ECLI:NL:PHR:2023:254

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
21/02277
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rijden onder invloed van alcohol en cocaïne; onderzoek a.b.i. art. 8.5 WVW 1994 jo. Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (BADG)

In deze zaak gaat het om de verdachte die op 13 oktober 2018 te Sneek een voertuig bestuurde onder invloed van alcohol en cocaïne. De verdachte werd aangehouden na een melding van een restaurant dat hij en een vriend veel alcohol hadden gedronken. Bij controle bleek hij positief te testen op alcohol en cocaïne. De verdachte gaf tijdens het verhoor toe dat hij onder invloed had gereden. Het bloedmonster werd afgenomen en onderzocht, maar de verdediging stelde dat de waarborgen rondom het bloedonderzoek niet waren nageleefd. De verdediging voerde aan dat het bloedmonster niet binnen de vereiste termijn was onderzocht en niet 'zo spoedig mogelijk' bij het laboratorium was bezorgd. Het hof oordeelde echter dat de termijn van vier dagen voor het bezorgen van het bloedmonster nog als 'zo spoedig mogelijk' kon worden aangemerkt. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de waarborgen niet waren geschonden, waardoor het bewijs van het bloedonderzoek rechtsgeldig was. De conclusie van de Procureur-Generaal strekte tot verwerping van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/02277
Zitting 10 januari 2023
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 26 mei 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens ‘overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. M. Berndsen, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat twee klachten over de bewijsvoering. Voorafgaand aan de bespreking van het middel geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen, de pleitnota van de raadsman en ’s hofs bewijsoverweging weer.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
‘hij, op 13 oktober 2018, te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof en alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, te weten alcohol, in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten cocaïne, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en/of alcohol 1,60 milligram ethanol per milliliter bloed en 47 microgram cocaïne per liter bloed bedroeg, in elk geval telkens zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit bij die aangewezen stoffen en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde.’
5. De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1. Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 14 november 2019 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
Verdachte, ter terechtzitting ondervraagd, geeft - zakelijk weergegeven - onder meer op:
A. Het klopt dat ik op 13 oktober 2018 te Sneek onder invloed van alcohol en cocaïne een personenauto heb bestuurd.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal rijden onder invloed van politie Eenheid Noord-Nederland d.d. 16 november 2018, (…), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Wij, verbalisanten, [verbalisant 1] (…), hoofdagent van politie Eenheid Noord-Nederland en [verbalisant 2] (…), hoofdagent van politie Eenheid Noord-Nederland, verklaren het volgende:
Eigen waarneming
Op zaterdag 13 oktober 2018 om 01:58 uur zagen wij, [verbalisant 1] (…) en [verbalisant 2] (…), dat de hierna genoemde persoon als bestuurder van een voertuig personenauto, Volkswagen Passat G1 Varia, Nederland, kenteken [kenteken], reed op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Stationsstraat 2, 8601 GD Sneek, binnen de gemeente Sudwest-Fryslan.
Kregen wij, verbalisanten, een melding via de “horeca” telefoon van het restaurant [A] dat er twee jongens binnen waren geweest en veel alcoholhoudende drank hadden gedronken. Deze jongens zouden vervolgens in een auto stappen. Ter plaatse troffen wij het voertuig aan en hierop gepost. Enkele ogenblikken later zagen wij het voertuig wegrijden. Hierop hebben wij een stopteken gegeven door middel van het rode transparant van ons dienstvoertuig. Wij zagen dat de bestuurder hier aan voldeed.
Doen stilhouden van het voertuig
Ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorschriften hebben wij, verbalisanten, de bestuurder zijn voertuig op eerste vordering doen stilhouden en een onderzoek ingesteld.
Beginnende bestuurder
Het betrof hier een bestuurder van een motorrijtuig waarvoor voor het besturen een rijbewijs vereist is.
