ECLI:NL:HR:2004:AF9656

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/246HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • H.A.M. Aaftink
  • D.H. Beukenhorst
  • P.C. Kop
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van koopovereenkomst wegens misbruik van omstandigheden en geestelijke toestand verkoper

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 januari 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een geschil over de vernietiging van een koopovereenkomst. De eiser, in zijn hoedanigheid als bewindvoerder van [betrokkene 1], had de verweerders gedagvaard voor de rechtbank te Roermond. De eiser vorderde primair de vernietiging van de koopovereenkomst van een loods, en subsidiair een verklaring van aansprakelijkheid voor schade die voortvloeide uit deze transactie. De rechtbank heeft de primaire vordering toegewezen, maar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft dit vonnis vernietigd en de vorderingen van de bewindvoerder afgewezen. De bewindvoerder heeft vervolgens cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de bewindvoerder zijn vorderingen had gebaseerd op misbruik van omstandigheden, waarbij hij aanvoerde dat de verkoper, [betrokkene 2], ten tijde van de verkoop in een verslechterde geestelijke toestand verkeerde. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet alle relevante omstandigheden in onderling verband had bezien en dat het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd was. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak terug naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.

De Hoge Raad benadrukte dat in gevallen van misbruik van omstandigheden, de rol van de betrokken partijen en de omstandigheden waaronder de overeenkomst tot stand kwam, cruciaal zijn. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet had aangetoond dat de verkoop van de loods op een eerlijke en transparante manier had plaatsgevonden, gezien de vertrouwensrelatie tussen de partijen en de geestelijke toestand van de verkoper. De Hoge Raad heeft de verweerders in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

