ECLI:NL:HR:2022:123

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
21/03952
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van art. 2:1 lid 6 Wvggz in de fase van afgifte van zorgmachtiging en beoordeling van wilsbekwaam verzet door de rechter

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2022 uitspraak gedaan over de toepassing van artikel 2:1 lid 6 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) in de fase van afgifte van een zorgmachtiging. De zaak betreft een verzoek tot cassatie van betrokkene, die tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag in beroep was gegaan. De rechtbank had een zorgmachtiging verleend voor de duur van twaalf maanden, waarbij de betrokkene zich verzette tegen het toedienen van medicatie. De advocaat van betrokkene voerde aan dat er sprake was van wilsbekwaam verzet en dat de rechtbank had moeten toetsen of betrokkene in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de beoordeling van wilsbekwaam verzet een taak was van de zorgverantwoordelijke en niet van de rechter. De Hoge Raad benadrukte dat artikel 2:1 lid 6 Wvggz van toepassing is gedurende de gehele procedure, inclusief de fase van afgifte van de zorgmachtiging. Dit betekent dat de rechter moet beoordelen of de betrokkene wilsbekwaam is en of er voldoende redenen zijn om het verzet tegen de verplichte zorg te honoreren.

De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling. Dit arrest onderstreept het belang van de rechten van de betrokkene in het kader van verplichte zorg en de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling door de rechter.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/03952
Datum4 februari 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: C. Reijntjes-Wendenburg,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT DEN HAAG,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/09/614515/FA RK 21-4493 van de rechtbank Den Haag van 13 juli 2021.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G. Snijders strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze uitspraak is aan de orde of art. 2:1 lid 6 Wvggz van toepassing is in de fase van de afgifte van een zorgmachtiging en wanneer en op welke wijze de rechter dient te beoordelen of sprake is van wilsbekwaam verzet.
2.2
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De rechtbank heeft ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend tot en met 9 augustus 2021.
(ii) De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht een aansluitende zorgmachtiging te verlenen ten aanzien van betrokkene voor de duur van twaalf maanden voor onder meer het toedienen van medicatie.
(iii) In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling staat onder meer het volgende:
“De advocaat van betrokkene
De advocaat bestrijdt het ernstig nadeel en er is bovendien sprake van vrijwilligheid ten aanzien van de zorg. De advocaat verwijst naar een uitspraak van de Hoge Raad van 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2096, en verzoekt de rechtbank primair om het verzoek om de zorgmachtiging af te wijzen. Wilsbekwaam verzet moet in beginsel worden gehonoreerd. Onderzocht moet worden of betrokkene in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de beoogde verplichte zorg. Betrokkene verzoekt dringend om te stoppen met de medicatie. Er is geen sprake van levensgevaar voor de betrokkene, dan wel een aanzienlijk risico voor anderen. De zorgmachtiging moet alleen worden afgegeven als het écht niet anders kan. Subsidiair verzoekt de advocaat de rechtbank om het verzoek in duur te beperken tot zes maanden. Naar omstandigheden gaat het goed met betrokkene. Hij woont op zichzelf, weliswaar begeleid, en hij wil zich graag verder ontwikkelen, op sociaal gebied en qua werk. Betrokkene ervaart ernstige bijwerkingen van de medicatie, waardoor hij onder meer problemen heeft met seks en het vinden van werk. Betrokkene wil graag een zinvol bestaan ervaren. (…) De dreiging naar derden en de maatschappelijke teloorgang, die zijn er niet meer. (…) De zingeving in het leven mist als gevolg van de medicatie.”
2.3
Bij beschikking van 13 juli 2021 heeft de rechtbank een zorgmachtiging verleend voor de in het dictum aangegeven vormen van verplichte zorg, waaronder het toedienen van medicatie, tot en met 13 januari 2022. De rechtbank heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“Ten aanzien van het verweer van de advocaat over het in beginsel honoreren van wilsbekwaam verzet ten aanzien van de medicatie inname overweegt de rechtbank het volgende. Uit de uitspraak van de Hoge Raad blijkt dat de zorgverantwoordelijke bij elke beslissing op de voet van artikel 8:9 Wvggz, die niet strekt tot opname in een accommodatie, moet onderzoeken of betrokkene, beoordeeld naar diens gezondheidstoestand op dat moment, in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de beoogde verplichte zorg, en, indien dit het geval is en de betrokkene zich verzet, of er een acuut levensgevaar dreigt voor betrokkene, dan wel er een aanzienlijk risico voor anderen is, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is. De rechtbank is van oordeel dat deze taak bij de zorgverantwoordelijke ligt op het moment dat de verplichte zorg in het kader van een zorgmachtiging wordt uitgevoerd door de behandelaren. Dit is echter niet aan de orde op het moment dat de rechtbank een beslissing neemt over de vormen van verplichte zorg die in de zorgmachtiging zullen worden opgenomen. De rechtbank zal dan ook niet per verzochte vorm van verplichte zorg een oordeel geven of er sprake is van wilsbekwaam verzet. De rechtbank merkt bovendien, wellicht ten overvloede, op dat de afgelopen periode geen sprake is geweest van gedwongen toediening van medicatie in depotvorm. Op verzoek van betrokkene is overgegaan op medicatie in tabletvorm en deze medicatie neemt betrokkene onder toezicht zelfstandig in.”

3.Beoordeling van het middel

3.1.1
Het middel richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het beoordelen van wilsbekwaam verzet een taak van de zorgverantwoordelijke is op het moment dat de verplichte zorg in het kader van een zorgmachtiging wordt uitgevoerd en niet van de rechter bij de beoordeling of een zorgmachtiging moet worden verleend. Het betoogt onder meer dat de rechtbank heeft miskend dat art. 2:1 lid 6 Wvggz geldt voor de gehele procedure en dus ook in de fase van de afgifte van een zorgmachtiging. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte niet getoetst of betrokkene zich wilsbekwaam verzet tegen het medicatiegebruik, aldus het middel.
3.1.2
Art. 2:1 lid 6 Wvggz bepaalt dat de wensen en voorkeuren van de betrokkene ten aanzien van de verplichte zorg worden gehonoreerd, tenzij
a. de betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is, of
b. acuut levensgevaar voor de betrokkene dreigt dan wel er een aanzienlijk risico voor een ander is op levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische, materiële, immateriële of financiële schade, ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang, of om ernstig in zijn ontwikkeling te worden geschaad, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
3.1.3
Uit de toelichting op deze bepaling volgt dat zogeheten wilsbekwaam verzet moet worden gerespecteerd indien de psychische stoornis van de patiënt alleen een aanmerkelijke kans op schade voor de betrokkene zelf veroorzaakt. Hiermee is beoogd – overeenkomstig internationale verplichtingen – tot uitdrukking te brengen dat evenveel waarde wordt gehecht aan de eigen mening en instemming van een wilsbekwaam persoon met een psychische stoornis als aan die van een wilsbekwaam persoon zonder psychische stoornis. De honorering van wilsbekwaam verzet geldt voor zowel de voorbereiding, de afgifte, de uitvoering als de beëindiging van de crisismaatregel of de zorgmachtiging, dus gedurende de gehele procedure. Ook geldt de honorering van wilsbekwaam verzet voor alle vormen van verplichte zorg, aldus de wetsgeschiedenis. [1]
3.1.4
Uit het voorgaande volgt dat art. 2:1 lid 6 Wvggz ook van toepassing is in de fase van de afgifte van een zorgmachtiging.
3.1.5
Het voorgaande betekent dat indien de betrokkene tijdens de procedure tot het verlenen van een zorgmachtiging een voldoende toegelicht bezwaar maakt tegen de voorgestelde verplichte zorg en de situaties als bedoeld in art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz zich niet voordoen, de rechter dient te beoordelen of de betrokkene wilsbekwaam is. Hiertoe dient, indien daarover in de medische verklaring niet is gerapporteerd, een verklaring te worden gevraagd van een onafhankelijk arts of klinisch psycholoog waaruit blijkt of de betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is. [2] Zo nodig dient de procedure daartoe te worden aangehouden. [3]
In het geval dat uit de medische verklaring of uit de hiervoor bedoelde verklaring van een onafhankelijk arts of klinisch psycholoog blijkt dat de betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is, dient diens bezwaar tegen de verplichte zorg te worden gehonoreerd.
3.1.6
In dit geval heeft betrokkene bezwaar gemaakt tegen het toedienen van medicatie en dit bezwaar voldoende toegelicht (zie hiervoor in 2.2 onder (iii)). De rechtbank had daarom moeten vaststellen of zich situaties voordeden als bedoeld in art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz en, indien dat niet het geval was, moeten beoordelen of sprake was van wilsbekwaam verzet. In zoverre slaagt het middel.
3.2
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad: - vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 13 juli 2021;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, F.J.P. Lock, S.J. Schaafsma en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
4 februari 2022.

Voetnoten

1.Zie voor een en ander Kamerstukken II 2015/16, 32399, nr. 25, p. 153.
2.Vgl. art. 4:1 lid 6 Wvggz en art. 3 Regeling verplichte geestelijke gezondheidszorg.
3.Vgl. art. 6:2 lid 4 in verbinding met art. 6:1 lid 5 Wvggz.