Bij controle bleek dat de bestuurder in het bezit was van een rijbewijs waarvan sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken en dat hij op die datum van afgifte de leeftijd van 18 jaar of ouder had bereikt.
Vordering voorlopig onderzoek uitgeademde lucht
Ik, [verbalisant 2] (…), heb op zaterdag 13 oktober 2018 om 02:01 uur, de bestuurder gevorderd mee te werken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht (voorlopig ademonderzoek), alsmede de aanwijzingen die ik in dat kader heb gegeven, op te volgen.
Medewerking voorlopig onderzoek uitgeademde lucht
Met medewerking van de bestuurder heb ik, [verbalisant 2] (…), hem dit voorlopig ademonderzoek afgenomen met behulp van een door de Minister aangewezen ademtestapparaat.
Als resultaat van deze test zag ik, [verbalisant 2] (…), dat het ademtestapparaat een alcoholindicatie aangaf van: A/G.
Het resultaat van de ademtest werd direct aan de verdachte meegedeeld. Dat resultaat leidde tot een verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.
Vordering voorlopig onderzoek speeksel
Ik, [verbalisant 1] (…), heb op zaterdag 13 oktober 2018 om 02:10 uur, de bestuurder gevorderd mee te werken aan een speekseltest, alsmede de aanwijzingen die ik in dat kader heb gegeven, op te volgen.
Medewerking speekseltest
Met medewerking van de bestuurder heb ik, [verbalisant 1] (…), hem de speekseltest afgenomen met behulp van een door de Minister aangewezen speekseltester.
Als resultaat van deze test zag ik, [verbalisant 1] (…), dat de speekseltest een indicatie aangaf voor de volgende stof: cocaïne.
Het resultaat van de speekseltest werd direct aan de verdachte meegedeeld. Dat resultaat leidde tot een verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.
Waarneming drugs en/of andere stof
Ik nam de volgende kenmerken waar bij de bestuurder:
Uiterlijk : Slikken/lippen bevochtigen
Aanwezigheid product
Wijd opengesperde ogen
Ogen : Heen en weer/wegrollen
Pupilgrootte : Vergrote pupil
Pupilreactie : Knipperend
Motoriek : Onrustig gedrag/bewegingsdrang
Spraak : Woordenvloed
Gedrag : Opgewonden, euforisch
Andere kenmerken
of waarnemingen : Wit poeder zichtbaar op tussenschot neus
Identiteitsgegevens van de verdachte
De verdachte gaf mij, [verbalisant 1] (…), op te zijn genaamd:
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum] 1992
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
Geslacht : Man
Nationaliteit : Nederlandse
Adres : [a-straat 1]
Postcode plaats : [postcode] [plaats]
De opgegeven personalia werden door mij verbalisant geverifieerd aan de hand van zijn geldig rijbewijs. Een kopie hiervan is bij dit proces-verbaal gevoegd.
Vermoeden van andere stof in combinatie met alcohol
Wij, [verbalisant 1] (…) en [verbalisant 2] (…), vermoedden dat de verdachte naast alcoholhoudende drank, tevens onder invloed van een andere stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid Wegenverkeerswet 1994 verkeerde.
Dit bleek uit:
de positieve uitslag van het voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht,
positieve uitslag van de afgenomen speekseltest.
de eerder bij “Waarneming drugs en/of andere stof” vermelde kenmerken.
wit poeder zichtbaar op tussenschot neus.
Toestemming bloedonderzoek
Ik, [verbalisant 1], heb de verdachte gevraagd toestemming te verlenen tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.
De verdachte verleende daartoe toestemming.
Medewerking bloedonderzoek
Op zaterdag 13 oktober 2018 om 03:35 uur, heeft de arts, [betrokkene 1] in aanwezigheid van ons, [verbalisant 1] (…) en [verbalisant 2] (…), de verdachte bloed afgenomen conform Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.
Wij, [verbalisant 1] (…), hebben de verdachte na de bloedafname erop gewezen dat hij het recht op tegenonderzoek heeft, indien het verslag van het bloedonderzoek als bedoeld in artikel 16, tweede lid van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, het vermoeden bevestigt dat verdachte artikel 8, eerste, tweede, derde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994 heeft overtreden.
Verpakken monster
Ik, [verbalisant 1] (…), heb de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, gewaarmerkt, direct verpakt en verzegeld, alsmede het bloedafnameformulier voorzien van een genummerde en op naam gestelde SIN-sticker “Analyse” met het nummer TAAR3799NL en SIN-sticker “Tegen Onderzoek” met het nummer TAAR3800NL.
De corresponderende Sporen Identificatie Nummers (SIN-stickers) zijn op dit proces-verbaal aangebracht.[1]
Ik, [verbalisant 1] (…), heb mij ervan vergewist, dat de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer verzonden zijn naar het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag.
Uitslag bloedonderzoek
Uit het hierbij gevoegde rapport, d.d. 9 november 2018 blijkt dat het bloed van de verdachte ten tijde van de bloedafname stoffen bevatte die de rijvaardigheid kunnen verminderen en/of waarvan het gehalte hoger is dan de vastgestelde waarde(s), zoals gesteld in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer en/of vermeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.
Op vrijdag 9 november 2018 is de verdachte door RNM09777, binnen een week na ontvangst van verslag bloedonderzoek, van de uitslag van dit onderzoek en het recht op tegenonderzoek schriftelijk in kennis gesteld.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 oktober 2018, (…), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
P verhoorder
De verdachte verklaarde:
P: Heeft u een voertuig bestuurd terwijl u alcohol, drugs en/of medicijnen had gebruikt?
V: Ja, dat klopt. Ik reed in Volkswagen Passat.
P: Wat voor voertuig heeft u bestuurd?
V: Mijn Volkswagen Passat.
P: Waar kwam u vandaan voordat u werd staande gehouden te Sneek?
V: Ik stond geparkeerd bij het theater. Ik ben gaan rijden, na ongeveer 800 meter werd ik door u aan de kant gezet.
P: Is het bekend dat u geen voertuig mag besturen als je onder invloed bent van alcohol, drugs?
V: Ja, dat weet ik.
P: Hoeveel alcohol heeft u de afgelopen 24 uur gebruikt?
V: 4 glazen bier.
P: Hoeveel drugs heeft u de afgelopen 48 uur gebruikt?
V: Ik heb alleen vanavond drugs gebruikt. Ik heb twee sleutelpuntjes met cocaïne gebruikt.
4. Het deskundigenrapport, (…), opgemaakt door drs. R. van der Hulst, apotheker-toxicoloog, werkzaam als vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, gesloten en getekend op 5 november 2018, voor zover inhoudende:
Te onderzoeken materiaal
Ontvangen van Politie Eenheid Noord-Nederland
Datum ontvangst 17 oktober 2018
SIN Omschrijving
TAAE3798NL Bloed van [verdachte]
Tabel Resultaten onderzoek in bloed van [verdachte]
Aangewezen stof
Meetbare stof
Grenswaarde indien enkelvoudig gebruikt
Grenswaarde indien in combinatie gebruikt
Eindresultaat in bloed (TAAR3798NL)
Rapportage eenheid
alcohol
ethanol
0,50 of 0,20
0,20
1,60
milligram per milliliter
cocaïne
cocaïne
50
10
47
microgram per liter
  • 6. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehouden op 12 mei 2021 blijkt dat de raadsman het woord tot verdediging heeft gevoerd overeenkomstig een overgelegde pleitnota. Deze houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
‘Inleiding
De verdediging stelt dat cliënt dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu er geen sprake is van een onderzoek in de zin van art. 8 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) en de resultaten daarvan derhalve niet mee mogen werken voor het bewijs.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is van “een onderzoek” als bedoeld in art. 8 WVW 1994 slechts sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd (vgl. ECLI:NL:HR:2007:BA7952, ECLI:NL:HR:2011:BR3043 en ECLI:NL:HR:2019:92). Zoals u weet volgen deze waarborgen uit het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit).
