Conclusie
1.Overzicht
BNB2003/271 [1] en HR
BNB2003/272, [2] waarin u de infrastructuur van een centrale-antenne-inrichting (CAI) onroerend verklaarde. Het gevolg was dat voor de overdracht van CAIs en andere netwerken zeer veel opstalrechten en notariële akte waren vereist, dat hypotheekrechten in plaats van pandrechten gevestigd moesten worden en dat overdrachtsbelasting was verschuldigd. De wetgever heeft art. 5:20(2) BW ingevoerd om de eigendomsvragen en de overdraagbaarheid te versimpelen en ook de verschuldigdheid van overdrachtsbelasting was volgens hem onwenselijk, maar hij heeft niet verklaard waaróm heffing onwenselijk zou zijn. Het in de parlementaire geschiedenis omschreven doel van de netwerkvrijstelling werpt daardoor geen licht op de vraag of (onderdelen van) WKO’s onder die vrijstelling vallen. Uit de parlementaire geschiedenis van de netwerkvrijstelling (zie 4.7 hieronder) en uit HR
BNB2020/61 volgt wel dat (i) “per net verschilt wat er nu daadwerkelijk tot het netwerk behoort, met andere woorden, hoe het net is begrensd”, (ii) de specifieke begrenzing soms is opgenomen in een specifieke wet en (iii) in gevallen waarin de begrenzing niet wettelijk is geregeld, de grenzen ‘in de praktijk’ worden bepaald. Niet uitgesloten is dat ook particuliere netwerken onder het begrip vallen. De in casu mogelijk toepasselijke specifieke wet is de Warmtewet, die bescherming van (klein)verbruikers van warmte tegen de monopoliepositie van een leverancier beoogt. Een warmtenet is volgens de Warmtewet “het geheel van tot elkaar behorende, met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen dienstbaar aan het transport van warmte, behoudens voor zover deze leidingen, installaties en hulpmiddelen zijn gelegen in een gebouw of werk van een verbruiker of van een producent en strekken tot toe- of afvoer van warmte ten behoeve van dat gebouw of werk."
bestanddeel” van een onroerende zaak dat zelfstandig aan een recht kan worden onderworpen. Duidelijk is dus dat een bronnet c.q. een WKO voorwerp van goederenrechtelijke separering en separate overdracht kan zijn en daarmee van een belaste verkrijging, óók als het om een bestanddeel van een (andere) onroerende zaak of recht zou gaan. Verkrijging van een opstalrecht op c.q. economische eigendom van een WKO valt dus hoe dan ook onder de term ‘verkrijging’ in art. 2 Wet BvR en daarmee onder de overdrachtsbelasting. Het zou dan inconsequent zijn als (opstalrechten op of economische eigendom van) WKOs wél zelfstandig genoeg geacht worden om overdrachtsbelasting over te heffen, maar
nietzelfstandig genoeg om voor vrijstelling van diezelfde overdrachtsbelasting in aanmerking te komen.
2.De feiten en het geding in feitelijke instanties
De feiten
NTFR2019/1077) ziet in de wetsgeschiedenis weinig houvast voor de invulling van de wettelijke omschrijving van ‘net’, maar is niet overtuigd door de motivering van het oordeel dat de bronnetten geen vrijgestelde netwerken zijn:
BNB2003/271 [8] ; PJW) en nr. 36076, ECLI:NL:HR:2003:AD3591 (HR
BNB2003/272 [9] ; PJW) waarin door de Hoge Raad een centrale-antenne-inrichting, met de daarbij behorende onderdelen, als onroerend was aangemerkt, aannam dat netten roerend waren en daarom buiten het bereik van de overdrachtsbelasting bleven. De wetgever realiseerde zich dat uit deze arresten kan worden afgeleid dat ook andere in hoofdzaak ondergronds aangelegde netten dan kabelnetten op grond van artikel 3:3 Burgerlijk Wetboek als onroerende zaken moeten worden aangemerkt. Aangezien door de wetgever de heffing van overdrachtsbelasting over netten niet is beoogd, is vervolgens - met terugwerkende kracht tot en met 6 juni 2003 - een integrale vrijstelling voor de verkrijging van netten geïntroduceerd en vormgegeven in artikel 15, eerste lid, aanhef en letter y WBR. Op deze wijze is de in fiscaal opzicht beoogde situatie gecontinueerd zoals die bestond met betrekking tot (kabel)netten voordat de Hoge Raad in de twee arresten van 6 juni 2003 besliste dat kabelnetten onroerend zijn.
