Conclusie
(hierna te noemen: Werkneemster)
advocaten: S.F. Sagel & I.L.N. Timp
(hierna te noemen: de Maatschap)
(hierna te noemen: [verweerder 2] )
(hierna te noemen: [verweerster 3] )
(hierna gezamenlijk te noemen: [verweerders] )
Xella-arrest. De werkgever weigert dit aanvankelijk en verbindt vervolgens een kwijtingsvoorwaarde aan instemming. De werkneemster wendt zich hierna tot de kantonrechter, waar zij op de voet van art. 7:671c BW verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, toekenning van de transitievergoeding (althans subsidiair een gelijk bedrag aan schadevergoeding op de voet van art. 7:611 BW) en toekenning van een billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Zowel kantonrechter als hof wijzen alle verzoeken af.
Xella-arrest, toe dat een werkgever een finale kwijtingsvoorwaarde stelt aan zijn instemming met de door een langdurig arbeidsongeschikte werknemer voorgestelde beëindiging van de arbeidsovereenkomst?
1.Feiten en procesverloop
[verweerster 3] [ [verweerster 3] , A-G]: Noem eens een voorbeeld.[Werkneemster] [Werkneemster, A-G]: Nou, uhm, kijk, uhm, in het begin toen ik dus van vorige jaar augustus naar die Arboarts moest zeg maar ( [verweerster 3] zegt ‘uhum’) en dat ik toen ziek was uh en niet serieus werd genomen in mijn ziek zijn en naar die Arboarts moest, hè, nou ben jij (gericht aan [verweerster 3] ) er ook voor uitgekomen van nou ja inderdaad door het zoveel ziek zijn in het jaar daarvoor, ben ik dus niet serieus genomen hè.[verweerster 3] : Ja, nee dat klopt.[Werkneemster] : Vervolgens heeft dat bij jou (gericht aan [verweerster 3] ) waarschijnlijk zoveel irritatie met zich meegebracht, waardoor jij op een gegeven moment zo uhm ja lelijk hebt verwoord in hè dat je me liever voor de trein zag springen.[verweerster 3] en [verweerder 2] [ [verweerder 2] , A-G]: Naaaah, hooooo ho ho ho![Werkneemster] : Nee maar goed, je bracht het wel zo van…[verweerster 3] : Nee nee. Ik was… had helemaal niet door in wat voor een depressie jij was en we hadden … we waren humor aan het maken en dat was vanuit humor had jij anders vreselijk hard om gelachen en nu lachte je niet en toen raakte je het ( [Werkneemster] zegt ‘ja’) en toen dacht ik hè verdikkemi ik heb wat gemist ( [Werkneemster] zegt ‘uhum’) en uh kijk uh maar je kunt het uit de con … (…)[verweerster 3] : Je kunt het uit de context halen. Net zoals toen ik geloof dat het ging over therapieën en hè waar behandeling, oh vlakbij de trein, nou dan kun je ook voor de trein eeeh gooien of zoiets, zo, maar dat wa … dat was galgenhumor en jij kent mij natuurlijk ook en ik ken hè.[Werkneemster] : Jawel, maar uiteindelijk ( [verweerster 3] praat er doorheen en zegt ‘heeft het veel met je gedaan’) heeft het veel met me gedaan (…).”
Xella-arrest [3] van de Hoge Raad van 8 november 2019 met betrekking tot de beëindiging van een slapend dienstverband – om de arbeidsovereenkomst met Werkneemster per 1 december 2019 met wederzijds goedvinden te beëindigen onder toekenning van de transitievergoeding, door de gemachtigde berekend op een bedrag van € 20.205,- bruto.
2.Bespreking van het cassatiemiddel
Xella-arrest, toe dat een werkgever een finale kwijtingsvoorwaarde stelt aan zijn instemming met de door een langdurig arbeidsongeschikte werknemer voorgestelde beëindiging van de arbeidsovereenkomst? (onderdeel 3)
onderdeel 1heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting over het bepaalde in art. 7:671c BW. Bij de beoordeling of sprake is van de in die bepaling genoemde ‘
omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen’ moet de rechter de daarvoor van werknemerszijde aangevoerde feiten en omstandigheden namelijk niet, althans niet alleen, ieder voor zich beschouwen, maar (in elk geval ook) in onderling verband en samenhang. Voor geval het hof dit niet heeft miskend, wordt geklaagd dat de beslissing dat het ontbindingsverzoek terecht is afgewezen, onvoldoende is gemotiveerd. Het hof heeft niet toegelicht waarom de door Werkneemster naar voren gebrachte omstandigheden ook niet in onderling verband gezien tot ontbinding kunnen leiden, aldus het middel.
open ontslaggrondenbevat, namelijk (i) een dringende reden en (ii) een verandering van omstandigheden. [7] Hier geldt dus
geen gesloten stelsel van ontslaggronden, in tegenstelling tot ontbinding op verzoek van de werkgever (art. 7:671b lid 1 jo. 669 lid 1 en 3 BW). De reden voor dit verschil is dat een werknemer, anders dan een werkgever, de arbeidsovereenkomst
altijdkan opzeggen (behoudens indien sprake is van een niet-opzegbare arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd), zo blijkt uit de memorie van toelichting bij de Wwz. [8]
billijkheidsoordeel. [12] Het lijkt mij evident dat dit met zich meebrengt dat de rechter met een brede blik zal moeten beoordelen of sprake is van ‘
omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen’. Bij die beoordeling zullen alle omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen, in onderling verband en samenhang beschouwd. Dat is dezelfde benadering die volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet worden gehanteerd bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden, [13] en die gold bij de toepassing van art. 7:685 lid 2 BW (oud). [14]
afzonderlijktot ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan leiden:
Incident september 2015’ overweegt het hof in rov. 4.8: ‘
Het ongelukkige gebruik van de woorden “voor de trein gooien” maakt nog niet dat sprake is van ernstig verwijtbaar gedrag van [verweerders] en dat op die grond de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden.’ en, mijn onderstreping, ‘
Die situatie [dat sprake is van een slapend dienstverband en dat de inzet van partijen gericht is op beëindiging van de arbeidsovereenkomst, A-G] laat echter onverletdat het incident als zodanig geen reden is om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.’
Niet-geanonimiseerde beschikking’ en overweegt het hof in rov. 4.9, weer mijn onderstreping: ‘
Datzelfde geldt voor de toezending door [verweerders] van de niet-geanonimiseerde beschikking (…) aan de leden van VNNA. Dat was ongelukkig (…). Ook hier geldt dat in normale gevallen een werkgever en een werknemer deze kwestie zouden hebben uitgepraat. Grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomstis deze niet.’
Langdurige ziekte’ volgt direct aansluitend, waaronder het hof in rov. 4.12 overweegt dat ontbinding ‘
strikt genomen’ wel plaats zou kunnen vinden op de grond dat de langdurige arbeidsongeschiktheid een zodanige wijziging van omstandigheden oplevert dat de arbeidsovereenkomst dadelijk dient te eindigen, maar dat Werkneemster geen zelfstandig belang heeft bij ontbinding wegens langdurige arbeidsongeschiktheid (kort gezegd omdat de inzet van Werkneemster is gericht op ontbinding onder gelijktijdige toekenning van een billijke vergoeding en de transitievergoeding, althans een vergoeding ter hoogte daarvan, maar dat dit in deze procedure niet bereikbaar is op grond van rov. 4.13-4.14).
in onderling verband en samenhang, in aanmerking te nemen. In plaats daarvan heeft het drie geïsoleerde beoordelingen verricht.
geen zelfstandig belang [heeft] bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid’, omdat, kort gezegd, haar inzet van de procedure is gericht op ontbinding onder gelijktijdige toekenning van een billijke vergoeding en de transitievergoeding, maar dat doel in de procedure niet haalbaar is (omdat naar ’s hofs oordeel geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever).
