haar aandeel in het stuk tuingrond), uit vrijgevigheid, voor een bedrag van € 100.000,-- afstand gedaan van haar recht op betaling van de verkoopprijs van de woning van € 374.472,03 ten gunste van de man. Desgevraagd heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat zij niet wist dat zij op 24 december 2013 afstand had gedaan van haar recht op betaling van € 100.000,--. Ter grootte van dit bedrag heeft de vrouw dus geen voordeel genoten van de overdracht van de woning aan de man. Een verklaring van partijen waarom de vrouw uit vrijgevigheid bij de overdracht van de woning € 100.000,-- aan de man heeft kwijtgescholden ontbreekt.
4. Niet is betwist dat de man de koopsom voor een bedrag van € 274.472,03 (€ 374.472,03 minus € 100.000,--) heeft overgemaakt naar de rekening-courant bij de bank op naam van de vrouw (prod. 20 bij het aanvullend verweerschrift van de vrouw d.d. 15 juli 2021). Met de verkoopopbrengst is het debetsaldo van € 187.002,74 op die rekening aangezuiverd. Op deze rekening-courant van de vrouw komt het hof hierna terug onder punt 7 en volgende.
5. Vervolgens zijn op 15 april 2014 de huwelijkse voorwaarden gewijzigd. Uit de gedingstukken blijkt dat de notaris op 11 februari 2014 bij brief aan partijen (“
ter beoordeling en ter bespreking met uw accountant”) een ontwerp van akte wijziging huwelijkse voorwaarden zond. Op 9 april 2014 heeft de notaris een e-mail naar het e-mailadres van de man verzonden waarin hij verwijst naar nieuwe concepten
(“naar aanleiding van het laatste gesprekmet mijnheer(onderstreping hof) is het concept van de akte van huwelijkse voorwaarden op ondergeschikte punten aangepast.Graag verneem ik zo spoedig mogelijk van u of u wenst dat ik de concepten nog ter beoordeling voorleg aan uw adviseur de heer [adviseur](onderstreping hof)”).Hieruit leidt het hof af dat de bespreking die aanleiding was voor de gewijzigde concepten buiten aanwezigheid van de vrouw heeft plaatsgevonden, zoals de vrouw ook heeft aangevoerd. Dat nadien nog een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de vrouw, de man en de notaris alvorens de akte gewijzigde huwelijkse voorwaarden is gepasseerd (op 11 april 2014 verzond de notaris de brief met bevestiging van de passeerdatum van 15 april 2014, andere stukken afkomstig van de notaris bevat het dossier niet), kan niet worden vastgesteld.
6. Het hof stelt vast dat door de wijziging van de huwelijkse voorwaarden iedere aanspraak (in de vorm van verrekening) die de vrouw kon maken op het door de man tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen (waaronder dus ook de waarde van de echtelijke woning waarvan de vrouw haar eigendom aan de man had overgedragen op 24 december 2013 en de kwijtschelding van een gedeelte van de koopsom, € 100.000,--) is komen te vervallen.
Door de overdracht van de echtelijke woning aan de man en de kwijtschelding van een gedeelte van de koopprijs (€ 100.000,--) in 2013 aan de man, ontstond vermogensvorming aan de zijde van de man die – door het schrappen van het periodiek verrekenbeding in de gewijzigde huwelijkse voorwaarden –niet meer voor enige verrekening in aanmerking kwam. De man stelt weliswaar dat de vrouw door deze overdracht voordeel heeft genoten – zij kreeg immers de koopsom ter beschikking - maar daarvan is naar het oordeel van het hof geen sprake geweest. Het hof zal dat hieronder toelichten.
7. De rekening-courant, een bankrekening bij de Rabobank op naam van de vrouw, kan niet los worden gezien van de vermogensvorming van de man door de aankoop en verhuur van de panden.
Het hof stelt hierbij voorop dat de tenaamstelling van de rekening niet beslissend is voor de beantwoording van de vraag wie gerechtigd is tot het saldo van die rekening. De tenaamstelling zegt alleen iets over de verhouding van de rekeninghouder(s) ten opzichte van de bank. Of de man dan wel de vrouw gerechtigd is tot enig deel van het saldo hangt af van de bedoeling van partijen (HR 9 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6525).
