V. Bespreking van het middel
10. Allereerst wordt geklaagd dat de nadere bewijsoverweging feiten en omstandigheden bevat die redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring terwijl de gebezigde bewijsmiddelen niets inhouden over deze feiten en omstandigheden en het hof niet het wettige bewijsmiddel heeft aangeduid waaraan het de feiten en omstandigheden heeft ontleend. Gezien de toelichting op het middel houdt deze eerste deelklacht meer concreet in dat noch uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, noch uit ’s hofs bewijsvoering kan volgen dat “de verdachten bezig waren met een speurtocht naar een (bedrijfs)auto om goederen uit te stelen" en “er een geschikt object (is) gevonden en er (...) gereedschappen (zijn) weggenomen." Volgens de tweede deelklacht zoals nader uiteengezet in de toelichting op het middel heeft het hof verzuimd (genoegzaam) de bijzondere redenen op te geven voor de afwijking van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging als bedoeld in art. 359, tweede lid (A-G: ik begrijp tweede volzin), Sv, nu deze bijzondere redenen ook niet in de gebezigde bewijsmiddelen kunnen worden teruggevonden.
11. De twee deelklachten lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
12. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Ten eerste.Ten aanzien van feiten en omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus – al dan niet in reactie op een bewijsverweer – beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging die feiten of omstandigheden aan te duiden, en het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. Ten tweede.Aan het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen kan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang. Voor het medeplegen van diefstal geldt hetzelfde. Ten derde.Voor de kwalificatie van medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, hetgeen een intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht impliceert. De vraag of aan deze eis is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Ten vierde.Indien de verdachte kort na de diefstal wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden, kan sprake zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte van belang is voor de beantwoording van de vraag of kan worden bewezen dat de verdachte de diefstal heeft medegepleegd. Dit geldt zowel in het geval dat is vastgesteld dat de diefstal door “verenigde personen” is begaan, als in het geval dat weliswaar met betrekking tot de toedracht van de diefstal niet is vastgesteld dat deze door medeplegers is begaan, maar dat zich wel kenmerkt door de omstandigheid dat kort na de diefstal de verdachte met een ander of anderen wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de diefstal duiden, terwijl er geen contra-indicaties met betrekking tot het medeplegen door de verdachte bestaan.
13. Blijkens de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen heeft het hof onder meer vastgesteld dat op 11 maart 2019 is ingebroken in een bedrijfsauto van [A] B.V., waarbij diverse gereedschappen zijn weggenomen, waaronder een boormachine en een decoupeerzaag. Verbalisanten, die een ANPR-melding hadden gekregen, zagen de Peugeot rijden, zetten de achtervolging in en zagen dat de auto direct veel snelheid maakte en op enig moment harder reed dan 180 km/h. De verbalisanten zagen dat zowel links als rechts uit de auto spullen werden gegooid. Deze goederen werden even later aangetroffen op de rijbaan en het fietspad en bleken eigendom te zijn van [A] B.V. Nadat de verbalisanten het zicht op de Peugeot waren kwijtgeraakt, wezen mensen welke kant zij op moesten. Een getuige zag dat de auto in de Dorpsstraat in IIpendam stopte en dat er binnen twee seconden drie mannen uitstapten, die wegrenden en zich voor de politieauto verschuilden. De Peugeot was weggereden. De drie mannen die wegrenden en ook de bestuurder van de auto werden kort daarop aangehouden. In de Peugeot werden twee adapters, een schroeftol, een ofafzuiger, een klopboormachine en een bouwlamp aangetroffen. Al deze goederen bleken afkomstig van [A] B.V.
