“(…)
Primair: integrale vrijspraak
4. Onderhavige zaak is een resultaat van een lang proces. Wat er nu feitelijk op tafel ligt zijn de verklaringen van aangeefster, haar moeder, een rapport van het LEBZ en twee verschillende DNA-rapportages met twee uiteenlopende conclusies.
5. Op 6 juni 2015 zegt cliënt bij de inverzekeringstelling: "Ik ben het er niet mee eens dat ik ben aangehouden voor verkrachting, ik weet daar niets van" (p. 23). Hij blijft bij dit standpunt.
6. De verklaring van aangeefster is onvoldoende betrouwbaar en de DNA-rapportages kunnen niet als steunbewijs fungeren. Ook zonder de DNA-rapportages is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Verklaring van aangeefster onvoldoende betrouwbaar
17. Een getuigenverklaring kan slechts tot het bewijs worden gebezigd wanneer deze naar het oordeel van de rechter betrouwbaar en overeenkomstig de waarheid is afgelegd (HR 14 september 1992, NJ 1993/54; HR 22 september 1992, NJ 1993/55; HR 23 september 2008, NJ 2008/525 en meest recent: HR 21 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:467). 18. Anders dan de rechtbank in eerste aanleg heeft geoordeeld stelt de verdediging dat de verklaringen van aangeefster niet voldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs te bezigen.
Dat standpunt wordt gebaseerd op de inhoud van haar verklaring, de beïnvloeding van buitenaf en de rapportage van het LEBZ.
19. Herinneren gebeurt vaak in interactie met anderen. In gesprekken worden herinneringen opgehaald en doorverteld. Van het kinderspel dat hiermee wordt gespeeld weten we dat het eindresultaat niet zelden aanzienlijk afwijkt van het verhaal waarmee het begon.
20. Waarnemingen en herinneringen kunnen zo worden beïnvloed. De verdediging stelt dat daar in dit geval ook sprake van is, althans dat dit niet is uit te sluiten. Ik verzoek u daarom kritisch naar de verklaringen van aangeefster te kijken.
21. In dat kader zijn in onderhavige zaak de volgende punten belangrijk:
a. De feiten zouden zijn gepleegd op 11 augustus 2014. Pas op 20 augustus wordt er een informatief gesprek gevoerd en pas op 1 september wordt er aangifte gedaan. Daar zit een behoorlijke tijd tussen.
b. Voorafgaand aan 11 augustus 2014, maar ook in de tussenliggende periode heeft aangeefster met verschillende personen gesproken over "verkrachting" waaronder [betrokkene 4], [betrokkene 2], de moeder van [betrokkene 2] en haar eigen moeder.
c. Aangeefster heeft een papieren verklaring ingediend die halverwege stopt.
22. Aangeefster heeft het niet eerder tegen haar moeder gezegd omdat haar moeder borderline zou hebben. Daarin vindt de rechtbank een gegronde reden voor het tijdsverloop. De verdediging is het daar niet mee eens, nu die omstandigheden niet nader zijn onderzocht en die informatie op voorhand niet uitsluit dat zij het niet tegen haar moeder zou kunnen zeggen.
23. Bovendien zijn er andere getuigen bij wie aangeefster kennelijk eerder een verklaring aflegt.
d. Aangeefster heeft verklaard dat zij een dag of 2 na 11 augustus tegen [betrokkene 4] zou hebben gezegd dat met haar "hetzelfde" zou zijn gebeurd. Meer heeft zij niet gezegd (p. 218).
e. Aangeefster vertelt het vervolgens aan [betrokkene 2], die dit weer tegen haar moeder heeft gezegd en haar moeder vertelt het buiten aan de moeder van aangeefster (p. 218).
24. Het is dus niet zo dat aangeefster eerst na zoveel dagen pas iets tegen haar moeder zegt: Zij heeft al veel eerder verklaard. Deze getuigen, die een belangrijke verklaring kunnen afleggen, zijn destijds helaas niet gehoord.