zondertoekenning van een door de werknemer verzochte billijke vergoeding, [15] moet de rechter partijen daarvan in kennis te stellen en de werknemer een termijn te stellen waarbinnen het verzoek kan worden ingetrokken, zo volgt uit art. 7:686a lid 6 en 7 BW. Er moet van uit worden gegaan dat deze regeling ook geldt in hoger beroep [16] wanneer het hof een einddatum van de arbeidsovereenkomst bepaalt. [17] Gelet op deze intrekkingsregeling ligt het niet in de rede – en is het ook onwenselijk – dat een rechter een werknemersverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afwijst wegens gebrek aan belang: indien de werknemer bij gebreke van toekenning van de verzochte billijke vergoeding (alsnog) geen ontbinding van de arbeidsovereenkomst wenst, kan de werknemer gebruikmaken van de intrekkingsmogelijkheid. De intrekkingsregeling is juist bedoeld voor deze situatie, waarin een werknemer onzeker is of de rechter hem of haar zal volgen in het standpunt dat sprake is van verwijtbaar handelen door de werkgever en wel of geen billijke vergoeding zal toekennen. [18]
strikt genomen’ al zou kunnen plaatsvinden ‘
op de grond dat de langdurige arbeidsongeschiktheid van Werkneemster een zodanige wijziging van omstandigheden oplevert dat de arbeidsovereenkomst dadelijk dient te eindigen’ (rov. 4.12, eerste volzin). [20] Dan is niet te begrijpen waarom niet de weg van art. 7:686a lid 6 en lid 7 BW is gevolgd.
subonderdeel 2.Aslaagt, nu de beslissing van het hof om geen transitievergoeding en geen billijke vergoeding toe te kennen voortbouwt op de – met onderdeel 1 succesvol bestreden – afwijzing van het ontbindingsverzoek.
subonderdeel 2.Bheeft het hof hiermee miskend dat ernstig verwijtbaar handelen (in de zin van art. 7:671c lid 2 BW en art. 7:673 lid 1 aanhef en sub b onder 2 BW) ook gelegen kan zijn in het feit dat een werkgever zich
bij herhalingschuldig maakt aan ongelukkig, onzorgvuldig en/of verwijtbaar gedrag, ook als die gedragingen ieder voor zich niet ernstig verwijtbaar zijn. In de woorden van het middel: ‘
Anders gezegd: het Hof heeft dan klaarblijkelijk miskend dat een opeenstapeling / combinatie van achtereenvolgens vertoond onzorgvuldig, “ongelukkig” en/of (daarmee) verwijtbaar gedrag de lat van ernstige verwijtbaarheid ook kan halen.’ [21]
subonderdeel 2.C. Het hof heeft immers in het geheel niet toegelicht waarom de twee incidenten ook samen beschouwd geen ernstig verwijtbaar handelen zouden kunnen opleveren. Dat motiveringsgebrek klemt te meer nu het hof in rov. 4.8 en 4.9 heeft beslist dat die beide incidenten ieder op zichzelf beschouwd, minst genomen ‘
ongelukkig’ waren, waarin besloten ligt dat het hof de werkgever van die beide incidenten (in de ogen van Werkneemster: geheel terecht) wel een (zeker) verwijt heeft gemaakt. In dat licht bezien, is zonder nadere motivering – die ontbreekt – eens te meer niet (voldoende) inzichtelijk waarom het
bij herhalingblootstellen van een werkneemster aan dergelijke ‘ongelukkige incidenten niet ernstig verwijtbaar is, aldus nog steeds de stellers van het middel.
[…] & […]-beschikking (rov. 3.7.2): [23]
Voor zover het onderdeel betoogt dat het ernstig verwijtbaar is dat [werkgever] [werknemer] niet heeft tewerkgesteld na de uitspraak van de kantonrechter tot opheffing van de schorsing, en dat die verwijtbaarheid op zichzelf grond is voor het toekennen van een billijke vergoeding, ziet het eraan voorbij dat art. 7:671b lid 8, aanhef en onder c, BW voor het toekennen van een billijke vergoeding vereist dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.”
dat samenstelde werkgever ernstig verweten kan worden. Daarvoor is niet vereist dat elk van de omstandigheden ook afzonderlijk als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever zou kunnen worden gekwalificeerd. [24] Dit kan worden afgeleid uit de wetsgeschiedenis van de Wwz. Daarin zijn ten aanzien van de vraag wanneer sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer – de keerzijde van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever [25] – óók voorbeelden gegeven van situaties waarin de ernstige verwijtbaarheid is gelegen in
herhaaldenalatigheid van de werknemer van handelingen die elk op zichzelf beschouwd niet ernstig verwijtbaar zijn, zoals herhaaldelijk te laat op het werk komen en herhaaldelijk controlevoorschriften bij ziekte niet naleven. [26]
bij herhalingschuldig maakt aan ongelukkig, onzorgvuldig en/of verwijtbaar gedrag, ook als die gedragingen ieder voor zich niet ernstig verwijtbaar zijn. Heeft het hof dit niet miskend, dan is zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. In dat geval slaagt subonderdeel 2.C.
Xella-uitspraak. Het onderdeel valt uiteen in drie subonderdelen.
2.1 Deze zaak gaat over het zogenoemde ‘slapende dienstverband’. Dat is een dienstverband dat een werkgever na twee jaar arbeidsongeschiktheid van een werknemer niet heeft opgezegd, hoewel hij daartoe wel bevoegd is, en waarbij hij de werknemer geen loon meer betaalt. Doordat de arbeidsovereenkomst niet is beëindigd, is de werkgever geen transitievergoeding verschuldigd.
Xella-arrest formuleert de Hoge Raad aldus een specifieke norm van goed werkgeverschap: [34] als is voldaan aan de vereisten van art. 7:669 lid 1 en lid 3, aanhef en onder b, BW, voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, dan geldt als uitgangspunt dat een werkgever op grond van goed werkgeverschap gehouden in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding.
Xella-verplichting’ is niet absoluut. [35] Als de werkgever een gerechtvaardigd belang heeft bij de instandhouding van de arbeidsovereenkomst, kan een uitzondering worden gemaakt op dit uitgangspunt. Het is aan de werkgever om daartoe de omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen. Van een dergelijk gerechtvaardigd belang zal niet snel sprake zijn: de uitzondering is weliswaar open maar restrictief geformuleerd. [36]
Xella-arrest (een ‘
Xella-voorstel’). De instemmingsverplichting van de werkgever wordt immers geactiveerd door een voorstel van de werknemer tot beëindiging met wederzijds goedvinden, [37] onder de voorwaarden uit het
Xella-arrest.
Xella-voorstel van de werknemer, dan schendt de werkgever een uit art. 7:611 BW voortvloeiende verplichting. De werknemer kan wegens die tekortkoming schadevergoeding vorderen (art. 6:74 BW). Die schadevergoeding is, anders dan de transitievergoeding, niet gekoppeld aan het beëindigen van het dienstverband. [38] Bij het bepalen van de omvang van de schadevergoedingsplicht zijn de bepalingen uit afdeling 6.1.10 BW zijn van toepassing. [39]
Xella-verplichting’ niet na. Het kan immers niet zo zijn dat een werkgever aan deze verplichting kan ontkomen door geheel niet te reageren op het voorstel van de werknemer. [40]
Xella-verplichting ook sprake is indien de werkgever voorwaarden stelt aan zijn instemming met het voorstel van de werknemer, zoals het door de werknemer prijsgeven van andere rechten (bijvoorbeeld het afstand doen van eventuele andere rechten op schadevergoeding, een eventueel resterend vakantiesaldo of het verlenen van finale kwijting) of door het overeenkomen van beperkende bedingen, al dan niet versterkt met een boetebeding. [41] In de feitenrechtspraak wordt eveneens ervan uitgegaan dat het stellen van dergelijke voorwaarden schending van de
Xella-verplichtingen oplevert. [42]
Xella-arrest bieden geen ruimte voor het stellen van dergelijke voorwaarden aan het voorstel aan de werknemer. [43] In zo’n geval stemt de werkgever immers niet in met het
Xella-voorstel. [44] Eventuele andere aanspraken van de werknemer zullen volgens de wet moeten worden afgewikkeld (tenzij partijen anders overeenkomen), net als in situaties waarin het dienstverband op andere wijze eindigt. Dat betekent bijvoorbeeld dat een eventueel resterend vakantiesaldo moet worden uitbetaald (art. 7:641 lid 1 BW) en dat post-contractuele afspraken (zoals een concurrentie- of geheimhoudingsbeding) in beginsel onverkort zullen voortduren.
Xella-voorstel van een werknemer (terwijl voldaan is aan de vereisten daarvoor), staat daarmee vast dat de werkgever zijn verplichtingen uit hoofde van art. 7:611 BW schendt. Omstandigheden die zich nadien voordoen, kunnen daaraan niet afdoen. Zo doet ook het eindigen van het dienstverband als gevolg van het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd er niet aan af dat de werkgever eerder in strijd met zijn verplichting uit art. 7:611 BW heeft gehandeld door niet in te gaan op het
Xella-verzoek van de werknemer. [45]
Xella-arrest van de Hoge Raad betoogd dat [verweerders] een schadevergoeding verschuldigd zijn ter hoogte van de transitievergoeding. Werkneemster heeft betoogd dat [verweerders] in strijd met het goed werkgeverschap hebben gehandeld doordat hij slechts bereid was
tegen finale kwijtingmee te werken aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden onder betaling van de transitievergoeding (rov. 4.16).
Xella-arrest blokkeerde, en niet de kwijtingsvoorwaarde van [verweerders] Die opstelling van Werkneemster dient voor haar risico te worden gelaten en van handelen in strijd met het goedwerkgeverschap door [verweerders] is dan ook geen sprake. Te minder, omdat [verweerders] inmiddels zelf een ontslagvergunning voor Werkneemster hebben aangevraagd bij het UWV en derhalve betaling van de transitievergoeding aan Werkneemster zal volgen (rov. 4.19 en 4.20).
Xella-arrest slechts mochten afwijzen wanneer zij daarvoor een gerechtvaardigd belang hadden, wordt een motiveringsklacht opgeworpen. In dat geval is het impliciete oordeel van het hof dat zo’n belang bij [verweerders] aanwezig was, onbegrijpelijk gemotiveerd, omdat het hof in het geheel niet heeft toegelicht waaruit dat gerechtvaardigd belang dan bestond op het moment dat [verweerders] dat voorstel kregen en afwezen.
Xella-voorstel’ van Werkneemster hebben geweigerd (rov. 4.17). Door evenwel te oordelen dat geen sprake is van handelen in strijd met de verplichting om als goed werkgever te handelen (rov. 4.20 en 4.21) heeft het hof hetzij miskend dat uit die vaststelling reeds volgt dat [verweerders] hun verplichting uit art. 7:611 BW hebben geschonden (zie onder 2.39), aangenomen dat geen sprake is van een gerechtvaardigd belang bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst door [verweerders] (zie onder 2.37), althans heeft het hof zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd door tot uitdrukking te brengen welk gerechtvaardigd belang bij [verweerders] aanwezig was op het moment van de weigering.
Xella-verplichting’. Dat oordeel is in strijd met het recht, want deze schadevergoedingsplicht is – anders dan de transitievergoeding – juist niet gekoppeld aan het einde van het dienstverband (zie ook onder 2.39).
Xella-arrest: die is in zoverre ongeclausuleerd dat zij het stellen van een finale kwijtingsvoorwaarde door de werkgever niet toestaat en een dergelijke voorwaarde levert evenmin een gerechtvaardigd belang op als bedoeld in het
Xella-arrest, aldus het subonderdeel.
Xella-arrest zich voordeed, waren [verweerders] – tenzij sprake was van een gerechtvaardigd belang – gehouden in te stemmen met het voorstel.