14. Gelet op deze omstandigheden vertoont de onderhavige zaak sterke overeenkomsten met de zaak die heeft geleid tot het arrest van HR 28 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3022,NJ2018/310, m.nt. Wolswijk. In die zaak vluchtten de verdachten kort na de diefstal in een auto waarbij werd getracht de politie af te schudden en werden tijdens de achtervolging door een ander dan de bestuurder inbrekerswerktuigen uit het portierraam van de auto gegooid. Ook werd in de auto een gestolen laptop aangetroffen. Voorts had, zo overwoog de Hoge Raad, het hof klaarblijkelijk geoordeeld dat de verdachte niet een aannemelijke verklaring had gegeven in de door de Hoge Raad bedoelde zin. De Hoge Raad oordeelde op grond van dit een en ander dat het medeplegen van de bewezenverklaarde inbraak toereikend door het hof was gemotiveerd. 15. Op de terechtzitting in eerste aanleg van 4 juni 2019 heeft de verdachte, voor zover hier relevant, als volgt verklaard:
“We waren aan het chillen. Ik weet niets van diefstal. Ik heb daar niets mee te maken. Ik zat rechts voorin in de auto. We zijn wel even ergens gestopt. Ik heb niets meegekregen van wat er daar gebeurd is. Ik weet van mijzelf dat ik niets heb gedaan. Ik ben geschorst en heb een enkelband. Ik ben bezig mijn toekomst te regelen. Ik weet echt niet hoe de gestolen spullen achter in de auto zijn beland. Ik werd opeens aangehouden, maar ik weet niets van diefstal en ik heb niets gezien.
‘Chillen’ hield in dit geval in: proberen telefoonnummers van dames te fiksen en een jointje roken.
U vraagt mij waarom wij, nadat wij uit de auto waren gestapt in Ilpendam, zijn geen rennen en ons hebben verstopt. Dat was door de adrenaline. Ik heb er niet bij nagedacht. Ik voelde mij erin geluisd. Ik ben door een agent geslagen. Die duwde mij op de grond. U houdt mij voor dat de agenten hebben gehoord dat ik tegen [betrokkene 3] riep over zwijgrecht. U vraagt mij waarom [betrokkene 3] moest zwijgen. Ik dacht: ik geef hem gewoon advies. Ik heb daar niet bij nagedacht. Er was geen plan. Ik zou niet weten hoe het gestolen gereedschap in de auto is gekomen. Ik weet niet wat de anderen hebben gedaan. Ik zit hier voor mijzelf. Ik heb met de hele zaak niets te maken. Ik was gewoon aan het chillen en opeens was er een achtervolging.
De officier van justitie houdt mij voor dat er ook iemand anders is die zegt dat hij als passagier voor in de auto zat. Die vergist zich dan. Ik zat rechts voorin. Verder beroep ik mij op mijn zwijgrecht. Ik herinner mij niet meer wie er naast mij voor in de auto zat. Het is mij allemaal overkomen. Ik was overrompeld. Die auto waarin wij reden, reed niet hard. Hij gaat maximaal 130 à 140 kilometer per uur. Het is een 1.4 liter motor. De auto reed helemaal niet zo hard als de politie zegt. Ik heb er niets van meegekregen dat er goederen uit de auto zijn gegooid. Ik keek naar voren. Ik heb niet gemerkt dat er een autoraam open werd gedaan. Ik hoorde op een gegeven moment sirenes. Dat heb ik meegekregen. Ik was overrompeld door de sirenes.”
16. Tijdens de zitting in hoger beroep van 3 februari 2021 heeft de verdachte, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
“Ik zou nooit gereedschap stelen van een hardwerkende man. [medeverdachte] en ik zaten met [betrokkene 1] en [betrokkene 3] in de auto. Wij waren op weg naar Purmerend en volgens mij reed [betrokkene 1] . Wij wilden mooie dames regelen. [betrokkene 1] en [betrokkene 3] waren op een gegeven moment uitgestapt. Ik wist dat ze met foute dingen bezig waren. Ik ben klaar met criminaliteit. Ik zat toen nog met [medeverdachte] in de auto. [betrokkene 1] en [betrokkene 3] kwamen aan met gereedschap. Ik wist dat het niet klopte. Ik heb er niets van gezegd en daar heb ik spijt van. Vervolgens zijn we weggereden en werden we achtervolgd door de politie. Er werden toen spullen uit de ramen gegooid. Volgens mij deed [betrokkene 3] dat. Ik heb er echt niets mee te maken. U merkt op dat er hard werd gereden. Wij waren toen al uitgestapt. [betrokkene 1] reed door naar Amsterdam. Daarvoor reed hij niet heel hard. U houdt mij voor dat een getuige heeft verklaard dat hij drie mannen zag wegrennen van de politie. Ik was met [betrokkene 3] . Hij zei dat hij spullen had gestolen. Ik heb hem toen meteen geadviseerd zich te beroepen op zijn zwijgrecht. Ik weet niet waarom ik ben gaan rennen. Ik weet niet meer precies op welke plaats ik in de auto zat.”