25. Wat voorts van belang is, is dat aangeefster kennelijk in de periode voorafgaand aan 11 augustus 2014, maar ook in de periode daarna maar voorafgaand aan het informatief gesprek met verschillende mensen praat over "verkrachting".
f. Aangeefster verklaart dat [betrokkene 4] haar voorafgaand aan die 11 augustus 2014 zou hebben verteld dat zij door cliënt is "verkracht" (p. 211). Het is vreemd dat aangeefster dan alsnog met cliënt op stap zou gaan. Vervolgens heeft aangeefster een dag of 2 na 11 augustus 2014 tegen [betrokkene 4] gezegd: "bij mij is hetzelfde gebeurd". Meer dan dat heeft aangeefster niet gezegd (p. 218).
g. Op het moment dat aangeefster het tegen haar moeder vertelde zou ze hebben gezegd: "Ik zei wat [betrokkene 2] haar moeder zei" (p. 218) wat is dat dan? "Dat ik ben verkracht door mijn neef.”
h. Zij verklaart dus niet primair vanuit of over haar eigen bevindingen, maar vanuit en over iets wat andere eerder tegen haar hebben gezegd.
26. Zowel voorafgaand als na 11 augustus 2014 wordt aangeefster door anderen dus geconfronteerd met het woord "verkrachten". Daarin schuilt het gevaar dat sprake is van "post-event informatie": Nieuwe informatie kan worden toegevoegd aan een herinnering. Dat gebeurt bij een getuige bijvoorbeeld door met andere over het delict te praten, zoals aangeefster dit heeft gedaan. Dit gebeurt echter ook door het beantwoorden van suggestieve vragen door de politie.
27. Over de gang van zaken van het onderzoek en de verhoren die zijn afgenomen zegt het Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken: “Dat sprake is van onderlinge beïnvloeding lijkt duidelijk." Ook over de wijze van verhoren heeft het LEBZ wat op te merken: Niet alle relevante getuigen zijn verhoord, de verhoren die hebben plaatsgevonden waren wat ongestructureerd en er is regelmatig onvoldoende doorgevraagd.
28. Mensen kunnen gemakkelijk suggesties overnemen en deze suggesties als onderdeel van eigen herinneringen ervaren, zo stelt Loftus. Kinderen zijn gevoelig voor suggestie en kunnen onder druk gefantaseerde verhalen vertellen. Uit onderzoek naar onder meer verklaringen bij zedenzaken blijkt dat niet alleen details maar zelfs complete incidenten door suggestie kunnen worden geïmplanteerd in het geheugen.
29. De volgende punten vallen voorts nog op aan de verklaring van aangeefster:
i. Over de handgeschreven verklaring is niets bekend. Hoe is deze opgesteld? Door wie? Waarom stopt deze abrupt?
j. [betrokkene 4] zou aangeefster hebben verteld dat zij eerder verkracht is. Waarom zou cliënt aangeefster dan thuis en met toestemming ophalen?
k. Ook in de woning zou aangeefster, met deze informatie in haar achterhoofd, niet hebben geschreeuwd of geroepen terwijl er wel degelijk iemand in de woning is geweest.
l. Aangeefster verklaart dat zij niet heeft gegild omdat ze stil moest zijn omdat cliënt haar anders wat zou aan doen, maar later zegt zij dat zij de hele tijd aan het praten was.
m. Aangeefster verklaart dat cliënt op haar zou gaan liggen, en haar broek aan de bovenkant zou uittrekken. De recherche merkt terecht op: Hij ligt toch op jou? Dan verklaart aangeefster iets anders.
n. Aangeefster verklaart dat de piemel groot en stijf zou zijn. Haar wordt gevraagd of zij de piemel heeft kunnen zien. Zij zegt dan: "Nee want het licht was uit". Zij zou dit hebben gevoeld, terwijl zij nog nooit eerder seks heeft gehad. Hier is onvoldoende op doorgevraagd.
30. Bovendien worden door de recherche meermaals suggestieve vragen gesteld. Zo wordt gevraagd hoe de knieën van aangeefster zaten en dan worden meerdere opties gegeven (p. 216). Dat geldt eveneens ten aanzien van haar emoties. In plaats van haar daar open naar te vragen zegt de recherche: "Was je aan het huilen of wat deed je" aangeefster zegt dan: "Ik was aan het huilen" (p. 215).