De strikte waarborgen rondom het bloedonderzoek van cliënt zijn in de onderhavige zaak niet nageleefd. Ten eerste is er niet binnen 90 minuten gevraagd om medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek (artikel 12, derde lid, van het besluit), ten tweede is het bloedmonster van cliënt niet binnen de verplichte twee weken onderzocht (artikel 16, eerste lid, van het Besluit) en tot slot is het bloedmonster van cliënt niet zo spoedig mogelijk bij het onderzoekende laboratorium bezorgd (artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit).
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat indien de rechter tot het oordeel komt dat bepaalde waarborg of waarborgen niet zijn nageleefd, dit ertoe leidt dat het resultaat van het verrichte onderzoek niet voor het bewijs mag worden gebezigd. Dit wordt het stelsel van strikte waarborgen genoemd. Er is dus geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, waarbij de rechter zelf mag oordelen welk rechtsgevolg hij aan een eventueel verzuim verbindt.
(…)
Tweede geschonden waarborg
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van het Besluit verricht de onderzoeker het bloedonderzoek vervolgens binnen twee weken na ontvangst van het buisjes. In het rapport van het NFI staat dat de buisjes op 17 oktober 2018 zijn ontvangen. Pas op 5 november 2018 is echter het onderzoek verricht en heeft de toxicoloog het rapport opgemaakt. Dit is dus pas op de 19
edag gebeurd en betreft een forse overschrijding van 5 dagen. Dit is echt een zeer forse overschrijding. Anders dan bij artikel 12, waar in bijzondere gevallen uitzonderingen gelden, is dit volgens de toelichting van het Besluit niet zo bij artikel 16. Dit is echt een fataal termijn.
Derde geschonden waarborg
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit zorgt de opsporingsambtenaar die aanwezig is bij de bloedafname ervoor dat het bloedmonster zo spoedig mogelijk wordt bezorgd bij het laboratorium.
In de onderhavige zaak is het bloedmonster op 13 oktober 2018 afgenomen. Het NFI heeft het bloedmonster zoals gezegd pas op 17 oktober 2018 ontvangen. Naar het oordeel van de verdediging is dit niet “zo spoedig mogelijk” zoals is bedoeld in het Besluit. Ook de politierechter vond dit. Het argument dat dit niet ten koste gaat van de betrouwbaarheid is zoals reeds betoogd onjuist, nu het daar niet om gaat bij het stelsel van strikte waarborgen. Artikel 395a Sv is immers niet van toepassing, waardoor de feitenrechter niet vrij is om zelf het rechtsgevolg te bepalen. De Hoge Raad herhaalt dit al vele jaren, terwijl het toch nog vaak misgaat bij feitenrechters.
(…)
Conclusie
Hiermee komt de verdediging tot de conclusie dat door de schendingen van de besproken waarborgen niet meer kan worden gesproken van een “onderzoek” als bedoeld in art. 8 WVW 1994, hetgeen dient te lijden tot uitsluiting van het resultaat met de vrijspraak van cliënt tot gevolg.’
7. Inzake de bewezenverklaring heeft het hof het volgende overwogen:
‘Overweging met betrekking tot het bewijs
Door de raadsman van verdachte is vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is door de raadsman, overeenkomstig de inhoud van zijn aan het hof overgelegde pleitnota, aangevoerd dat geen sprake is van een onderzoek in de zin van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) en de resultaten daarvan niet mogen meewerken voor het bewijs. Van een onderzoek in de zin van artikel 8 WVW 1994 is slechts sprake indien de waarborgen uit het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit) zijn nageleefd. Daarvan is volgens de raadsman geen sprake nu het bloedonderzoek niet binnen twee weken na ontvangst van de buisjes met bloed is verricht (artikel 16, eerste lid, van het Besluit) en het bloedmonster niet zo spoedig mogelijk is bezorgd bij het laboratorium (artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit). De raadsman heeft ter zitting van het hof zijn verweer dat niet is voldaan aan het voorschrift van artikel 12, derde lid, van het Besluit laten vervallen.
Het hof overweegt als volgt.
In artikel 16, eerste lid, van het Besluit is opgenomen - voor zover hier van belang - dat de onderzoeker, als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van het Besluit, het bloedonderzoek verricht binnen twee weken na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed.
Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) blijkt dat het NFI op 17 oktober 2018 de buisjes met bloed heeft ontvangen. Het rapport is gedateerd d.d. 5 november 2018 en is op diezelfde datum ondertekend door de apotheker-toxicoloog. Het hof stelt op basis van het voorgaande vast dat het rapport 19 dagen na ontvangst van de buisjes bloed is ondertekend. Of het bloedonderzoek binnen twee weken na ontvangst van de buisjes bloed is verricht of dat dit is gebeurd op dezelfde dag als de ondertekening van het rapport, valt op grond van het dossier niet vast te stellen.
Van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, WVW 1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omkleed. Aan de orde is de vraag of het voorschrift van artikel 8, vijfde lid, WVW 1994 in verbinding met artikel 16 van het Besluit, behoort tot het stelsel van strikte waarborgen waarmee het onderzoek zoals bedoeld in artikel 8 WVW 1994 is omringd. Die vraag moet ontkennend worden beantwoord. De voorgeschreven termijn voor het verrichten van het bloedonderzoek binnen twee weken strekt er niet toe de juistheid van het bloedonderzoek te waarborgen. Immers, indien het resultaat van het bloedonderzoek niet meer betrouwbaar zou zijn indien dat resultaat voortvloeit uit een onderzoek dat niet binnen twee weken na ontvangst is verricht, dan zou een tegenonderzoek per definitie niet een betrouwbaar resultaat kunnen opleveren omdat dit altijd pas plaatsvindt nadat het initiële bloedonderzoek is verricht. Aldus is er bij een bloedonderzoek waarbij niet kan worden vastgesteld of het onderzoek binnen de termijn van twee weken is verricht geen sprake van het niet nakomen van een waarborg die in verband staat met de betrouwbaarheid of juistheid van het gegenereerde onderzoeksresultaat.
Artikel 13, eerste lid, onder d van het Besluit bepaalt onder meer dat bij de bloedafname, bedoeld in artikel 12, eerste lid, een opsporingsambtenaar aanwezig is die ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit behoort we! tot het stelsel van de strikte waarborgen. Door de wetgever is niet nader bepaald wat onder ‘zo spoedig mogelijk’ moet worden verstaan.
Het hof stelt op basis van het zich in het dossier bevindende formulier ‘Aanvraag ten behoeve van Toxicologisch onderzoek van bloed’ vast dat een arts op 13 oktober 2018 om 03.35 uur bloed heeft afgenomen bij de verdachte. Uit het rapport van het NFI is gebleken dat het NFI de bloedmonsters op 17 oktober 2018 heeft ontvangen en dat ze zijn bewaard bij een temperatuur van -20 graden. Het NFI heeft aldus de bloedmonsters binnen vier dagen na afname ontvangen. Het hof is van oordeel dat een termijn van vier dagen nog kan worden aangemerkt als ‘zo spoedig mogelijk’ en dat aldus geen sprake is van schending van artikel 13 van het Besluit.
Gelet op het voorgaande verwerpt het hof de verweren van de raadsman en acht het verrichte bloedonderzoek rechtsgeldig, zodat de uit dat onderzoek verkregen gegevens voor het bewijs kunnen worden gebruikt.’
8. Het middel bevat in de eerste plaats de klacht dat ’s hofs oordeel dat de termijn van twee weken genoemd in artikel 16, eerste lid, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: BADG) geen deel uitmaakt van het stelsel van strikte waarborgen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
9. De tenlastelegging in de onderhavige zaak is toegesneden op artikel 8, vijfde lid, WVW 1994. Deze bepaling luidt als volgt:[2]
‘Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde. Indien een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen of alcohol in combinatie wordt gebruikt met een of meer andere van deze aangewezen stoffen of met een van de stoffen als bedoeld in het eerste lid die niet bij deze algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, geldt voor iedere aangewezen stof of alcohol afzonderlijk een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenswaarde. Die grenswaarde is gelijk aan de laagst meetbare hoeveelheid van die stof of alcohol die niet op natuurlijke wijze in het bloed aanwezig kan zijn.’
10. De algemene maatregel van bestuur waarnaar wordt verwezen in artikel 8, vijfde lid, WVW 1994 betreft het BADG.[3]
11. In het verbod van artikel 8, vijfde lid, WVW 1994 staat het gehalte van in artikel 2 BADG genoemde stoffen in het bloed van de betrokkene centraal. ‘Bij een onderzoek’ moet blijken dat dit gehalte de in artikel 3 BADG genoemde grenswaarde(n) overschrijdt. Dit onderzoek betreft de bloedproef. Artikel 163, achtste lid, WVW 1994 bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden vastgesteld omtrent de wijze van uitvoering van dit artikel, waarin verplichtingen zijn geregeld om mee te werken aan een ademanalyse en een bloedonderzoek. Deze nadere regels zijn neergelegd in het BADG, waarvan § 4.2 ziet op het bloedonderzoek.
12. Omdat de tenlastelegging is toegesneden op artikel 8, vijfde lid, WVW 1994, moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrip ‘onderzoek’ is gebruikt in de betekenis die dat begrip heeft in deze bepaling.[4] Van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8, vijfde lid, WVW 1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd. Deze waarborgen worden ook wel aangeduid als strikte waarborgen.[5]
13. Artikel 16, eerste lid, BADG luidde ten tijde van het tenlastegelegde feit als volgt:[6]
‘De onderzoeker, bedoeld in artikel 14, eerste lid, verricht het bloedonderzoek binnen twee weken na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed. De methode die hij voor het bloedonderzoek hanteert, voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen.’
14. In een arrest van 12 april 2022 overwoog Uw Raad het volgende:[7]
‘2.7.2 Ook het in artikel 16 lid 1 Besluit neergelegde voorschrift dat het bloedonderzoek binnen twee weken na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed wordt verricht, behoort niet tot de in 2.5.1 bedoelde strikte waarborgen. De onder 2.3.3 weergegeven toelichting bij het Besluit wijst er immers niet op dat dit voorschrift in verband staat met de betrouwbaarheid van de resultaten van het bloedonderzoek. Ook uit het stelsel van het Besluit volgt dat na deze termijn van twee weken nog bloedonderzoek kan worden verricht. Zo kunnen het aanvullend bloedonderzoek als bedoeld in artikel 18 Besluit en het tegenonderzoek als bedoeld in artikel 19 Besluit ook na het verstrijken van de in artikel 16 lid 1 Besluit genoemde termijn nog worden verricht.
2.7.3 Als de voorschriften van artikel 15, aanhef en onder a, Besluit en/of artikel 16 lid 1 Besluit niet worden nageleefd, heeft dat dus op zichzelf geen gevolgen voor het bewijs van het in artikel 8 lid 5 WVW 1994 voorkomende bestanddeel ‘onderzoek’. Artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering vormt dan het toetsingskader voor de beantwoording van de vraag of aan het verzuim een rechtsgevolg moet worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg.’
15. Uit dit arrest volgt dat ’s hofs oordeel dat het voorschrift van artikel 16, eerste lid, BADG niet behoort tot de strikte waarborgen, juist is. De eerste (deel)klacht faalt derhalve.
16. Het middel bevat voorts de klacht dat ’s hofs oordeel dat het afgenomen bloed ‘zo spoedig mogelijk’ is bezorgd bij het laboratorium als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, BADG blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans niet zonder meer begrijpelijk is. Volgens de steller van het middel kan ontvangst op de eerste of tweede dag nog in redelijkheid worden aangemerkt als ‘zo spoedig mogelijk’, maar kan dit bezwaarlijk worden gesteld van ontvangst op de vijfde dag.
17. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, BADG luidde ten tijde van het tenlastegelegde feit als volgt:[8]
‘Bij de bloedafname, bedoeld in artikel 12, eerste lid, is een opsporingsambtenaar aanwezig, die:
a. van de bloedafname een proces-verbaal opmaakt dat hij voorziet van een sporenidentificatienummer en de naam, het geslacht, de geboortedatum en -plaats en het geboorteland en het burgerservicenummer van de verdachte van wie het bloed is afgenomen, of, indien deze gegevens van de verdachte onbekend zijn, andere gegevens waarmee zijn identiteit kan worden vastgesteld,
b. een eventueel door de arts of verpleegkundige afgelegde schriftelijke verklaring over de door hem gedane waarnemingen ten aanzien van de verdachte als bijlage bij het proces-verbaal, bedoeld onder a, voegt,
c. ervoor zorgt dat ieder buisje met bloed voorzien is van een sporenidentificatienummer, en
d. ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking die hij van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting heeft voorzien, worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid.’
18. Het hof heeft op basis van het zich in het dossier bevindende formulier ‘Aanvraag ten behoeve van Toxicologisch onderzoek van bloed’ vastgesteld dat een arts op 13 oktober 2018 om 03:35 uur bloed heeft afgenomen bij de verdachte. Uit het rapport van het NFI blijkt volgens het hof dat het NFI de bloedmonsters op 17 oktober 2018 heeft ontvangen en dat ze zijn bewaard bij een temperatuur van -20 graden. Het hof heeft hieruit afgeleid dat het NFI de bloedmonsters binnen vier dagen na de afname van het bloed heeft ontvangen.[9] Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat een termijn van vier dagen nog kan worden aangemerkt als ‘zo spoedig mogelijk’ en dat er geen sprake is van een schending van artikel 13 BADG.
19. In een arrest van 13 december 2022 overwoog Uw Raad het volgende:[10]
‘2.4.1 Van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW 1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd. Deze waarborgen worden ook wel aangeduid als de strikte waarborgen.
2.4.2 De rechtspraak van de Hoge Raad houdt in dat tot deze waarborgen onder meer behoort het voorschrift van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, (oud) Besluit, dat inhoudt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14 lid 2 Besluit wordt of worden gezonden. (Vgl. HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684.)
2.5 Het hof heeft vastgesteld dat de bloedmonsters op 27 juni 2018 bij de verdachte zijn afgenomen en dat het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) de bloedmonsters, zes dagen na de bloedafname, op 3 juli 2018 heeft ontvangen. Het hierop gebaseerde oordeel van het hof dat de bloedmonsters ‘zo spoedig mogelijk’ zijn bezorgd bij een laboratorium als bedoeld in artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, (oud) Besluit is niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat het hof niet heeft vastgesteld op welke dag de politie de bloedmonsters heeft verzonden naar het NFI.
2.6 Naar aanleiding van de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.14-2.18 merkt de Hoge Raad nog op dat de rechter alleen concrete vaststellingen hoeft te doen over de wijze van bewaren van het bloed na de afname daarvan en tijdens het transport naar het laboratorium, als hij die wijze van bewaren betrekt bij het oordeel of sprake is van het “zo spoedig mogelijk” bezorgen van het buisje of de buisjes met bloed, als bedoeld in artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, (oud) Besluit (vgl. HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:568).
20. Uit een arrest van Uw Raad van 7 januari 2014 leid ik voorts af dat ook bij een termijn van acht dagen tussen de afname van het bloed en de ontvangst bij het laboratorium nog – zonder nadere vaststellingen over de wijze van bewaren van het bloed na de afname en tijdens het transport – kan worden aangenomen dat het bloed ‘zo spoedig mogelijk’ bij het laboratorium is bezorgd.[11]
21. In het licht van (onder meer) deze rechtspraak meen ik dat ’s hofs oordeel dat een termijn van vier dagen na bloedafname nog kan worden aangemerkt als ‘zo spoedig mogelijk’ en dat daarom geen sprake is van een schending van artikel 13, eerste lid, BADG niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. De opvatting van de steller van het middel dat alleen ontvangst op de eerste of tweede dag na de bloedafname kan worden aangemerkt als ‘zo spoedig mogelijk’ vindt geen steun in het recht. Het oordeel van het hof is in dit licht voorts niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
22. Ook de tweede (deel)klacht faalt.
23. Het middel faalt en kan met de aan artikel 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
24. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
--------------------------------------------------------------------------------------------
[1] Uit die stickers blijkt dat de verbalisant er een nummer naast zat. De SIN-sticker ‘Analyse’ heeft het nummer TAAR3798NL. Zie in dit verband bewijsmiddel 4, waarin abusievelijk een E in plaats van de R is opgenomen.
[2] Zie de Wet van 26 september 2014, Stb. 2014, 353, in werking getreden op 1 juli 2017 (Stb. 2017, 234). Het artikellid is nadien nog gewijzigd door de Wet van 25 oktober 2017, Stb. 2017, 424, in werking getreden op 15 maart 2018 (Stb. 2018, 72).
[3] Stb. 2016, 529; inwerkingtredingsbesluit Stb. 2017, 234.
[4] Vgl. bijv. HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684, rov. 2.3.1.
[5] Vgl. bijv. HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:567, NJ 2022/239 m.nt. Vellinga, rov. 2.5.1.
[6] Nadien is het eerste lid gewijzigd door het Besluit van 15 februari 2022, Stb. 2022, 77, in werking getreden op 1 juli 2022 (Stb. 2022, 142). Daarbij is in het gestelde ‘binnen twee weken’ vervangen door ‘binnen vier weken’. Voorts is een zin toegevoegd, luidende: ‘Indien toepassing is gegeven aan artikel 164, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, verricht de onderzoeker het bloedonderzoek binnen een week na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed voor zover het bloedonderzoek betrekking heeft op het gebruik van alcohol.’ Deze wijzigingen zijn niet van belang voor de onderhavige zaak.
[7] HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:567, NJ 2022/239 m.nt. Vellinga.
[8] Nadien is het eerste lid gewijzigd door het Besluit van 15 februari 2022, Stb. 2022, 77, in werking getreden op 1 juli 2022 (Stb. 2022, 142). Daarbij is in het gestelde onder d ‘zo spoedig mogelijk’ vervangen door ‘binnen vier weken’. Deze wijziging is niet van belang voor de onderhavige zaak.
[9] Ik merk op dat de steller van het middel spreekt over ontvangst op de ‘vijfde dag’ en het hof over ‘vier dagen na afname’. Ik begrijp dat de steller van het middel de dag van de bloedafname meerekent en het hof niet..
[10] HR 13 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1853.
[11] HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:546 (niet gepubliceerd, art. 81 RO). Het ging om de periode van 30 november 2009 t/m 8 december 2009. Vgl. ook HR 27 maart 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD6972, NJ 1991/42, rov. 5.3.2. In de destijds geldende bepalingen werd ingelezen dat de toezending van het bloedmonster aan het laboratorium zonder (verder) uitstel diende te geschieden (vgl. ook HR 14 maart 1978, ECLI:NL:HR:1978:AD6940, NJ 1978/385 m.nt. Van Veen).