ECLI:NL:PHR:2023:508

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
21/03354
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorhanden hebben van wapens en munitie met DNA-bewijs

In deze zaak, die op 16 mei 2023 werd behandeld, gaat het om de verdachte die op 23 juni 2017 in Breda samen met anderen een omgebouwd alarmpistool en een pistoolmitrailleur met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad. De verdachte werd aangehouden tijdens een verkeerscontrole waarbij de wapens onder de bijrijdersstoel van de auto werden aangetroffen. DNA van de verdachte werd aangetroffen op het omgebouwde alarmpistool, wat leidde tot de beschuldiging van medeplegen van het voorhanden hebben van wapens en munitie. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de bewustheid van de verdachte met betrekking tot de wapens. Het hof oordeelde echter dat de omstandigheden, waaronder de aanwezigheid van het DNA van de verdachte op het wapen, voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring. De zaak is verder gecompliceerd door de schending van de inzendtermijn in cassatie, wat leidde tot een vernietiging van de strafoplegging door de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelde dat de overschrijding van de inzendtermijn niet meer kon worden gecompenseerd door een voortvarende behandeling van de zaak in cassatie, en dat de zaak opnieuw moest worden beoordeeld.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/03354
Zitting16 mei 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
Inleiding
1. De verdachte is bij arrest van 30 juli 2021 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1. “medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie” en 2. “medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 243 dagen, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft het hof beslist over een in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 21/03452 en 21/03255. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Namens de verdachte heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel
4. Het eerste middel komt op tegen het oordeel van het hof dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de wapens en de munitie. De steller van het middel klaagt dat de bewijsvoering niet redengevend is voor de bewezenverklaring van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten en/of dat het oordeel daaromtrent onbegrijpelijk is en/of onvoldoende met redenen is omkleed en/of dat het hof het daarop betrekking hebbende verweer heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1.
hij op 23 juni 2017 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie III, te weten een (omgebouwd) alarmpistool (merk Valtro), en munitie van categorie III, te weten 29 centraalvuur eenheids kogelpatronen (kaliber 7.65 mmBr) en 7 eenheids kogelpatronen (merk Sellier & Bellot, kaliber 7.65 Br), voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 23 juni 2017 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie II, te weten een pistoolmitrailleur (merk Ceska Zbrojovka type Vz61 “Skorpion” kaliber 7.65 mm Br) voorhanden heeft gehad.”
6. Het hof heeft de bewezenverklaring doen steunen op de volgende bewijsmiddelen: [1]
“1. Het proces-verbaal relaas d.d. 29 augustus 2017 (pg. 2-8), voor zover inhoudende als
relaas verbalisant [verbalisant 1]:
Op vrijdag 23 juni, omstreeks 04.00 uur, werd
(het hof begrijpt: te Breda)tijdens een algemene surveillance een algemene verkeerscontrole gedaan op een personenauto van het merk BMW, kenteken [kenteken] .
(Opmerking hof: Blijkens het proces-verbaal bevindingen d.d. 13 juli 2017 (pg. 95-96) vond die controle plaats op grond van de Wegenverkeerswet 1994.)
Tijdens de doorzoeking van de auto werden twee vuurwapens aangetroffen: een automatisch vuurwapen inclusief patroonhouders met daarbij behorende munitie en een handvuurwapen inclusief een patroonhouder met daarbij behorende munitie. Inbeslaggenomen werden een vuurwapen van het merk Valtro en twee patroonhouders met 7 stuks munitie en een vuurwapen van het merk Scorpio en twee patroonhouders met 29 stuks munitie. Zie los bijgevoegde kennisgevingen van inbeslagneming.
Op 23 juni 2017 werd aan verbalisant [verbalisant 2] , een pistoolmitrailleur en een pistool met munitie voor nader onderzoek overgedragen. Zie proces-verbaal van bevindingen determineren vuurwapens en munitie, bladzijde 100 en
(het hof begrijpt tot en met)103 en pv aanvraag extern forensisch onderzoek vuurwapens en munitie,
(het hof begrijpt vanaf)bladzijde 107.
2. De los in het dossier gevoegde
kennisgeving van inbeslagneming, registratienummer PL2000-2017147745-28, voor zover inhoudende:
Inbeslagneming
Plaats: Graaf Engelbertlaan, Breda
Datum: 24
(het hof begrijpt: 23)juni 2017
Omstandigheden: patronen aangetroffen tijdens een controle van een voertuig
Goednummer: PL2000-2017147745-1738204
Object: munitie
Aantal: 29 stuks
Bijzonderheden: munitie voor kaliber 7.65
3. De los in het dossier gevoegde
kennisgeving van inbeslagneming, registratienummer PL2000-2017147745-29, voor zover inhoudende:
Inbeslagneming
Plaats: Graaf Engelbertlaan, Breda
Datum: 24
(het hof begrijpt: 23)juni 2017
Omstandigheden: aangetroffen tijdens een controle van een auto
Goednummer: PL2000-2017147745-1738209
Object: munitie
Aantal: 7 stuks
Bijzonderheden: merk 7.65 mm selier&bullot
(het hof begrijpt: Sellier en Bellot)
4. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 juni 2017 (pg. 68-69), voor zover inhoudende als
relaas verbalisant [verbalisant 3]:
Op 23 juni 2017 was ik, verbalisant [verbalisant 3] , belast met algemene surveillance in de omgeving van Breda. Ik was samen met collega [verbalisant 4] . Ik zag een personenauto rijden van het merk BMW, met kenteken [kenteken]
(het hof begrijpt: [kenteken] ). Ik besloot de BMW te onderwerpen aan een verkeerscontrole. Ik hield het voertuig staande aan de Graaf Engelbertlaan te Breda. Ik vroeg de bestuurder om een rijbewijs. Hij overhandigde mij een geldig rijbewijs. Ik zag dat de bestuurder was: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] .
Ik zag dat mijn collega [verbalisant 4] het identiteitsbewijs van de bijrijder in ontvangst nam dat hij aan mij overhandigde. Ik zag dat de bijrijder was [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] . Ik hoorde van mijn collega dat de persoon die op de achterbank zat geen identiteitsbewijs bij zich had. Tijdens de doorzoeking van het voertuig trof ik onder de bijrijdersstoel twee vuurwapens aan. Ik heb daarop mijn bevindingen direct portofonisch doorgegeven aan mijn collega’s. Ik hoorde collega [verbalisant 5] tegen de drie verdachten roepen dat ze waren aangehouden en sommeerde hen de handen op het hoofd te leggen.
5. Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 23 juni 2017 (pg. 47-48), voor zover inhoudende als
relaas verbalisant [verbalisant 5]:
Op 23 juni 2017 omstreeks 04.23 uur hield ik op de locatie graaf Engelbertlaan, Breda, als verdachte aan: [betrokkene 2] , geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] .
6. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 juni 2017 (pg. 73-74), voor zover inhoudende als
relaas verbalisant [verbalisant 6]:
Ik, verbalisant, hoorde op 23 juni 2016
(het hof begrijpt: 2017)dat het Operationeel Centrum mij verzocht ter plaatse te gaan op de locatie graaf Engelbertlaan te Breda. Ik was omstreeks 04.30 uur ter plaatse. Ik zag onder de bijrijdersstoel van een voertuig twee op vuurwapens gelijkende goederen liggen. Ik heb beide goederen veiliggesteld middels de zogeheten DNA-kit. Het eerste op een vuurwapen gelijkend voorwerp was gelijkend op een automatisch vuurwapen. Ik zag dat er een patroonhouder in het goed zat en dat deze was gevuld met patronen. Ik zag dat er een patroonhouder, eveneens gevuld met patronen, middels plakband was vastgemaakt aan de patroonhouder in het goed. Het andere goed was een op een handvuurwapen gelijkend goed. Ik zag dat er in het goed een patroonhouder aanwezig was. Ik zag dat deze patroonhouder gevuld was met patronen.
