Conclusie
1.Overzicht
BNB2016/14, HR
BNB2016/50 en HR
BNB2017/5 (zie de onderdelen 3.6 t/m 3.15 van de bijlage), was deze zaak niet geselecteerd voor conclusie, evenmin als de genoemde al langer bij u aanhangige zaken 20/02644 en 20/03460. Op uw verzoek concludeert het parket alsnog in deze drie zaken.
possessionwordt afgenomen in de zin van de rechtspraak van het EHRM over het eigendomsgrondrecht. Uit de onderdelen 4.5 t/m 4.12 van de bijlage bij deze conclusie blijkt dat voor het bestaan van een
possessionin de zin van art. 1 Protocol I EVRM vereist is een objectieve, op geld waardeerbare en voldoende vastomlijnde aanspraak. Uit onder meer de EHRM-arresten
Optim and Industerre v. Belgiumen
Ramaer and Van Willigen v. Netherlandsblijkt dat rechtens bestreden belastingschulden onvoldoende vaststaan om hun mogelijke verjaring als
legitimate expectationte zien, dat toekomstige inkomsten en voorwaardelijke aanspraken geen
possessionzijn en dat voor een
proprietary interestvereist is een rechtstreeks op de wet, een onherroepelijke beschikking of een rechterlijke uitspraak te baseren aanspraak of verwachting van bezitsverwerving.
interferencein een
existing possessionof een
legitimate expectationin de zin van art. 1 Protocol I EVRM. Mijns inziens ontbreekt aldus vooralsnog ofwel de
interference, ofwel de vereiste
proprietary interest.
timingzou kunnen blijken te zijn, maar om actuele en definitieve ontneming van eigendom. In belanghebbendes geval gaat het om potentiële toekomstige aftrekposten die mogelijk niet verwezenlijkt zullen blijken te kunnen worden. In 2016 is allerminst (zo goed als) zeker dat in de toekomst meer totaalwinst zal worden belast dan behaald. De door art. 3.29 Wet IB 2001 in 2016 geforceerde jaarwinst kan in latere jaren bij voldoende toekomstig beleggingsresultaat nog gecompenseerd worden door hogere aftrekbare lasten, om nog te zwijgen van andere imponderabilia zoals de verhouding tussen inflatie en nominaal beleggingsrendement, de kans op sterftewinst en het langlevenrisico dat ook bij marktconforme rekenrente bestaat. Art. 3.29 Wet IB verschuift een aftrekpost naar een onzekere toekomst en verhoogt daarmee weliswaar de actuele belastingheffing, maar verlaagt de toekomstige belastingheffing. Daarbij komt dat belanghebbende in 2017 de gefacilieerde mogelijkheid is geboden om van het pensioen in eigen beheer af te geraken.
fairof
unfair balanceen evenmin of het zal blijken te gaan om een zodanige heffing dat zich – bovendien - een
individual and excessive burdenvoordoet. Daarover kan overigens in die toekomstige jaren geprocedeerd worden.
2.De feiten en het geding in feitelijke instanties
De feiten
Pensioenbrief2021/96 bij de uitspraak van de Rechtbank dat de rechter geen mogelijkheden heeft om belanghebbenden te beschermen tegen de gevolgen van het door de wetgever gehandhaafde verschil tussen de wettelijke rekenrente en de marktrente:
Pensioenbrief2022/67 op uw box 3-arrest HR
BNB2022/27, [4] waarin wettelijk verplichte maar realiter onhaalbare (spaar)rente onverenigbaar werd verklaard met het eigendomsgrondrecht en het discriminatieverbod. De annotator meent dat het met de onrealistische wettelijk verplichte rekenrente in art. 3.29 Wet IB 2001 niet zo’n vaart zal lopen:
FutD2022-1715 meent dat de effecten van art. 3.29 Wet IB 2001 niet vergelijkbaar zijn met die van box 3 voor wat betreft de aantasting van grondrechten:
3.Het geding in cassatie
verweeracht de Staatssecretaris ‘s Hofs oordeel dat het jaarpensioen op € 8.305 en niet op € 9.200 vastgesteld moet worden niet onbegrijpelijk, gelet op de vastgestelde feiten. Dat oordeel past bij de door de Inspecteur overgelegde offerte van een verzekeraar en bij de door de belanghebbende zelf toegepaste aanpassing naar € 8.305. ’s Hofs oordeel dat de litigieuze pensioen- en stamrechtverplichtingen ultimo 2016 met toepassing van art. 3.29 Wet IB 2001 gewaardeerd moeten worden, acht de Staatssecretaris juist op grond van uw arresten HR 16 oktober 2015, nr. 13/04121, ECLI:NL:HR;2015:3082 (zie onderdeel 3.6 van de bijlage), HR 18 december 2015, nr. 14/06531, ECLI:NL:HR:2015:3605 (zie onderdeel 3.11 van de bijlage) en HR 14 oktober 2016, nr. 15/03451, ECLI:NL:HR:2016:2338 (zie onderdeel 3.13 van de bijlage).
4.Beoordeling van het cassatieberoep
De middelen (i) (ii)(a) en(b) en (iii)
middel (i)aldus dat het erover klaagt dat de belanghebbende en haar dga slechts akkoord zijn gegaan met een jaarlijkse uitkering van € 8.305 in plaats van € 9.200 omdat de Inspecteur het standpunt innam dat het pensioen anders onzuiver zou zijn en een hoge navorderingsaanslag IB/PVV 2015 zou volgen. Voor zover middel (i) ziet op de procedure die de dga voert over de navorderingsaanslag IB 2015, bij u aanhangig onder nummer 22/01951, ga ik er niet op in. Voor zover de belanghebbende klaagt dat het Hof een standpunt van de Inspecteur inzake de (on)zuiverheid van het pensioen in eerdere belastingjaren had moeten désavoueren, is middel (i) buiten de orde van deze procedure, die over de vennootschapsbelasting 2016 gaat. Bovendien heeft de Inspecteur dat standpunt ingetrokken, zodat niet valt in te zien waarom het nog gedésavoueerd zou moeten worden. De rechtsgang in drie instanties in belastingzaken is niet bedoeld voor de etalering van onuitputtelijke verontwaardiging over een kennelijk in de bezwaarfase al door de Inspecteur verlaten standpunt. Voor zover de belanghebbende klaagt dat het Hof ten onrechte of niet-begrijpelijk een jaarlijkse pensioenuitkering van € 8.305 impliciet als zakelijk heeft aangemerkt, bestrijdt het een feitelijk oordeel dat in cassatie niet ten toets kan komen. In ’s Hofs oordeel ligt besloten dat, gegeven met name de externe offerte die de Inspecteur heeft overgelegd en het besluit van belanghebbendes om de pensioenuitkering op € 8.305 per jaar te stellen, dat bedrag zakelijk is. Dat feitelijke oordeel is geenszins onbegrijpelijk.
BNB2016/14, HR
BNB2016/50 en HR
BNB2017/5 (zie de onderdelen 3.6 t/m 3.15 van de bijlage) oordeelde u dat als de marktrente op langlopende leningen lager ligt dan de wettelijke 4%-rekenrente, de verplichte waardering van pensioenverplichtingen op basis van die 4% onverenigbaar is met de realiteits- en voorzichtigheidsbeginselen van goed koopmansgebruik, maar dat de wetgever onder ogen heeft gezien dat de marktrente lager dan 4% zou kunnen worden en desondanks de wettekst niet heeft aangepast. Dat zo zijnde, zag u geen ruimte voor de rechter om in te grijpen.
fair balancetussen het private eigendomsgrondrecht en het budgettaire overheidsbelang?
possessionwordt afgenomen door de belaste gedeeltelijke vrijval. Het gaat om verschuiving van aftrekbare pensioen- en stamrechtlasten naar de toekomst (een jaarwinstkwestie), niet om het definitief weigeren van aftrek van pensioen- en stamrechtlasten (een totale-winstkwestie). Blijkt in de toekomst inderdaad door de verplichte vrijval in 2016 de nakoming van belanghebbendes pensioen- en stamrechtverplichtingen onmogelijk te zijn gemaakt, dan kan in het jaar waarin dat blijkt, alsnog beroep gedaan worden op art. 1 Protocol I EVRM, waarbij dan overigens wel de vraag rijst of de belanghebbende of haar dga ‘victim’ is van die pensioenaantasting.
possessionin de zin van art. 1 Protocol I EVRM minstens vereist is een objectieve, op geld waardeerbare en voldoende vastomlijnde aanspraak. Uit onder meer de EHRM-arresten
Optim and Industerre v. Belgium(onderdeel 4.8 bijlage) en
Ramaer and Van Willigen v. Netherlands(onderdeel 4.10 bijlage) blijkt dat rechtens bestreden belasting-schulden onvoldoende vaststaan om hun mogelijke verjaring als
legitimate expectationaan te merken, dat toekomstige inkomsten en voorwaardelijke aanspraken geen
possessionzijn en dat voor het vereiste ‘proprietary interest’ vereist is een rechtstreeks op de wet, een onherroepelijke beschikking of een rechterlijke uitspraak gebaseerde aanspraak of verwachting van bezitsverwerving. Een niet daarop gebaseerde verwachting of hoop is onvoldoende.
interferencein een
existing possessionof een
legitimate expectationin de zin van art. 1 Protocol I EVRM. Mijns inziens ontbreekt aldus vooralsnog ofwel de
interference, ofwel de vereiste
proprietary interest.
timingzou kunnen blijken te zijn, maar om actuele en definitieve ontneming van eigendom. In belanghebbendes geval gaat het om potentiële toekomstige aftrekposten die mogelijk niet verwezenlijkt zullen blijken te kunnen worden. In 2016 of nu is allerminst (zo goed als) zeker dat de fiscus uiteindelijk meer totaalwinst zal belasten dan daadwerkelijk zal blijken te worden behaald. De door art. 3.29 Wet IB 2001 in 2016 geforceerde jaarwinst kan in latere jaren bij voldoende toekomstig beleggingsresultaat nog gecompenseerd worden door hogere aftrekbare lasten, om nog te zwijgen van andere imponderabilia zoals de verhouding tussen inflatie en nominaal beleggingsrendement, de kans op sterftewinst en het langlevenrisico dat ook bij marktconforme rekenrente bestaat.
fairof een
unfair balance; in 2016 of nu kan niet beoordeeld worden of het zal blijken te gaan om heffing over meer dan de totale winst en wel zodanig dat zich – bovendien - een
individual and excessive burdenvoordoet.
alshet al om een eigendomsrecht en om een
unfair balancezou blijken te gaan, nog een goede grond zou bestaan om deze op (uit)sterven liggende oude koe nog uit de sloot te hijsen. U vergelijke uw ouwekoeien-rechtspraak over het (niet meer) toepassen van het gelijkheidsbeginsel op oude gevallen als de wetgever de ongelijkheid inmiddels heeft weggenomen, zoals het Tandartsvrouwarrest HR
BNB1990/61 [6] en het Zware-metalenarrest HR
BNB1993/332. [7]