8. Op de peildatum (10 januari 2020) behoorden 15 onroerende goederen (prod. 2 bij het verweerschrift echtscheiding tevens houdende zelfstandige verzoeken vrouw, prod. 10 bij het aanvullend verzoekschrift tevens houdende overlegging nadere producties vrouw) tot het vermogen van de man. Niet in geschil is dat huurinkomsten worden gegenereerd door de man. Hij was degene die de aankoop, het onderhoud en de verhuur van de panden voor zijn rekening nam. De rekening-courantrekening is op 10 april 1991 geopend op naam van de vrouw. De vrouw heeft de man gevolmachtigd tot deze rekening. De man erkent dat hij gelden van de rekening-courant heeft gebruikt voor eigen doeleinden, waaronder ook met betrekking tot het beheer van zijn huurpanden. Dit blijkt ook uit de gedingstukken. Het hof wijst onder meer op het volgende.
a. a) In de overgelegde rekeningafschriften is te zien dat vanuit de rekening-courant een deel van de kosten van de huishouding werden voldaan, zoals een telefoonabonnement, de zorgverzekeringspremie, voorschot energielasten, OV-chipkaart, de krant, telefoon en/of internetabonnement Ziggo, vakanties en wegenbelasting (zie prod. 5 en 6 bij het verweerschrift echtscheiding tevens houdende zelfstandige verzoeken vrouw). Deze kosten komen ingevolge de huwelijkse voorwaarden voor rekening van de man (art. 5 van de eerste huwelijkse voorwaarden, die ingevolge de tweede huwelijkse voorwaarden ongewijzigd van volle kracht en waarde zijn).
b) Daarnaast heeft de man het krediet gebruikt voor de instandhouding van zijn panden. Hij maakte regelmatig vanuit de rekening-courant zeer grote geldbedragen naar zijn eigen bankrekeningen over. Er kwamen onder meer huurbetalingen van huurders rechtstreeks op deze rekening-courant binnen. Ook lasten van de panden kwamen ten laste van de rekening-courant (bijvoorbeeld voorschot Brabant Water, Essent).
c) De huurinkomsten werden direct na ontvangst op de rekening-courant naar een rekening van de man overgeboekt. De rentekosten van het krediet heeft de man in zijn jaarlijkse overzichten van de huuropbrengst opgenomen.
Als zekerheid voor de rekening-courant is aan de Rabobank een recht van hypotheek op de verschillende panden van de man verleend.
Het hof is daarom van oordeel dat de rekening-courant derhalve voornamelijk door de man werd gevoed en gebruikt.
Uit het voorgaande en op basis van de overgelegde bankafschriften is het hof van oordeel dat voornamelijk de man ten behoeve van zijn privévermogen –gerechtigd was tot het saldo / de kredietfaciliteit van de rekening-courant. Hierdoor is de koopsom van de woning niet aan de vrouw ten goede gekomen.
9. Op het moment van tekenen van de gewijzigde huwelijkse voorwaarden op 15 april 2014 bedroeg het creditsaldo op de rekening-courant € 56.283,77 (prod. 22 bij het aanvullend verweerschrift van de vrouw d.d. 15 juli 2021). Nadien heeft de man, onder meer op 9 januari 2017, in totaal € 170.000,-‑ naar zijn eigen rekening overgemaakt waarna het debetsaldo op de peildatum uiteindelijk € 311.501.66,-- bedroeg (prod. 5 bij het verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken van de vrouw d.d. 6 mei 2020). Voor deze overboekingen heeft de man geen afdoende uitleg gegeven. De man wijst in dit verband op een geldlening van € 263.000,-- die de vrouw in 2014 aan de zoon van partijen heeft verstrekt (prod. 62), maar deze geldlening is door de zoon geheel, inclusief rente, terugbetaald. Overigens betwist de vrouw dat zij de lening heeft verstrekt (het zou de man zijn geweest die het geld naar de zoon heeft overgemaakt). Verder geeft de man aan dat hij in de periode van mei 2016 tot en met mei 2020 € 147.104,20 naar de rekening-courant heeft overgemaakt. De man verwijst naar prod. 64 bij zijn aanvullend verweerschrift d.d. 16 juni 2021. Dat betreft echter een door de man zelf opgesteld overzicht, waarbij de onderliggende verificatoire stukken ontbreken. Bovendien betreft een deel van de betalingen, te weten € 88.141,94, betaalde rente voor het gebruik van de rekening-courant. De man heeft als productie 13 bij het verweerschrift in incidenteel hoger beroep de financiële jaaroverzichten van de rekening-courant over de jaren 2016 tot en met 2019 en de bankafschriften van januari 2020 tot en met december 2021 overgelegd. Over de jaren 2016 tot en met 2019 kan het hof niet vaststellen of de man de rente heeft voldaan, nu over die jaren geen bankafschriften zijn overgelegd, althans de man niet heeft verwezen naar bankafschriften die zich in het dossier bevinden. De overige rentebetalingen dateren van na de datum van ontvangst van het verzoekschrift tot echtscheiding op 10 januari 2020.
Uit het voorgaande volgt dat de rekening-courant voornamelijk door de man werd gebruikt en dat het restant van de koopsom van de echtelijke woning derhalve niet in het vermogen van de vrouw is gevloeid.
5.8.3.
De overdracht van de woning, de betaling en kwijtschelding van de koopsom, het gebruik door de man van de rekening-courant en de totstandkoming van wijziging van de huwelijkse voorwaarden (slechts drieënhalve maand na de overdracht van de echtelijke woning) waarbij een bespreking met de notaris heeft plaatsgevonden buiten aanwezigheid van de vrouw – hetgeen de afhankelijkheid van de vrouw bevestigt – kunnen niet los van elkaar worden gezien. Er is sprake van een reeks van rechtshandelingen en feitelijke handelingen die tot onevenredige benadeling van de vrouw hebben geleid. De vrouw heeft haar recht op verrekening ingevolge art. 6 van de eerste huwelijkse voorwaarden door de gewijzigde huwelijkse voorwaarden prijsgegeven, de koopsom voor de echtelijke woning van € 274.472,03 is niet in haar vermogen gevloeid omdat dit bedrag is uitgegeven onder het beheer van de rekening-courant door de man en de rekening-courant op haar naam heeft een debetsaldo van ruim € 317.000,-- en daarmee heeft de bank een vordering op haar (omdat de rekening op haar naam staat) ter grootte van dat bedrag. Die debetstand is grotendeels door toedoen van de man ontstaan en de opgenomen gelden zijn nagenoeg geheel te zijner bate (namelijk de verwerving, het onderhoud en de exploitatie van zijn onroerende goederen alsmede de kosten van de huishouding die ingevolge de huwelijkse voorwaarden voor rekening van de man moeten komen) besteed.
Het hof is van oordeel dat uit de hierboven weergegeven omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat de vrouw door haar afhankelijkheid c.q. onervarenheid in deze reeks van feitelijke handeling en rechtshandelingen door de man is bewogen tot het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden.
De man wist of had moeten begrijpen dat de vrouw door haar afhankelijkheid en onervarenheid bewogen werd tot het geven van instemming en hij heeft (desalniettemin) de instemming van de vrouw bevorderd terwijl hij wist of had moeten begrijpen dat hij de vrouw daarvan had behoren te weerhouden.
5.8.4.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van de vrouw op misbruik van omstandigheden slaagt en dat de gewijzigde huwelijkse voorwaarden worden vernietigd.
Het bewijsaanbod van de man wordt gepasseerd als niet ter zake dienend. Dat de vrouw meerdere keren zou hebben gezegd dat zij de wijziging wilde en begreep, wat hier overigens ook van zij, is niet meer relevant. Ook als de vrouw dit zou hebben gezegd, is gelet op de bijzondere omstandigheden en de gedragingen van de man, zoals hiervoor overwogen, het hof nog altijd van oordeel dat sprake is van misbruik van omstandigheden. Het gaat immers om
alleomstandigheden die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de huwelijkse (zie HR 23 juni 2023 ECLI:NL:HR:2023:963)).
5.8.5.
Dat betekent dat de eerste huwelijkse voorwaarden herleven. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is door partijen verklaard dat in dat geval uitvoering moet worden gegeven aan het periodiek verrekenbeding. Partijen hebben in hoger beroep geen inzicht gegeven in wat verrekend dient te worden. Het hof zal partijen daarom in de gelegenheid stellen zich daarover uit te laten.

6.De slotsom

in de zaken met zaaknummers 200.317.874/01 en 200.317.561/01:
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de afwikkeling van de eerste huwelijkse voorwaarden zoals hiervoor in rov. 5.8.5 overwogen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

7.De beslissing

Het hof:
in de zaken met zaaknummers 200.317.874/01 en 200.317.561/01:
stelt partijen in de gelegenheid om zich binnen zes weken na de datum van deze beschikking uit te laten over de afwikkeling van de eerste huwelijkse voorwaarden zoals hiervoor in rov. 5.8.5 overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.P.M. van Reijsen, J.C.E. Ackermans-Wijn en K.A. Boshouwers en is op 5 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.