7. Het proces-verbaal betreffende een pistoolmitrailleur en een pistool met munitie d.d. 12 juli 2017 (pg. 100-103), BHV nummer: 2017147745, voor zover inhoudende als
relaas verbalisant [verbalisant 2]:
Op 23 juni 2017 werden aan mij, [verbalisant 2] , brigadier van politie, als materiedeskundige werkzaam bij de unit Wapens, Munitie en Explosieven, van de politie Eenheid Zeeland en West-Brabant, een pistoolmitrailleur en een pistool met munitie overgedragen. Bij verder onderzoek is gebleken:
Omschrijving pistoolmitrailleur goednummer 1737750
Het voorwerp is een centraal vuurwapen in de vorm van een pistoolmitrailleur van het merk Ceska Zbrojovka, type Vz61, kaliber 7.65 mm Br. Dit type “Skorpion” is een Tsjechoslowaaks wapen. Het wapen werd aangeleverd met twee patroonmagazijnen. Dit vuurwapen is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3e, gelet op artikel 2 lid 1 categorie II onder ten 2e van de WWM.
Omschrijving munitie goednummer 1738204 aangetroffen bij bovenomschreven pistoolmitrailleur.
In de patroonmagazijnen bevonden zich respectievelijk 11 en 18 centraalvuur eenheids kogelpatronen van het kaliber 7.65 mmBr. De munitie is munitie die geschikt is voor vuurwapens van de categorie III en derhalve munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III, van de WWM.
Omschrijving omgebouwd alarmpistool goednummer 1737749
Het in beslag genomen voorwerp is een naar scherp schietend vuurwapen omgebouwd alarmpistool van het merk Valtro. Door het plaatsen van een nieuwe open loop is het voorwerp geschikt gemaakt om projectielen door een loop af te schieten. Het is een vuurwapen in de zin van artikel I onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1e van de Wet Wapens en munitie.
Omschrijving van bij het pistool aangetroffen munitie goednummer 1738209
In het patroonmagazijn van het hierboven omschreven omgebouwde alarmpistool bevonden zich zeven stuks eenheids kogelpatronen voorzien van bodemstempel “S&B 7,65”
(het hof begrijpt: 7.65Br). De munitie is gefabriceerd bij de firma “Sellier&Bellot”. De munitie is munitie die geschikt is voor vuurwapens van de categorie III en derhalve munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 23 categorie III, van de WWM.
Op verzoek van het onderzoeksteam is door mij een forensisch onderzoek naar sporen verricht. Bij dit onderzoek zijn van de betreffende wapens biologische sporen afgenomen. Deze zijn met een formulier “aanvraag extern forensisch onderzoek” voorgelegd aan de officier van justitie.
8. De
aanvraag extern forensisch onderzoek(pg. 107-109), registratienummer: PL2000-2017147745-34, voor zover inhoudende:
Omschrijving: bezit vuurwapens, 23 juni 2017, 04.10 uur, Breda.
De officier van justitie wil graag vastgesteld hebben of er zich DNA sporen van de verdachten op het wapen bevinden.
Verdachten:
[betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] .
[betrokkene 2] , geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] .
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] .
Stukken van overtuiging:
SIN: AAJQ9284NL
Spooromschrijving: Epitheel
Plaats veiligstellen: Valtro alarmpistool, omgebouwd naar scherpschietend
Stukken van overtuiging:
SIN: AAJQ9285NL
Spooromschrijving: Epitheel
Plaats veiligstellen: CZ pistoolmitrailleur.
9. Het rapport “DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van vuurwapens in Breda op 23 juni 2017” van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 14 september 2017, zaaknummer 2017.07.24.138 (aanvraag 001), opgemaakt door de NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA dr. R.J. Brink, voor zover inhoudende als
relaas van rapporteur:
DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van vuurwapens in Breda op 23 juni 2017.
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AAJQ9284NL#01 Bemonstering (Valtro alarmpistool)
AAJQ9285NL#01 Bemonstering (op cz pistoolmitrailleur)
De DNA-profielen van de verdachten [betrokkene 1] RAAK6814NL (geboren op [geboortedatum] 1984), [betrokkene 2] RHP106 (geboren op [geboortedatum] 1981) en [verdachte] RAAT0152NL (geboren op [geboortedatum] 1981) zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
In Tabel 1 staat vermeld van wie het celmateriaal op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek afkomstig kan zijn. Dit betekent dat als een persoon niet vermeld wordt, erop basis van het vergelijkend DNA-onderzoek geen aanwijzing is voor de aanwezigheid van celmateriaal van deze persoon in die bemonstering.
Tabel 1 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
Beschrijving DNA-profiel/
celmateriaal kan afkomstig zijn van
Matchkans en/of bewijskracht
Toelichting
AAJQ9284NL#01
DNA-mengprofiel van minimaal drie personen
[betrokkene 1] en minimaal twee andere personen
Niet berekend
1,2
AAJQ9285NL#01
DNA-mengprofiel van minimaal twee personen
[betrokkene 1] en minimaal één andere persoon
Niet berekend
1,2
Toelichtingen:
De DNA-mengprofielen van het DNA in de bemonsteringen AAJQ9284NL#01 en AAJQ9285NL#01 zijn vooralsnog onvoldoende informatief om te kunnen beoordelen of de verdachten [betrokkene 2] en/of [verdachte] donor kunnen zijn van een deel van het DNA in deze bemonsteringen, zie het onderdeel ‘Mogelijkheden voor aanvullend onderzoek’.
De bewijskracht van de matches met het DNA-profiel van de verdachte [betrokkene 1] RAAK6814NL is vooralsnog niet berekend, zie het onderdeel ‘Mogelijkheden voor aanvullend onderzoek’.
Met aanvullend DNA-onderzoek kunnen van het DNA in de bemonsteringen AAJQ9284NL#01 en AAJQ9285NL#01 informatievere DNA-mengprofielen worden verkregen teneinde te trachten:
1. de bewijskracht van de gevonden match met het DNA-profiel van de verdachte [betrokkene 1] RAAK6814NL te bepalen.
2. een uitspraak te kunnen doen of [betrokkene 2] en/of [verdachte] al dan niet donor kunnen zijn van een deel van het DNA in deze bemonsteringen.
10. Het rapport “Aanvullend DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van vuurwapens in Breda op 23 juni 2017” van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 23 januari 2018, zaaknummer 2017.07.24.138 (aanvraag 002), opgemaakt door de NFl-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA dr. S. van Soest, voor zover inhoudende als
relaas van rapporteur:
Op grond van het eerste resultaat van het standaard DNA-onderzoek is het standaard DNA onderzoek aan deze bemonsteringen herhaald om de reproduceerbaarheid van het verkregen resultaat te onderzoeken.
De DNA-profielen van de verdachten [betrokkene 1] RAAK6814NL (geboren op [geboortedatum] 1984), [betrokkene 2] RHPI06 (geboren op [geboortedatum] 1981) en [verdachte] RAAT0152NL (geboren op [geboortedatum] 1981) zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
AAJQ9284NL#01(hof: alarmpistool)
Ten behoeve van het berekenen van de ordegrootte van de bewijskracht van de overeenkomsten tussen de DNA-profielen van [betrokkene 1] en [verdachte] en het DNA-mengprofiel van het celmateriaal in de bemonstering AAJQ9284NL#0I zijn de volgende aannames gedaan:
- de bemonstering AAJQ9284NL#01 bevat celmateriaal van drie of vier personen;
- de personen in deze bemonstering zijn niet onderling verwant.
Op basis van de resultaten van het DNA-onderzoek aan het celmateriaal in deze bemonstering is geconcludeerd dat deze resultaten passend zijn bij zowel drie als vier donoren. Daarom is de berekening van de ordegrootte van de bewijskracht uitgevoerd onder zowel de aanname dat er drie dan wel vier donoren celmateriaal hebben bijgedragen aan deze bemonstering.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
hypothese 1:
De bemonstering AAJQ9284NL#01 bevat celmateriaal van [betrokkene 1] en twee of drie willekeurige onbekende personen.
hypothese 2:
De bemonstering AAJQ9284NL#01 bevat celmateriaal van drie of vier willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel van het DNA in de bemonstering AAJQ9284NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker als hypothese 1 waar is, dan als hypothese 2 waar is.
hypothese 3:
De bemonstering AAJQ9284NL#01 bevat celmateriaal van [verdachte] en twee of drie willekeurige onbekende personen.
hypothese 4: De bemonstering AAJQ9284NL#01 bevat celmateriaal van drie of vier willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel van het DNA in de bemonstering AAJQ9284NL#01 is, onder de aanname van vier donoren, circa 350 duizend keer waarschijnlijker als hypothese 3 waar is, dan als hypothese 4 waar is.
Het verkregen DNA-mengprofiel van het DNA in de bemonstering AAJQ9284NL#01 is, onder de aanname van drie donoren, circa 400 duizend keer waarschijnlijker als hypothese 3 waar is, dan als hypothese 4 waar is.
AAJQ9285NL#01(hof: pistoolmitrailleur)
Ten behoeve van het berekenen van de ordegrootte van de bewijskracht (zie ook het kader Instituut 'Bewijskracht van het resultaat van vergelijkend DNA-onderzoek’) van de overeenkomsten tussen de DNA-profielen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en het DNA-mengprofiel van het Onderwerp celmateriaal in de bemonstering AAJQ9285NL#01 zijn de volgende aannames gedaan: Aanvullend DNA-onderzoek
- de bemonstering AAJQ9285NL#01 bevat celmateriaal van vier personen;
- de personen in deze bemonstering zijn niet onderling verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
hypothese 5:
De bemonstering AAJQ9285NL#01 bevat celmateriaal van [betrokkene 1] en drie willekeurige onbekende personen.
hypothese 6:
De bemonstering AAJQ9285NL#01 bevat celmateriaal van vier willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel van het DNA in de bemonstering AAJQ9285NL#01 is circa 600 miljoen keer waarschijnlijker als hypothese 5 waar is, dan als hypothese 6 waar is.
hypothese 7:
De bemonstering AAJQ9285NL#01 bevat celmateriaal van [betrokkene 2] en drie willekeurige onbekende personen.
hypothese 8:
De bemonstering AAJQ9285NL#01 bevat celmateriaal van vier willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel van het DNA in de bemonstering AAJQ9285NL#01 is circa 50 duizend keer waarschijnlijker als hypothese 7 waar is, dan als hypothese 8 waar is.
11. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 18 juli 2017 (p. 97-98), voor zover inhoudende:

als relaas van verbalisant:

Op 18 juli 2017, werd als getuige gehoord [betrokkene 3] geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] als zijnde ten naam gestelde van het in beslag genomen voertuig met kenteken [kenteken] .

als verklaring van getuige [betrokkene 3] :

[verdachte] is mijn oom. Ik leen nu mijn auto aan hem uit. Eigenlijk altijd. [verdachte] rijdt ermee. Ik heb namelijk nog geen rijbewijs. [verdachte] is de enige aan wie ik de auto uitleen.”
7. In de aanvulling bewijsmiddelen als bedoeld in art. 365a Sv heeft het hof ten aanzien van de gebruikte bewijsmiddelen overwogen dat de beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
8. Het hof heeft in zijn bewijsoverwegingen zoals opgenomen in zijn arrest, het door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 16 juli 2021 gevoerde verweer waarop het middel ziet – voor zover relevant voor de beoordeling van het middel – als volgt samengevat en verworpen: [2]
“Standpunt verdediging
[…] Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde omdat, omdat – kort gezegd – in het dossier onvoldoende overtuigend bewijs is te vinden dat de verdachte de wapens voorhanden heeft gehad, zoals bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het oordeel van het hof
[…]
Ten aanzien van het subsidiair gevoerde verweer overweegt het hof als volgt.
