Uitspraak
wonende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
4 februari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2022 uitspraak gedaan over de toepassing van artikel 2:1 lid 6 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) in de fase van afgifte van een zorgmachtiging. De zaak betreft een verzoek tot cassatie van betrokkene, die tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag in beroep was gegaan. De rechtbank had een zorgmachtiging verleend voor de duur van twaalf maanden, waarbij de betrokkene zich verzette tegen het toedienen van medicatie. De advocaat van betrokkene voerde aan dat er sprake was van wilsbekwaam verzet en dat de rechtbank had moeten toetsen of betrokkene in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de beoordeling van wilsbekwaam verzet een taak was van de zorgverantwoordelijke en niet van de rechter. De Hoge Raad benadrukte dat artikel 2:1 lid 6 Wvggz van toepassing is gedurende de gehele procedure, inclusief de fase van afgifte van de zorgmachtiging. Dit betekent dat de rechter moet beoordelen of de betrokkene wilsbekwaam is en of er voldoende redenen zijn om het verzet tegen de verplichte zorg te honoreren.
De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling. Dit arrest onderstreept het belang van de rechten van de betrokkene in het kader van verplichte zorg en de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling door de rechter.