Uitspraak

9 januari 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/246HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [betrokkene 1],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: voorheen mr. J.B.M.M. Wuisman,
thans mr. M.V. Polak,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
2. [Verweerster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. L.Ph.J. baron Van Utenhove.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: de bewindvoerder - heeft bij exploot van 15 mei 2000 verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - gedagvaard voor de rechtbank te Roermond en gevorderd bij vonnis, voor zoveel wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. primair de overeenkomst tot koop en verkoop van de loods met ondergrond en erf, kadastraal bekend gemeente Horst, sectie [A], nummer [001], geleverd bij akte d.d. 10 augustus 1998, te vernietigen met terugwerkende kracht;
b. subsidiair: voor recht te verklaren dat [verweerder] c.s. aansprakelijk zijn voor alle ten gevolge van de transactie tot koop en verkoop van de hierboven vermelde loods geleden schade, en
c. [verweerder] c.s. te veroordelen tot vergoeding van deze schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
[Verweerder] c.s. hebben de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 24 augustus 2000 een comparitie van partijen gelast. Na de, ter voortzetting van de op 9 oktober 2000 gehouden comparitie van partijen, op 5 december 2000 gehouden descente en comparitie heeft de rechtbank bij eindvonnis van 11 januari 2001 de primaire vordering van de bewindvoerder toegewezen, dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen voormeld eindvonnis hebben [verweerder] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 28 mei 2002 heeft het hof het vonnis van de rechtbank te Roermond waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de bewindvoerder afgewezen, en [verweerder] c.s. niet-ontvankelijk verklaard in hun (tegen)vordering.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de bewindvoerder beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Betrokkene 2] heeft aan zijn neef [verweerder 1] en diens vrouw op 7 augustus 1998 een loods met ondergrond en erf verkocht (hierna respectievelijk: de loods en de koopovereenkomst), ter grootte van ongeveer tien aren, voor ƒ 20.000,--. Deze loods maakte deel uit van het perceel [a-straat], kadastraal bekend gemeente Horst, sectie [A], nummer [002] (hierna: de woning). In verband met die verkoop heeft een splitsing van dat perceel plaatsgevonden. De loods is sindsdien kadastraal bekend als gemeente Horst, sectie [A], nummer [001].
(ii) Op 25 juni 1998 is de loods in verband met de verkoop daarvan in opdracht van [verweerder 1] door een makelaar getaxeerd. De vrije verkoopwaarde van de loods is in het door de makelaar opgemaakte rapport getaxeerd op ƒ 20.000,--.
(iii) Op 10 augustus 1998 is de notariële transportakte verleden die strekt tot overdracht van de loods.
(iv) Op 15 juni 1999 is [betrokkene 2] in een verpleeghuis opgenomen. Hij is aldaar toen op de somatische afdeling verpleegd.
(v) Op 7 oktober 1999 is [betrokkene 2] overleden. In zijn op 24 december 1963 verleden testament is zijn zuster [betrokkene 1], met wie [betrokkene 2] tot 15 juni 1999 heeft samengeleefd in de woning, tot zijn enig erfgenaam benoemd. [Betrokkene 1] is mitsdien thans eigenares van de woning.
(vi) [Betrokkene 1] is bij beschikking van 23 december 1999 onder bewind gesteld. In diezelfde beschikking is haar neef [eiser] tot bewindvoerder benoemd.
(vii) Op 12 januari 2000 is de loods door een makelaar getaxeerd. De vrije verkoopwaarde van de loods is bepaald op ƒ 175.000,--, ervan uitgaande dat het om bouwgrond gaat.
(viii) [Betrokkene 1] staat in elk geval sinds medio 1997 onder behandeling van een arts wegens depressies. In haar behandelplan staat onder meer:
"Wel is [betrokkene 2] bekend bij [betrokkene 3], neuroloog in [plaats]. Door [betrokkene 3] werd de diagnose morbus Alzheimer vastgesteld."
(ix) Bij brief van 8 november 1999 heeft notarisklerk [betrokkene 4] aan de bewindvoerder geschreven:
"U stelt dat de verkoper, [betrokkene 2] ten tijde van het ondertekenen van de diverse stukken niet meer in het bezit was van voldoende geestelijke vermogens. Bij het ondertekenen van de volmacht ten huize van de verkoper heb ik dit geenszins kunnen bespeuren. Ook notaris [betrokkene 5], die deze akte van levering aan huis heeft gepasseerd, heeft niet geconstateerd, dat verkoper ten tijde van het passeren der akte niet beschikte over voldoende geestelijke vermogens. Indien notaris [betrokkene 5] enigszins getwijfeld zou hebben omtrent de geestelijke toestand van verkoper, dan zou notaris [betrokkene 5] deze akte zeker niet hebben gepasseerd."
3.2 In dit geding heeft de bewindvoerder zijn hiervoor in 1 vermelde vorderingen met name gebaseerd op misbruik van omstandigheden, daartoe aanvoerend, kort gezegd, dat [betrokkene 2] ten tijde van de verkoop van de loods in een sterk verslechterde gezondheidstoestand verkeerde en dat sprake was van dementie, terwijl die verkoop op voor hem zeer nadelige voorwaarden geschiedde en [verweerder] c.s. zich tot hem in een vertrouwenspositie bevonden. Voorts heeft de bewindvoerder aangevoerd dat [verweerder] c.s. onder de gegeven omstandigheden onrechtmatig hebben gehandeld tegenover [betrokkene 1].
[Verweerder] c.s. hebben de vordering bestreden. Zij hadden een zeer nauwe positieve band met hun oom en tante, voor wie zij altijd als vanzelfsprekend klaarstonden. [Betrokkene 2] wilde de loods aan hen schenken, maar dat hebben zij afgewezen; de hiervoor in 3.1 onder (ii) vermelde taxatie van de loods heeft vervolgens op hun initiatief plaatsgevonden. [Betrokkene 2] maakte toentertijd allerminst de indruk dement te zijn; hij was een eigenzinnige, sterke persoonlijkheid.
3.3 De rechtbank heeft het beroep op misbruik van omstandigheden gegrond geacht en de koopovereenkomst met betrekking tot de loods vernietigd.
Het hof heeft dit vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van de bewindvoerder alsnog afgewezen. Kort weergegeven overwoog het hof daartoe als volgt. In deze procedure zijn alleen de kernpunten uit de verslagen van de thuiszorg en de dagbehandeling overgelegd en niet die verslagen zelf. Weliswaar kunnen in die verslagen tekenen van de ziekte van Alzheimer worden gelezen, maar daaruit valt niet af te leiden of [betrokkene 2] deze ziekte daadwerkelijk had en zo ja, of verband bestaat met de verkoop van de loods. Ook de hiervoor in 3.1 onder (viii) aangehaalde zin uit het behandelplan van [betrokkene 1] is onvoldoende om te concluderen dat [betrokkene 2] aan de ziekte van Alzheimer leed. Uit het feit dat de verkoop van de loods ver beneden de marktprijs voor bouwgrond is geschied, valt niet af te leiden dat sprake was van een "bijzondere omstandigheid" in de zin van art. 3:44 lid 4 BW. De mogelijkheid bestaat immers dat [betrokkene 2] deze voor [verweerder] c.s. zeer voordelige transactie willens en wetens is aangegaan omdat partijen een vertrouwensband hadden. Dit klemt temeer gezien de hiervoor in 3.1 onder (ix) aangehaalde brief van notarisklerk [betrokkene 4] en gelet op het vaststaande feit dat [betrokkene 2] een sterke persoonlijkheid had. Nu de bewindvoerder geen concreet en gespecificeerd bewijs van zijn stellingen heeft aangeboden, zal het hof hem niet tot bewijs toelaten (rov. 4.9). Ook de vordering uit onrechtmatige daad, waaraan dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag zijn gelegd als aan het beroep op misbruik van omstandigheden, kan geen doel treffen (rov. 4.11-4.13).
3.4 Onderdeel 1 van het middel komt met een motiveringsklacht op tegen 's hofs oordeel dat in deze procedure alleen de kernpunten uit de verslagen van de thuiszorg en de dagbehandeling zijn overgelegd en niet die verslagen zelf. Het onderdeel wijst erop dat wel degelijk de volledige verslagen in het geding zijn gebracht.
Het onderdeel treft doel. In het door bewindvoerder overgelegde dossier bevinden zich immers kopieën van de volledige rapporten waarop de bewindvoerder zich beroept. Deze rapporten zijn in eerste aanleg bij brief van 1 december 2000, die zich eveneens in het door de bewindvoerder overgelegde procesdossier bevindt, door de advocaat van de bewindvoerder aan de rechter-commissaris toegezonden ter voorbereiding op de door de rechtbank gelaste comparitie. Voorts is blijkens de inhoud van deze brief bij gelijke post een afschrift gezonden aan de advocaat van [verweerder] c.s.; in dit geding is niet gesteld dat dit afschrift niet is ontvangen. Bovendien volgt uit rov. 5.2.1 van het door de rechtbank gewezen eindvonnis dat deze verslagen daadwerkelijk in eerste aanleg in het geding zijn gebracht: de rechtbank overweegt immers met zoveel woorden dat zij "niet (is) afgegaan op de door de bewindvoerder opgestelde kernpunten doch (dat zij zich) heeft gebaseerd (...) op de verslagen zelf". 's Hofs oordeel dat de volledige rapporten niet zijn overgelegd is daarom onbegrijpelijk.
3.5 De onderdelen 2-6 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Samengevat weergegeven keren zij zich met rechts- en motiveringsklachten tegen 's hofs beslissing dat [verweerder] c.s. geen misbruik van omstandigheden hebben gemaakt bij het sluiten van de koopovereenkomst.
Bij de beoordeling van de onderdelen wordt vooropgesteld dat het onderhavige geval wordt getypeerd door de volgende feiten en omstandigheden.
(i) [Betrokkene 2] was ten tijde van de hiervoor in 3.1 onder (i) bedoelde verkoop, 82 jaar oud. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld - in zoverre onbestreden door grief I in hoger beroep - dat [betrokkene 2] zowel lichamelijk als geestelijk achteruit ging; er was sprake van incontinentie en [betrokkene 2] maakte ook regelmatig een verwarde indruk.
(ii) Tussen [betrokkene 2] en [verweerder] c.s. bestond een vertrouwensrelatie (door laatstgenoemden aangemerkt als "een zeer nauwe positieve band").
(iii) Blijkens het proces-verbaal van de door de rechtbank op 9 oktober 2000 gehouden comparitie is het initiatief tot de onderhavige verkoop uitgegaan van [verweerder] c.s. Eveneens op hun voorstel is de loods (met ondergrond) niet getaxeerd als bouwgrond, maar als een in gebruik zijnde schuur.
(iv) Die verkoop was voor [betrokkene 2] zeer nadelig, niet alleen (a) omdat de koopprijs van de loods was gebaseerd op een taxatie die, op initiatief van [verweerder] c.s., was gebaseerd op de waarde van de loods als in gebruik zijnde schuur, terwijl - zoals in cassatie mede tot uitgangspunt dient - de loods (met ondergrond) ook als bouwgrond kan dienen, maar ook (b) omdat door de verkoop een belangrijk gedeelte werd afgesplitst van de grond die behoorde bij de (aan [betrokkene 2] in eigendom verblijvende) woning, waardoor deze woning in waarde daalde.
3.6 In een geval als het onderhavige ligt het oordeel dat de rol die [verweerder] c.s. hebben gespeeld bij de totstandkoming van de koopovereenkomst, als misbruik van omstandigheden moet worden aangemerkt, zozeer voor de hand, dat het andersluidende oordeel van het hof aan hoge motiveringseisen dient te voldoen om begrijpelijk te zijn. Aan deze eisen voldoet het onderhavige arrest niet, reeds omdat het hof niet alle hiervoor in 3.5 aangehaalde omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang heeft bezien, zoals het had behoren te doen, maar deze telkens op zichzelf heeft beoordeeld, zonder verband te leggen met de overige ter zake dienende omstandigheden van het geval. De motiveringsklacht van het onderdeel treft dus doel, hetgeen tot vernietiging van het bestreden arrest moet leiden.
3.7 Onder deze omstandigheden behoeft onderdeel 7, dat is gericht tegen 's hofs oordeel over de subsidiaire vordering van de bewindvoerder tot schadevergoeding, geen beoordeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 mei 2002;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de bewindvoerder begroot op € 388,74 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 9 januari 2004.