Aantreffen wapens en munitie
Het hof stelt vast dat bij een verkeerscontrole op 23 juni 2017 omstreeks 04.00 uur te Breda een personenauto, BMW met kenteken [kenteken] , door verbalisanten staande wordt gehouden op grond van de Wegenverkeerswet 1994. In de personenauto wordt de verdachte (als bestuurder) samen met [betrokkene 2] (als bijrijder op de achterbank) en [betrokkene 1] (als bijrijder op de passagiersstoel) aangetroffen. Na een doorzoeking van de personenauto wordt er onder de passagiersstoel een omgebouwd alarmpistool en een pistoolmitrailleur, beide met bijbehorende munitie, aangetroffen. Deze voorwerpen lagen onverpakt onder die stoel.
DNA en alarmpistool
Uit onderzoek door het NFI is gebleken dat een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen is aangetroffen, waarvan [betrokkene 1] een van de donoren kan zijn (NFI-rapport d.d. 14 september 2017).
Uit aanvullend onderzoek van het NFI (NFI-rapport d.d. 23 januari 2018) volgt dat het, onder de in het rapport genoemde aannames, meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker dat de bemonstering celmateriaal van [betrokkene 1] en twee of drie willekeurige onbekende personen bevat dan dat die bemonstering celmateriaal van drie of 4 willekeurige onbekende personen bevat.
Ook blijkt uit dat aanvullend onderzoek dat het, onder de aanname van vier donoren, circa 350 duizend keer waarschijnlijker is dat de bemonstering celmateriaal van [verdachte] en twee of drie willekeurige onbekende personen bevat dan van drie of vier willekeurige onbekende personen. Onder de aanname van drie donoren is dat circa 400 duizend keer waarschijnlijker.
DNA en pistoolmitrailleur
Uit het NFI-rapport van 14 september 2017 volgt dat op de pistoolmitrailleur een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen is aangetroffen, waarvan [betrokkene 1] een van de donoren kan zijn, terwijl uit voornoemd aanvullend onderzoek blijkt, dat onder de in het rapport genoemde aannames, dat het circa 600 miljoen keer waarschijnlijker is dat de bemonstering celmateriaal van [betrokkene 1] en drie willekeurige onbekende personen bevat dan dat de bemonstering celmateriaal van vier willekeurige onbekende personen bevat.
Uit dat aanvullend onderzoek volgt eveneens dat het onder de in het rapport genoemde aannames, circa 50 duizend keer waarschijnlijker is dat de bemonstering celmateriaal van [betrokkene 2] en drie willekeurige onbekende personen bevat dan dat de bemonstering celmateriaal van vier willekeurige onbekende personen bevat.
Voorhanden hebben wapens en munitie
Voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen is vereist dat de verdachte het wapen bewust aanwezig had. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan zijn dat dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen dat de verdachte feitelijke macht over het wapen kon uitoefenen in de zin dat hij daarover kon beschikken.
Vaststaat dat de wapens en munitie in de BMW zijn aangetroffen onder de bijrijdersstoel van de auto die de verdachte bestuurde. Hij was de enige die in die auto reed. Er is DNA van de verdachte aangetroffen op het omgebouwd alarmpistool. De verdachte heeft hiervoor geen enkele verklaring gegeven. Aan de veronderstellenderwijs door de raadsman opgeworpen mogelijkheid dat dat DNA daar middels overdracht kan zijn terecht gekomen dan wel omdat de verdachte die wapens op een ander moment kan hebben vastgehad, gaat het hof dan ook voorbij. Die mogelijkheden zijn immers op geen enkele wijze onderbouwd. De verdachte heeft dienaangaande niets anders verklaard dan dat hij niets van de wapens afweet en dat deze niet van hem zijn.
Onder die omstandigheden kan het, naar het oordeel van het hof, dan ook niet anders zijn dan dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en de munitie onder de passagiersstoel van de BMW. Hij kon over die wapens beschikken, nu deze voor hem onder handbereik waren, zodat bewezen verklaard kan worden dat hij de wapens en de munitie voorhanden heeft gehad.
Nu uit de bewijsmiddelen volgt dat DNA van de bijrijder op de passagiersstoel van de BMW ( [betrokkene 1] ) is aangetroffen op beide wapens en die wapens en munitie ook voor hem onder handbereik waren alsook dat het DNA van de inzittende op de achterbank van de BMW ( [betrokkene 2] ) op de pistoolmitrailleur is aangetroffen en ook voor hem geldt dat de wapens en munitie onder handbereik waren, acht het hof bewezen dat de verdachte de wapens en munitie tezamen en in vereniging met anderen voorhanden heeft gehad.
Het hof verwerpt het verweer.”
9. De steller van het middel voert in de toelichting aan dat het hof bewezen acht dat de verdachte tezamen en in vereniging wapens en munitie voorhanden heeft gehad, terwijl uit geen enkel bewijsmiddel blijkt dat de verdachte enige wetenschap had van de aanwezigheid van de wapens en de munitie. Het hof zou niet meer hebben vastgesteld dan dat zich onder het in het mengprofiel aangetroffen celmateriaal ook DNA bevindt dat in bepaalde mate overeenkomt met dat van de verdachte. Volgens de steller van het middel is dit onvoldoende om redengevend te zijn voor de bewezenverklaring. Bovendien ontbreekt bewijs waaruit blijkt dat het DNA-materiaal door rechtstreeks contact met de verdachte op het wapen is terechtgekomen, zodat de conclusie van het hof dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en de munitie onbegrijpelijk is, aldus de steller van het middel. Tot slot klaagt de steller van het middel dat het hof bewezen heeft verklaard dat de verdachte de pistoolmitrailleur voorhanden heeft gehad, terwijl het DNA van de verdachte alleen is aangetroffen op het alarmpistool.
10. Voordat ik overga tot de bespreking van het middel, geef ik eerst het juridisch kader voor de beoordeling van het voorhanden hebben van wapens en munitie weer zoals dat door de Hoge Raad in zijn arrest van 31 maart 2020 is uiteengezet:
“2.3 Op grond van art. 26, eerste lid, Wet wapens en munitie (hierna: WWM) is het verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben. Het handelen in strijd met dit verbod is als misdrijf strafbaar op grond van art. 55 en 56 WWM.
2.4
Voor een veroordeling van het – als pleger – voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad (vgl. HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5992).
Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen of munitie dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. In bijzondere gevallen volstaat de enkele mogelijkheid tot het uitoefenen van feitelijke macht over het wapen of de munitie niet voor het oordeel dat de verdachte dat wapen of die munitie voorhanden had in de zin van art. 26, eerste lid, WWM. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer iemand onverhoeds of ongewild kortstondig een wapen of munitie van een ander in handen krijgt of wanneer iemand onverwacht kennis krijgt van de aanwezigheid in zijn nabijheid van een wapen of munitie van een ander, terwijl hij redelijkerwijs daarvan niet direct afstand kan nemen.” [3]
11. Met betrekking tot het medeplegen van het voorhanden hebben van wapens en munitie heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 21 december 2021 overwogen:
“5.2.2 In het geval dat het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen of munitie is tenlastegelegd, moet komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een of meer anderen die was gericht op het voorhanden hebben van een wapen of munitie. Ook dan is vereist dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Daarnaast moet vaststaan dat de verdachte tezamen met de mededader(s) feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de hiervoor onder 5.2.1 weergegeven zin.” [4]
12. In de onderhavige zaak heeft het hof vastgesteld dat een omgebouwd alarmpistool en een pistoolmitrailleur, beide met bijbehorende munitie, zijn aangetroffen in de auto die de verdachte op dat moment bestuurde en waarin de verdachte zat, samen met medeverdachten [betrokkene 1] (als bijrijder op de passagiersstoel) en [betrokkene 2] (als bijrijder op de achterbank). De wapens en munitie lagen onverpakt onder de passagiersstoel. De verdachte was de enige die als bestuurder gebruikmaakte van de auto. Op het omgebouwde alarmpistool is DNA van de verdachte aangetroffen. De verdachte heeft hiervoor geen enkele verklaring gegeven.
13. Verder heeft het hof overwogen dat het voorbijgaat aan de door de raadsman “veronderstellenderwijs” opgeworpen mogelijkheid dat het DNA van de verdachte op de wapens kan zijn terechtgekomen middels overdracht dan wel doordat de verdachte die wapens op een ander moment kan hebben vastgehad. Het hof heeft aan de verwerping van dit verweer ten grondslag gelegd dat die mogelijkheden op geen enkele wijze zijn onderbouwd en dat de verdachte niets anders heeft verklaard dan dat hij niets van de wapens afweet en dat deze niet van hem zijn.
14. Het hof heeft hiermee tot uitdrukking gebracht dat het de door de verdediging geschetste voorstelling van zaken over het DNA niet aannemelijk acht. Dit feitelijke oordeel, dat in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst, is in het licht van wat door de verdediging is aangevoerd niet onbegrijpelijk. De verdediging heeft op dit punt immers niet meer naar voren gebracht dan een niet verder gespecificeerde speculatie over de wijze waarop het DNA van de verdachte op het wapen is terechtgekomen. Het hof was niet tot een nadere motivering gehouden. [5] Voor zover in het middel wordt geklaagd dat het hof het verweer heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen, faalt het.
15. Voorts is het oordeel van het hof dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en de munitie niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Het hof heeft – zo blijkt uit zijn onder 7 vermelde bewijsoverweging – de bewezenverklaring gebaseerd op de feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Het hof heeft mede gelet hierop zijn oordeel kunnen baseren op de uit de bewijsmiddelen blijkende omstandigheden dat de wapens en de munitie zijn aangetroffen onder de bijrijdersstoel van de auto waarin de verdachte als enige reed en die de verdachte ook op dat moment bestuurde (bewijsmiddel 4 en 11), en dat DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen op één van de wapens (bewijsmiddel 10). [6] Anders dan de steller van het middel meent, is voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van de wapens en de munitie geen bewijs nodig waaruit volgt dat het DNA-materiaal van de verdachte op het wapen is terechtgekomen door rechtstreeks contact. De bewezenverklaring met betrekking tot het ‘voorhanden hebben’ is dan ook voldoende met redenen omkleed, zodat het middel ook in zoverre faalt.
16. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Het tweede middel
17. Het tweede middel bevat de klacht dat de berechting van de verdachte niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn.
18. Op 5 augustus 2021 is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 9 juni 2022 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Daarmee is de inzendtermijn van acht maanden met twee maanden en vier dagen overschreden. Het middel klaagt daarover terecht. De overschrijding van de inzendtermijn kan niet meer door een voortvarende behandeling van de zaak in cassatie worden gecompenseerd, aangezien de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep zijn verstreken.
19. Het middel is terecht voorgesteld.
Slotsom
20. Het eerste middel faalt. Nu de verdachte door het hof is veroordeeld voor feiten waarvoor hij door de rechtbank was vrijgesproken, terwijl in cassatie tevergeefs is geklaagd over de bewijsvoering van deze feiten, ligt afdoening met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering ten aanzien van het eerste middel minder in de rede. [7] Het tweede middel is terecht voorgesteld.
21. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
22. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Cursiveringen, onderstrepingen en vetgedrukt als in origineel.
2.Met weglating van voetnoten. Cursiveringen als in origineel.
3.HR 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504,
4.HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1938,
5.Vgl. HR 17 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1403, r.o. 4.4.
6.Vgl. HR 3 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1727,
7.HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40,