2.3.1. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 augustus 2008 gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte het volgende aangevoerd:
" (...)
In het tussenarrest van 27 juni jl. geeft uw hof aan dat het onderzoek onvolledig is geweest.
De vraag die rijst is of het door uw hof gelaste onderzoek nu de zaak doet kantelen? Nee, is het stellige standpunt van de verdediging. De resultaten van Y-chromosomaal onderzoek dienen met meer dan grote behoedzaamheid te worden gebruikt. Indien Y-chromosomale kenmerken overeenkomen met het Y-chromosomale DNA-profiel van cliënt, kan slechts worden vastgesteld dat de donor van het onderzochte materiaal valt binnen dezelfde groep waartoe ook cliënt behoort. Immers, er zijn meerdere mannen met een identiek Y-chromosomaal DNA-profiel. (...)
Ondanks de gebrekkigheid van de bewijswaarde, heeft prof. dr. De Knijff van het FLDO in zijn rapport van 11 juli jl. (per fax eerst door de verdediging ontvangen op 18 juli 2008) ten aanzien van een tweetal sporen een inschatting gemaakt van de relatieve frequentie. Pas indien uw hof duidelijkheid heeft over de kans dat een ander man hetzelfde Y-chromosomale DNA-profiel heeft, kunt u een oordeel vellen over de bewijskracht.
(...)
Omdat op voorhand door de verdediging niet kan worden uitgesloten dat uw hof ondanks de reeds geuite kritiek op de bewijswaarde van Y-chromosomaal DNA-onderzoek desondanks de resultaten van dit onderzoek wenst te gebruiken, verzoekt de verdediging om een tegen-Y-chromosomaal DNA-onderzoek uit 's Rijks kas ten aanzien van de ook door het FLDO onderzochte 2 sporen.
Daartoe is het volgende van belang.
1. In het algemeen is er een kans op een fout bij het onderzoek. Die fout kan worden gemaakt bij het veiligstellen van de sporen door de politie, maar ook in het onderzoekslaboratorium. Het blijft, om het maar zo te zeggen, mensenwerk. De kans op een fout in Nederland wordt geschat op 0,1%; in Engeland, een land met meer ervaring met DNA, wordt die kans geschat op 0,2%. Ik merk daarbij op dat een aantal fouten natuurlijk nimmer wordt ontdekt. Het is dus heikel om de kans op fouten in cijfers uit te drukken.
Hoe dan ook, indien 1000 onderzoeken worden gedaan, leiden [er] volgens de schattingen 1 tot 2 tot foute conclusies. Alleen al om deze reden is het in het algemeen wenselijk dat periodiek door het NFI steekproefsgewijs onderzoeken aan een tegenonderzoek zouden worden onderworpen. Gelet op de tot dusver bestaande onduidelijkheden met betrekking tot het DNA-onderzoek in de zaak van cliënt, de talloze nadere DNA-onderzoeken, is de verdediging van mening dat cliënt recht heeft het Y-chromosomale onderzoek thans door een andere deskundige te laten onderzoeken.
2. (...)
Juist in een zaak als deze, zonder direct bewijs, zonder echt concrete sporen, maar met een Y-chromosomaal onderzoek waaruit in ieder geval enige (hoe klein ook) kans naar voren komt dat cliënt de donor zou kunnen zijn geweest, verzoekt de verdediging een derde deskundige het Y-chromosomale onderzoek opnieuw te doen uitvoeren.
(...)
4. (...)
(...) eerst op vrijdagmiddag 18 juli jl. ontving ik per fax het rapport van prof. dr. De Knijff van 11 juli jl. De week erop heb ik pas met cliënt de inhoud kunnen bespreken. De enige mogelijkheid die de verdediging had, was het oproepen van de deskundige. Bovendien kan een tegenonderzoek niet plaatsvinden binnen een tijdsbestek van nog geen twee weken, nog los van het feit dat een eventuele nieuwe deskundige onderzoeksmateriaal nodig heeft dat slechts door tussenkomst van het OM en/of het hof beschikbaar komt.
Het belang dat cliënt bij een tegenonderzoek heeft is naast toetsing van het door het FLDO verrichte onderzoek, tevens de mogelijkheid dat nieuw onderzoek cliënt kan uitsluiten als donor van het (dader)spoor. Bovendien kan een nieuw te benoemen deskundige tevens antwoord geven op de kans dat een willekeurig ander mannelijk individu hetzelfde Y-chromosomale DNA-profiel heeft.
5. Op voorhand heb ik contact gehad met prof. De Knijff. Per email heeft hij laten weten hoeveel DNA-extract beschikbaar is (bijlage 5). Het door de verdediging benaderde deskundige bureau IFS heeft via de heer R. Eikelenboom laten weten dat het materiaal voldoende is om een [aan]tal testen te doen. Het is dus feitelijk mogelijk een tegenonderzoek te verrichten.
6. Art. 7 lid 2 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken regelt dat DNA-onderzoek, buiten het NFI en het FLDO, slechts kan worden gedaan door een geaccrediteerd onderzoekslaboratorium. Het door de verdediging benaderde IFS is recentelijk door de Raad van Accreditatie geaccrediteerd. Er is dus ook geen formeel beletsel om IFS een contra-expertise te laten doen.
Gelet hierop verzoekt de verdediging uw hof om te gelasten dat primair door IFS, subsidiair een ander geaccrediteerd Nederlands instituut of een door een met de Raad voor de Accreditatie vergelijkbaar buitenlands onderzoeksbureau, Y-chromosomaal onderzoek wordt verricht ten aanzien van dezelfde twee sporen als welke door het FLDO zijn onderzocht.
Meer subsidiair verzoekt de verdediging uw hof de behandeling van de zaak aan te houden, opdat de verdediging voor eigen rekening een onafhankelijk bureau het verzochte tegenonderzoek te laten verrichten."