NTFR2020/3156) kan deze uitspraak beter volgen dan die van de Rechtbank. Volgens Van Gijlswijk (
NLF2020/2204) moeten voor de toepassing van de netwerkvrijstelling twee hobbels worden genomen:
3.Het geding in cassatie
i.e.de installatie die warmte aan de aarde onttrekt en koude teruggeeft of omgekeerd. Het warmtepompsysteem, de WKO, met de leidingen naar de bronnen vormen een onlosmakelijke eenheid. De leidingen die diep de grond ingaan (het bronnet) zijn primair bedoeld om warmte of koude te verkrijgen en zijn functioneel dus niet gericht op het vervoer waarop de vrijstelling in essentie ziet. Er wordt niets vervoerd van A naar B; het water wordt slechts rondgepompt om de in de grond aanwezige koude of warmte te gebruiken. De warmtepomp is onvolledig zonder de leidingen naar de bron, die daarom een niet daarvan te onderscheiden onderdeel van de WKO vormen. De leidingen hebben geen zelfstandige betekenis, kunnen niet zelfstandig worden gebruikt of geëxploiteerd en worden steeds onlosmakelijk met de WKO verkocht en geleverd. Voor zo’n productie-eenheid geldt de vrijstelling niet, evenmin als bijvoorbeeld voor een energiecentrale die elektriciteit produceert die vervolgens via het elektriciteitsnet naar de afnemers wordt getransporteerd. Het Hof heeft uit het oog verloren dat het net en de productie-eenheid van elkaar onderscheiden moeten worden.
verweerbetoogt de belanghebbende ad (i) dat het Hof al feitelijk had vastgesteld dat de bronnetten ‘zelfstandige’ zaken zijn en niet afzonderlijk hoefde te onderzoeken of sprake is van een bestanddeel in de zin van art. 3:4 BW. Het subsidiaire standpunt (ii) van de Staatssecretaris mist volgens de belanghebbende feitelijke grondslag: uit de vastgestelde feiten blijkt de transportfunctie en -bestemming van het bronnet. Ad (iii) riposteert de belanghebbende dat de Inspecteur het beweerdelijk gepasseerde standpunt alleen in eerste aanleg heeft ingenomen; niet in hoger beroep. Het Hof was niet gehouden dat standpunt te onderzoeken en gemotiveerd te behandelen. Anders dan de Staatssecretaris stelt, zijn de bronnetten wel degelijk warmtenetten als bedoeld in de Warmtewet, zoals ook blijkt uit de toelichting bij de latere verduidelijkingen in de Warmtewet. De klacht dat het Hof de grond tot het net zou hebben gerekend is onbegrijpelijk, nu de belanghebbende de grond niet heeft verkregen.
4.De netwerkvrijstelling
De wettekst en de achtergrond van de vrijstelling
BNB2020/61 [14] (zendmasten) citeert de voor de netwerkvrijstelling relevante wetteksten en de daarvoor relevante parlementaire geschiedenis van de Wet BvR en van het Burgerlijk Wetboek (BW). Die zal ik hier niet herhalen, behalve voor zover nodig voor de leesbaarheid van deze conclusie.
BNB2003/271 en HR
BNB2003/272 (zie 6.13), waarin u een TV-kabelnetwerk in de grond (centrale antenne-inrichting: CAI) als onroerend kwalificeerde. De Memorie van Toelichting bij het Belastingplan 2006 [15] zegt daarover:
BNB2003/271 en HR
BNB2003/272 waren een kentering in de civiele en fiscale praktijk. Vanaf dat moment waren (zeer vele) notariële akten (opstalrechten) nodig voor overdracht, pandrechten moesten worden omgevormd tot hypotheekrechten, vragen van verticale en horizontale natrekking rezen, én de verkrijging van netwerken was opeens belast met overdrachtsbelasting. [17]
BNB2003/271 en HR
BNB2003/272 (zie 6.13 hieronder), blijkt dat ook hij meende dat die arresten gevolgen konden hebben voor particuliere netwerken: [28]
5.De Warmtewet (het meer subsidiaire middelonderdeel (iii))
Wettekst en parlementaire geschiedenis
alszij een warmtenet zijn, naast het zorghotel nog (2 x 71 =) 142 ‘gebouwen’ (in de zin van de Warmtewet) bedienen en niet slechts drie.
onderde grond naar punt B
bovende grond (het overdrachtspunt), of andersom. De Rechtbank haalde wellicht het water en de warmte door elkaar.
6.‘Onroerend’ en ‘bestanddeel’ (primair middelonderdeel (i))
BNB2003/271 [59] en HR
BNB2003/272 [60] merkte u een kabelnet aan als een zelfstandig overdraagbare onroerende zaak. U overwoog in het eerste arrest onder meer:
curs. PJW): “verkrijging van een samenstel van rechten en verplichtingen dat een belang (…) vertegenwoordigt bij een
bestanddeelvan een onroerende zaak dat zelfstandig aan een recht kan worden onderworpen.” Duidelijk is dat een bronnet c.q. een WKO voorwerp van goederenrechtelijke separering en separate overdracht kan zijn en daarmee van een belaste verkrijging, ook als het om een bestanddeel van een (andere) onroerende zaak of recht zou gaan. Verkrijging van een opstalrecht op c.q. economische eigendom van een WKO valt dus hoe dan ook onder de term ‘verkrijging’ in art. 2 Wet BvR en daarmee onder de overdrachtsbelasting. Het zou dan inconsequent zijn als een vrijstelling van diezelfde overdrachtsbelasting onbereikbaar zou zijn doordat de WKO’s mogelijk óók nog bestanddeel van de grond of het gebouw zouden zijn: het zou inconsequent zijn als (opstalrechten op of economische eigendom van) WKOs wél zelfstandig genoeg geacht worden om overdrachtsbelasting over te heffen, maar
nietzelfstandig genoeg om voor vrijstelling van diezelfde overdrachtsbelasting in aanmerking te komen.
verkeersopvattingonderdeel uitmaakt van een andere zaak in de zin van art. 3:4(1) BW (zie 6.5 hierboven) hangt af van de omstandigheden van het geval en kan in cassatie slechts beperkt worden getoetst. Zijn twee zaken constructief specifiek op elkaar afgestemd, of moet de ene zaak zonder de andere als onvoltooid worden beschouwd, dan zijn dat aanwijzingen dat de ene zaak naar verkeersopvatting onderdeel is van de andere zaak. [63] Bij het
fysiekecriterium voor bestanddeelvorming (art. 3:4(2) BW) (zie 6.5 hierboven) gaat het er volgens uw eerste kamer [64] om of scheiding tot fysieke gevolgen van betekenis leidt. Of een voorwerp van een hoofdzaak kan worden gescheiden zonder fysieke gevolgen ‘van betekenis’, lijkt mij eveneens een feitelijke vraag, waar in cassatie dus niet veel over te zeggen valt. Zowel de in art. 3:4(1) BW bedoelde verkeersopvatting-bestanddelen als de in art. 3:4(2) BW bedoelde fysieke bestanddelen zijn goederenrechtelijk onzelfstandig: de eigendom ervan gaat op in de eigendom van de hoofdzaak en het bestanddeel heeft hetzelfde roerende of onroerende karakter van de hoofdzaak. [65] Wie de eigendom van een onroerende zaak verkrijgt, verkrijgt de eigendom van alle bestanddelen ervan. Men kan de eigendom van een bestanddeel niet afzonderlijk overdragen of verkrijgen [66] en evenmin de hoofdzaak overdragen of verkrijgen zonder het bestanddeel. [67] Wel kan een opstalrecht gevestigd worden op een deel van een onroerende zaak of economische eigendom van een deel van een onroerende zaak worden overgedragen, zoals in casu kennelijk gebeurd is met de WKOs en daarmee met de bronnetten.
BNB2003/271 [72] en HR
BNB2003/272, [73] die de infrastructuur van een centrale-antenne-inrichting (kabelnet, ontvangststation, versterkers en verdeelkasten) als onroerend aanmerkten. De toelichting bij de tweede nota van wijziging merkt daarover op: [74]
alszij dat (nog) zijn, lijkt mij (i) dat het dan toch alleen zal gaan om het deel van de WKOs ná het overdrachtspunt, nu alleen dat deel mij fysiek of naar verkeersopvatting bestanddeel van het gebouw lijkt te kunnen zijn, terwijl de bronnetten letterlijk los staan (liggen) van de gebouwen, nl. 90 tot 150 meter diep
onderde gebouwen, en (ii) dat u niet in deze interessante civielrechtelijke discussie terecht moet komen, maar u kunt beperken tot de vaststelling dat hoe dan ook de WKOs goederenrechtelijk verzelfstandigd waren en separaat zijn overgedragen en dat de overdrachten van de rechten erop – althans van die op de bronnetten - aan de belanghebbende elk op zichzelf moeten worden beoordeeld onder de netwerkvrijstelling van art. 15(1)(y) Wet BvR.