31. De verklaring van aangeefster moet als onbetrouwbaar worden bestempeld nu:
a. Deze op belangrijke punten rammelt.
b. Zij zowel voor als na 11 augustus 2014 met verschillende getuigen heeft gesproken en beïnvloeding daardoor niet uit te sluiten is.
c. De recherche suggestieve vragen stelt.
d. Uit de rechtspsychologie blijkt dat kinderen zeer gevoelig zijn voor suggestie en post event informatie.
(…)
Tussenconclusie
36. De verklaringen van aangeefster zijn onvoldoende betrouwbaar. Voorts liggen er twee onderzoeken met uiteenlopende conclusies, wat ook maakt dat deze onderzoeken onvoldoende betrouwbaar zijn. Ook zonder de DNA-rapportages wordt niet voldaan aan de bewijsminima.
37. Gelet daarop kan de betrokkenheid van cliënt bij de tenlastegelegde feiten niet buiten alle redelijke twijfel worden vastgesteld. Deze twijfel kan niet worden weggenomen. Voldoende wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Gelet daarop verzoek ik u primair om cliënt vrij te spreken.
(…)
Onvoldoende bewijs feit 1 primair en 2 primair
46. Vereist voor beide feiten is dat sprake is van geweld, een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid waardoor het slachtoffer is gedwongen. De rechtbank stelt dat aangeefster is gedwongen door feitelijkheden zoals opgesomd in de bewezenverklaring.
47. De verdediging betwist dat cliënt daarmee heeft gedwongen en dat daarmee een bedreigde situatie is ontstaan. Er bestaat geen relatie tussen de feitelijkheden en het handelen. Cliënt
heeft daarmee niet opzettelijk veroorzaakt dat dingen tegen de wil van het slachtoffer in zouden plaatsvinden. De verklaring van cliënte waarin zij stelt dat zij door feitelijkheden zou zijn gedwongen staat op zichzelf en wordt niet ondersteund door ander bewijs.
48. Waar het immers om moet gaan is dat de feitelijkheid zo bedreigend moet zijn dat wanneer deze niet wordt gebezigd, het slachtoffer niet zou hebben gehandeld. Daar is geen sprake van.
49. De rechtbank gaat er bij de veroordeling van uit dat aangeefster is gelokt. Uit het dossier blijkt dat het dagje Walibi en het niet meegaan van het nichtje geen feitelijkheid is geweest waardoor aangeefster door cliënt opzettelijk zou zijn gedwongen.
50. Immers, aangeefster verklaart zelf dat [betrokkene 4] niet mee mocht omdat ze het nog niet had gevraagd en dat [betrokkene 7] niet mee wilde (p. 221). De volgende dag ging het uitje naar Walibi niet meer door omdat het regende, aldus aangeefster (p. 218). Uit onderstaande grafiek blijkt dat het 12 augustus 2014 daadwerkelijk regende. Augustus 2014 was een zeer natte maand, aldus het KNMI. Ook de moeder van aangeefster verklaart dat het de volgende dag slecht weer was (p. 227). Zowel het niet mee gaan van de rest van de familie als het weer zijn omstandigheden waar cliënt geen invloed op kan hebben. Dat deze informatie niet juist zou zijn is vervolgens niet geverifieerd, nu bijvoorbeeld is nagelaten [betrokkene 4] en [betrokkene 7] als getuigen in deze zaak te horen.
(…)
51. In het licht hiervan zijn ook het ophalen en het meenemen naar de woning geen feitelijkheden waardoor aangeefster is gedwongen. Het logeren was een onderdeel van de afspraak om naar Walibi te gaan. Aangeefster heeft verklaard dat de afspraak al eerder is gemaakt. Uit de verklaring van moeder van aangeefster blijkt dat dat dit klopt, en dat aangeefster vrijwillig is meegegaan. Aangeefster stelt dat de afspraak was dat zij bij cliënt zou overnachten omdat dat dichter bij Walibi is.
52. Voor wat betreft de overige handelingen, te weten het op slot doen van de deur, het onverhoeds de broek uit trekken en het voegen van de woorden "Laat los voordat ik echt boos word" geldt het volgende: