ECLI:NL:PHR:2022:865

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
21/00368
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaten plaats ongeval en schadevergoeding in het strafrecht

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, die door het gerechtshof Amsterdam was veroordeeld voor het verlaten van de plaats van een ongeval. De verdachte had op 10 maart 2018 een aanrijding veroorzaakt met een geparkeerde auto en was vervolgens doorgereden zonder zijn identiteit kenbaar te maken. Het gerechtshof had de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen, die bestond uit materiële schade van € 5217,71. De verdachte stelde dat het hof ten onrechte de vordering had toegewezen, omdat er geen rechtstreeks verband zou zijn tussen het feit en de schade. De Hoge Raad oordeelde dat het hof voldoende had gemotiveerd dat de schade rechtstreeks was toegebracht door de gedragingen van de verdachte, en dat de vordering tot schadevergoeding terecht was toegewezen. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en bevestigde de uitspraak van het hof, waarbij de verdachte ook werd verplicht om de schade te vergoeden en een schadevergoedingsmaatregel werd opgelegd.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/00368
Zitting27 september 2022
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.

1.Het cassatieberoep

1.1.
De verdachte is bij arrest van 27 januari 2021 door het gerechtshof Amsterdam voor het doorrijden na een aanrijding met blikschade veroordeeld tot een geldboete van 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis. Voorts heeft het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, bestaande uit een bedrag van € 5217,71 aan materiële schade, toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1.
In het middel wordt geklaagd dat het hof “ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft ontvankelijk verklaard en heeft toegewezen de vordering van de benadeelde partij ter zake van aanrijdingsschade” van € 5217,71, bestaande uit autoschade, een parkeerboete, kosten voor een leenauto en taxikosten.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Amsterdam op de Haarlemmerweg, op 10 maart 2018 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist aan een ander, te weten [betrokkene 1] , schade was toegebracht.”
2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het volgende aangevoerd:
“Ik bepleit vrijspraak.
(…)
De vordering benadeelde partij dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair is er geen rechtstreeks verband tussen het feit en de ontstane schade. Ook volgt uit e-mailcorrespondentie dat er contact is tussen het Slachtofferloket en Achmea rechtsbijstand, die komt erop neer dat Achmea actief gegevens van mijn cliënt heeft opgevraagd. Daarom vraag ik mij af of de verzekering de schade niet reeds heeft gedekt.”
2.4.
De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal aangifte met nummer PL1300-2018049544-1 van 10 maart 2018, in de
wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op voormelde datum afgelegde
verklaring van [betrokkene 1] :
Hierbij doe ik aangifte van verlaten plaats ongeval. Ik heb op 10 maart 2018 omstreeks 17:38 uur mijn auto geparkeerd op de Haarlemmerweg. Mijn auto is voorzien van kenteken [kenteken] . Ik had mijn auto file geparkeerd met de neus in de richting van de A10. Ik had mijn auto hier in goede orde achtergelaten zonder schade. Op 10 maart 2018 omstreeks 18:11 uur werd ik gebeld door de politie dat mijn auto was aangereden door een ander voertuig. Wij zijn gelijk terug gegaan naar de auto en zagen dat mijn auto schade had aan de rechter achterzijde. Ik zag dat het rechterachterwiel scheef stond en dat er veel lakschade zat op de bumper. Tevens was mijn rechter achterlicht gebroken. Degene door wiens gedraging dit verkeersongeval is veroorzaakt, waardoor er schade is toegebracht, heeft de plaats van het verkeersongeval verlaten, zonder dat deze persoon de identiteit van zichzelf en de identiteit van dat motorrijtuig kenbaar heeft gemaakt.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL 1300-2018049544-2 van 10 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisanten:
Op 10 maart 2018 hoorden wij van de Regionale Meldkamer van Politie Amsterdam dat er zojuist een aanrijding had plaatsgevonden op de Haarlemmerweg en dat hierbij een voertuig was doorgereden. Wij kregen de opdracht naar de Haarlemmerweg te gaan, waar een auto zou staan met schade. Wij zagen dat er diverse stukken plastic, vermoedelijk van achter dan wel voorlampen op het asfalt lagen ter hoogte van een Volkswagen Golf voorzien van 6 kenteken [kenteken] . Wij zagen dat het voertuig zichtbare schade had aan de rechter achterzijde. Wij zagen dat het achterlicht, voorzien van de verlichtingsarmaturen aan stukken was, de achterbumper was ontzet en zichtbare kras dan wel schamp schade. Tevens zagen wij dat de rechterachterband lek was. Wij zagen dat er een persoon aan kwam lopen die bleek te zijn: [betrokkene 2] . Hij verklaarde het volgende: "Die witte Chevrolet is mijn auto. Ik kwam vanaf het Haarlemmerplein over de Haarlemmerweg en vervolgens zag ik een vrije parkeerplek aan de linkerkant. Ik remde af en deed mijn knipperlichtje aan en ik wilde naar links sturen om te parkeren en toen kwam er een grijze Volkswagen van achteren die reed over de andere rijbaan en reed tegen de geparkeerde Volkswagen Golf aan. Dat was een flinke klapper. Die auto moet ook flinke schade hebben. In de auto zaten twee mannen. Ik weet nog dat de auto uiteindelijk is weg gereden richting de A10."
3. Een proces-verbaal verhoor verdachte met nummer PL1300-2018049544-4 van 21 mei 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de
verklaring van de verdachte:
Ik weet dat ik tegen een geparkeerde auto ben gebotst. Ik ging door het uitwijken en de botsing alle kanten op. Ik kwam ergens op mijn eigen weghelft weer tot stilstand, vlak voor het verkeerslicht van de Van Hallstraat.
V: Heb je nog gezien wat voor schade er aan de auto was waar je tegenaan hebt gebotst.
A: Volgens mij de bestuurderskant aan de voorzijde. Volgens mij het spatbord bij het wiel.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018049544-5 van 17 juli 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant:
Op het desbetreffende voertuig, de Volkswagen Golf voorzien van kenteken [kenteken] heb ik geen briefje aangetroffen met telefoonnummer en naam.
5. Een proces-verbaal van 28 juli 2020, opgemaakt door mr. G.M. Boekhoudt, raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het hof Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 juli 2020 afgelegde verklaring van
[betrokkene 3] :
lk heb de auto die was doorgereden niet terug gezien. Hij reed weg richting Sloterdijk. Ik sprak een minuut of twee met de politie. Misschien tien minuten of een kwartiertje zat er tussen het gesprek met de politie en het moment waarop de politie bij mij aanbelde, toen heb ik ze nog een minuutje gesproken.
6. Een proces-verbaal van 28 juli 2020, opgemaakt door mr. G.M. Boekhoudt, raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het hof Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 juli 2020 afgelegde verklaring van
[betrokkene 2] :
De auto kwam van achter. Hij raakte een aantal andere auto’s en kwam tot stilstand. Ik stapte uit. De bestuurder van de auto die tot stilstand was gekomen stapte ook uit. Ik sprak kort met hem. Toen ontsprongen er een paar dingen die misschien wat vreemd waren. Hij reageerde van: als je niks hebt, stap maar in en rij maar door. Dat vond ik een beetje vreemd, na zo’n gebeurtenis. Ik stapte weer in en parkeerde mijn auto. Ik ben wat boodschappen gaan doen. Toen ik terug kwam was de man weg. De politie was toen ter plaatse. Ik heb de auto van de man niet meer gezien. Dat zal ongeveer tien minuten later zijn geweest. Ik heb een minuut of drie a vier daar gestaan.”
2.5.
Ten aanzien van de bewezenverklaring heeft het hof het volgende overwogen:
“De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak verzocht van het ten laste gelegde feit. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de verdachte een briefje heeft achtergelaten met zijn gegevens nadat de verbalisanten waren vertrokken en dat uit het dossier niet volgt dat het anders is gegaan.
(…)
Het hof stelt op grond van het dossier het volgende vast. Op 10 maart 2018 heeft de aangever [betrokkene 1] zijn auto (een grijze Volkswagen Golf) geparkeerd op de Haarlemmerweg bij het Westerpark in Amsterdam. Kort daarop wordt hij gebeld door de politie dat er schade is aan zijn auto. De getuige [betrokkene 2] verklaart dat hij in zijn auto reed, aan de linkerkant een parkeerplaats zag, remde, richting aangaf en naar links stuurde om te parkeren en dat er toen een auto (grijze Volkswagen) van achteren hem over de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer inhaalde en tegen de geparkeerde Volkswagen Golf aan botste. In ieder geval is de verdachte, de bestuurder van de grijze Volkswagen, uitgestapt om met getuige [betrokkene 2] te praten over het ongeval en te vragen of hij schade had. De getuige [betrokkene 2] verklaart bij de raadsheer-commissaris over het vervolg dat er toen een paar dingen ontsprongen die misschien wat vreemd waren: de verdachte zei: “als je niks hebt, stap maar in en rij maar door.” Getuige [betrokkene 2] vond dat een beetje vreemd, stapte weer in en parkeerde zijn auto en is wat boodschappen gaan doen. Toen hij terug kwam was de verdachte weg en politie ter plaatse. Hij heeft de auto van de verdachte niet meer gezien, dat zal een paar minuten later zijn geweest. Hij heeft een minuut of drie à vier met de politie daar gestaan. Ook de getuige [betrokkene 3] , die vanuit zijn woning een klap hoorde en door de ramen is gaan kijken, heeft verklaard dat hij beneden een minuut of twee met de politie heeft gesproken en dat zij misschien tien of vijftien minuten later bij hem aanbelden voor de persoonsverificatie.
Het alternatieve scenario dat de verdachte na het gesprek met getuige [betrokkene 2] in de weg stond met zijn auto en deze toen eerst op het fietspad en daarna iets verderop om de hoek heeft gezet en toen terug is gelopen om een briefje onder de beschadigde auto te doen terwijl iedereen al weg was, acht het hof niet aannemelijk geworden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat (i) de getuige [betrokkene 2] bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat ze na de botsing zodanig stonden dat het verkeer langs hun heen kon rijden en er geen ontstopping ontstond, zodat de verdachte geen reden had om weg te gaan, (ii) de opsporingsambtenaren geen briefje hebben aangetroffen met telefoonnummer en naam op de Volkswagen Golf en (iii) zowel de getuige [betrokkene 2] als [betrokkene 3] verklaren dat er enige tijd voorbij is gegaan dat zij daar hebben gestaan en de verdachte niet meer hebben gezien.
Het verweer wordt verworpen.
Het hof acht het feit op grond van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder zijn identiteit of die van zijn voertuig kenbaar te hebben gemaakt, teneinde te verhinderen dat dit zou kunnen worden vastgesteld.”
2.6.
In verband met de strafoplegging heeft het hof overwogen:
“De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verlaten van een plaats van een ongeval terwijl hij wist dat hij aan een ander schade had toegebracht. De verdachte is, nadat hij is uitgeweken van een parkerende auto, tegen een andere geparkeerde auto aangereden, die daar flink is beschadigd. Vervolgens heeft hij de plaats van het ongeval verlaten zonder zijn persoonlijke gegevens achter te laten. Door aldus te handelen heeft de verdachte zijn verantwoordelijkheden als verkeersdeelnemer ernstig veronachtzaamd.”
2.7.
Het hof heeft de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade toegewezen tot een bedrag van € 5217,71 en heeft daartoe overwogen:
“De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5217,71 en bestaat uit materiële schade in de vorm van autoschade, een parkeerboete, een leenauto en taxikosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5165,71, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is de vordering van de benadeelde partij betwist. De raadsman heeft primair bepleit de vordering af te wijzen gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen het feit en de ontstane schade en dat hij zich bovendien, gelet op de e-mailcorrespondentie tussen het Slachtofferloket en Achmea Rechtsbijstand, afvraagt of de verzekering van de verdachte niet reeds de schade heeft gedekt.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreekse materiële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering geheel zal worden toegewezen. Het hof zal, in tegenstelling tot de rechtbank, ook de kosten van de parkeerboete toewijzen. Het hof overweegt daartoe dat het voor risico en rekening van de verdachte komt dat de aangever door de geleden schade als gevolg van de aanrijding zijn auto niet heeft kunnen weg halen en een parkeerboete heeft moeten betalen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de parkeerboete ziet op een controle op 10 maart 2018 om 18:51 uur op de Haarlemmerweg, ongeveer een uur na de aanrijding, en de aangever naar het politiebureau moest om aangifte te doen en daarna nog de verzekering heeft moeten bellen om zijn voertuig weg te laten slepen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. Het hof zal daarbij bepalen dat 60 dagen gijzeling wordt opgelegd bij gebreke van betaling.”
2.8.
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich een ‘Verzoek tot schadevergoeding’ met bijlagen van de benadeelde partij. Dit formulier houdt in dat de benadeelde partij als gevolg van het verkeersongeval, door de benadeelde omschreven als “mijn auto was aangereden door een andere auto”, materiële schade heeft geleden wegens autoschade, een parkeerboete en de gemaakte kosten voor een leenauto en taxi.

3.Het juridisch kader

3.1.
In de onderhavige zaak gaat het om de vraag of en zo ja wanneer bij een veroordeling voor doorrijden na een aanrijding de benadeelde partij de door de aanrijding veroorzaakte schade via een voeging in de strafprocedure vergoed kan krijgen. De kernvraag is of er voldoende rechtstreeks verband bestaat tussen het doorrijden na aanrijding en de aanrijdingsschade.
3.2.
In zijn overzichtsarrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793,
NJ2019/379, m.nt. W.H. Vellinga over de vordering van de benadeelde partij heeft de Hoge Raad in rechtsoverweging 2.3.1. overwogen dat de benadeelde partij in het strafproces vergoeding kan vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Het antwoord op de vraag of er voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde geleden schade wordt bepaald door de concrete omstandigheden van het geval. [1] Voor het aannemen van een zodanig verband is niet vereist dat de benadeelde partij is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling rechtstreeks wordt beschermd. [2]
3.3.
Het vereiste dat de schade rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit, moet niet al te strikt worden uitgelegd. Het komt hierbij niet alleen aan op de gedraging die in de bewezenverklaring is verwoord, maar daarbij kan ook acht worden geslagen op uit de bewijsvoering blijkende gedragingen die de schade hebben veroorzaakt. [3]
3.4.
Over de strekking van art. 7 WVW 1994 heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 1 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4199,
NJ2002/572 het volgende overwogen:
"3.3. Art. 7, eerste lid aanhef en onder a, WVW 1994 strekt ertoe te voorkomen dat voor een verkeersongeval aansprakelijke personen zich onttrekken aan de gevolgen van dat ongeval, terwijl die bepaling mede erop is gericht te bevorderen dat de identiteit van de bij zo een ongeval betrokkenen en het motorrijtuig komt vast te staan om vaststelling van nog onzekere aansprakelijkheid mogelijk te maken. Daarom dient degene die bij dat ongeval is betrokken of door wiens gedraging het ongeval is veroorzaakt – ongeacht of hij daaraan schuld heeft – op de plaats van het ongeval behoorlijk gelegenheid te bieden tot vaststelling van zijn identiteit en, voor zover hij een motorrijtuig bestuurde, tevens van de identiteit van dat motorrijtuig.” [4]
3.5.
Ten slotte acht ik voor de beoordeling van het middel nog van belang het arrest van de Hoge Raad van 1 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2452. In die zaak werd de verdachte in verband met een aanrijding vervolgd voor overtreding van art. 5 WVW 1994 (het in gevaar brengen van de veiligheid op de weg) en art. 7 WVW 1994 (het doorrijden na aanrijding). De benadeelde partij vorderde vergoeding van de schade die zij had geleden als gevolg van de aanrijding. De verdachte werd vrijgesproken van overtreding van art. 5 WVW 1994 en werd veroordeeld voor overtreding van art. 7 WVW 1994. Het hof had de vordering van de benadeelde partij toegewezen. In cassatie overwoog de Hoge Raad dat het oordeel van het hof dat de gevorderde schade rechtstreeks was toegebracht door overtreding van art. 7 WVW 1994 zonder nadere motivering niet begrijpelijk was, gelet op de vrijspraak van overtreding van art. 5 WVW 1994. Uit dit arrest blijkt dat de Hoge Raad niet uitsluit dat ook bij een veroordeling voor art. 7 WVW 1994 de door de aanrijding veroorzaakte schade kan worden toegewezen. De Hoge Raad overweegt immers niet dat bij een veroordeling voor art. 7 WVW 1994 de gevorderde aanrijdingschade niet voor toewijzing in aanmerking kan komen.

4.Bespreking van het middel

4.1.
In de toelichting op het middel wordt betoogd dat het gelet op de aard en strekking van art. 7 WVW 1994, zonder nadere motivering, die in het bestreden arrest ontbreekt, niet begrijpelijk is hoe de ontstane schade rechtstreeks verband houdt met het feit waarvoor de verdachte is veroordeeld. Immers, de gevorderde schade betreft aanrijdingsschade die is ontstaan doordat de verdachte tegen de andere auto is aangereden en niet doordat de verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten, aldus de steller van het middel. Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat van ‘schade’ in de zin van art. 7 WVW enkel sprake kan zijn indien de schade is veroorzaakt
doordatde verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten. Deze opvatting komt mij gelet op het hiervoor geschetste juridisch kader te beperkt voor.
4.2.
Daarbij neem ik allereerst in aanmerking dat voor het aannemen van een voldoende verband tussen de gedraging enerzijds en de geleden schade anderzijds niet is vereist dat de benadeelde partij is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling
rechtstreekswordt beschermd. [5]
4.3.
Vervolgens zoek ik aansluiting bij een vordering tot cassatie in het belang der wet van toenmalig AG Bleichrodt vóór HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1522,
NJ2016/335. Hij schrijft onder randnr. 14 (met weglating van de noten):
“Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het vereiste dat de schade rechtstreeks is toegebracht door het bewezen verklaarde feit niet strikt moet worden uitgelegd. Zo komt het bij deze vraag niet alleen aan op de gedraging die in de bewezenverklaring als zodanig is verwoord, maar kan ook acht worden geslagen op de uit de bewijsvoering blijkende gedragingen die de schade hebben veroorzaakt. Niet uitgesloten is dat de schade weliswaar niet het rechtstreekse gevolg is van de bewezen verklaarde gedraging als zodanig, maar dat - gelet op de uit de bewijsvoering blijkende gedragingen van de verdachte - de door de benadeelde partij geleden schade in zodanig nauw verband staat met het bewezen verklaarde feit, dat die schade redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij door dat feit te zijn toegebracht, zoals bedoeld in art. 361, tweede lid, onder b, Sv en art. 51f, eerste lid, Sv.”
Onder randnr. 19 vat hij nog eens kernachtig samen:
“Er zal dus sprake moeten zijn van een situatie waarin de door de benadeelde partij geleden schade hetzij het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit als zodanig hetzij van uit de bewijsvoering blijkende gedragingen van de verdachte, die in zodanig nauw verband staan tot het bewezen verklaarde feit, dat de schade kan worden aangemerkt als rechtstreeks te zijn toegebracht door het bewezen verklaarde feit.”
4.4.
In de onderhavige zaak is de door de benadeelde partij gevorderde schade een rechtsreeks gevolg van een verkeersgedraging van de verdachte die in nauw verband staat met het bewezenverklaarde doorrijden na aanrijding. Uit de door het hof opgezette bewijsvoering blijkt dat de verdachte een verwijtbare rol bij die aanrijding heeft gespeeld. Onder die omstandigheden heeft het hof kunnen oordelen dat in dit geval voldoende rechtstreeks verband bestond tussen het doorrijden na de aanrijding en de door de benadeelde partij gevorderde schade. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
4.5.
De steller van het middel beroept zich op het hiervoor onder randnr. 3.7 aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 1 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2452. Ik begrijp dat beroep, maar naar mijn oordeel gaat het niet op. In de eerste plaats niet omdat in die zaak – anders dan in de onderhavige zaak – de verdachte ook werd vervolgd voor art. 5 WVW 1994, voor welk feit hij werd vrijgesproken en in de tweede plaats niet omdat in die zaak – wederom anders dan in de onderhavige zaak – uit de bewijsvoering voor art. 7 WVW 1994 niet kon blijken dat de aanrijding aan de verdachte was te wijten. [6]
4.6.
Het middel faalt.

5.Slotsom

5.1.
Het middel faalt.
5.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:959,
2.Vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1522,
3.Zie bijvoorbeeld HR 27 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:134.
4.Zie ook J. Remmelink,
5.Vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1522,
6.Zie ook Bleichrodt in voetnoot 23 in diens vordering tot cassatie in het belang der wet voorafgaand aan HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1522,