17. Het hof heeft niet expliciet een overweging gewijd aan de (on)aannemelijkheid van de verklaring van de verdachte. Kennelijk heeft het hof de verklaring van de verdachte niet aannemelijk geoordeeld voor zover deze daarin zegt dat hij er niets mee te maken heeft en met [medeverdachte] in de auto zat toen [betrokkene 1] en [betrokkene 3] kwamen aanlopen met gereedschap en hij er niets van heeft gezegd. Dat brengt mee dat het hof klaarblijkelijk heeft geoordeeld dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven die de voor het bewijs van het tenlastegelegde redengevende omstandigheden ontzenuwt.
18. Naar analogie van het hiervoor genoemde arrest van HR 28 november 2017 meen ik derhalve dat het oordeel van het hof dat de verdachte en zijn mededaders zo nauw en bewust hebben samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van de bewezenverklaarde diefstal toereikend is gemotiveerd. Daarmee is tevens gezegd dat het hof in voldoende mate heeft voldaan aan de responsieplicht als bedoeld in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv.
19. Zelfs indien moet worden gezegd dat het hof (ook impliciet) zich niet heeft uitgelaten over het al dan niet aannemelijk zijn van de verklaring van de verdachte, en in die zin de proceshouding van de verdachte in cassatie niet kan worden betrokken bij de beoordeling of de bewezenverklaring van het medeplegen van diefstal toereikend is gemotiveerd, meen ik dat de voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen en de bewijsoverweging van het hof de bewezenverklaring van het tenlastegelegde medeplegen zelfstandig kunnen dragen.
20. Uit de vaststellingen van het hof volgt immers dat de verdachte samen met de medeverdachten naar de plaats delict is gereden en dat zij samen, kort na de diefstal, in de auto zijn gevlucht waaruit gestolen goederen zijn gegooid en waarin gestolen goederen zijn aangetroffen. Uit de bewijsvoering van het hof zijn geen contra-indicaties af te leiden met betrekking tot het medepleger-schap van de verdachte en ook is vastgesteld dat de verdachte zich na de diefstal niet heeft gedistantieerd op een daartoe geëigend tijdstip.Verder heb ik in aanmerking genomen dat het hof heeft vastgesteld dat in ieder geval twee verdachten een deel van de buit (links en rechts) uit het raam hebben gegooid tijdens de achtervolging; het is gelet op de hoge snelheid van de Peugeot waarmee de verdachten op de vlucht waren nou niet bepaald aannemelijk dat de bestuurder van de auto zich toen daarmee bezig hield. Voorts heeft het hof het kennelijk tevens van belang geacht dat de verdachte is weggerend toen een van de verbalisanten schreeuwde dat hij en zijn medeverdachte moesten blijven staan. Hoewel dit laatste zich heeft voorgedaan na het wegnemen van de goederen, kan deze omstandigheid wel licht werpen op hetgeen zich met betrekking tot de diefstal heeft voorgedaan.
21. Gelet op al deze omstandigheden is het oordeel van het hof dat de verdachte en de medeverdachten zo nauw en bewust hebben samengewerkt dat sprake is van medeplegen niet onbegrijpelijk. Voorts is de bewezenverklaring naar de eis der wet voldoende met redenen omkleed, ook in het licht van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging. Met het bestreden oordeel is het hof afgeweken van dat uitdrukkelijk onderbouwde standpunt. De redenen daarvoor liggen besloten in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen.