2.2.2. Het bestreden arrest houdt onder "Bewijsoverweging" het volgende in:
"Het slachtoffer [slachtoffer] was in de vroege ochtend van 10 juni 2006 passagier in de auto die door verdachte, haar echtgenoot, werd bestuurd. De auto is te water geraakt in de watergang gelegen langs de Provincialeweg N247 te Middelie.
Het slachtoffer is bij een zoekactie door een duiker levenloos aangetroffen met haar lichaam onder water en met haar hoofd en haar linkerschouder geheel in de (modder)bodem, waarbij haar benen schuin naar boven waren gericht, op een afstand van ongeveer twee à drie meter van de rechtervoorzijde van de auto verwijderd.
Het water ter plaatse waar het slachtoffer is aangetroffen had een geringe diepte (maximaal 1 m), met een modderbodem. Het slachtoffer kon zwemmen (verklaring [betrokkene 1], map 2, dossierpagina 432).
Naar aanleiding van het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer] en de twijfels die rondom de toedracht van haar overlijden zijn gerezen is uitgebreid onderzoek gedaan.
Wat er zij van al hetgeen aan het te water raken van de auto zou zijn voorafgegaan en gevolgd, kernpunt in deze zaak is de vraag of het slachtoffer na het te water raken van de auto, door eigen toedoen en op eigen kracht in de bodem van de betreffende watergang heeft kunnen geraken op de plaats en op de wijze als door de duiker [betrokkene 2] beschreven.
Een belangrijk deel van de behandeling in hoger beroep heeft zich op de beantwoording van die vraag toegespitst.
Met dat doel is onder andere door de volgende deskundigen gerapporteerd:
- dr. R.A. van Hulst, duikerarts, hoofd duik medisch centrum van de Koninklijke Marine;
- drs. G. de Lange, ingenieur-geoloog bij Deltares;
- prof. dr. ir. F. Molenkamp, hoogleraar aan de Technische Universiteit Delft, faculteit van de civiele techniek en geowetenschappen, leerstoel van grondmechanica.
Ook zijn de deskundigen ter terechtzitting gehoord, Van Hulst zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep en De Lange en Molenkamp ter terechtzitting in hoger beroep. Op initiatief van het openbaar ministerie zijn onder leiding van de deskundige Molenkamp nog nadere proeven uitgevoerd ter beantwoording van de vragen zoals door het hof geformuleerd bij de afronding van de schouw op 1 april 2008.
Die vragen betroffen:
- Met hoeveel kracht is, gegeven de plaats van het ongeval en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgehad zoals daarvan blijkt uit het dossier, alsmede gegeven de wijze en de diepte waarop het lichaam van het slachtoffer in de bodem van de watergang is aangetroffen, het lichaam van het slachtoffer in de modder gebracht?
- Kan deze kracht door een persoon worden uitgeoefend, en zo ja, is het dan mogelijk dat daarbij het hoofd en een deel van het bovenlichaam van die persoon droog blijven?
De bevindingen en conclusies van de deskundigen, ieder vanuit zijn eigen specifieke deskundigheid en expertise, houden in essentie -zakelijk weergegeven- in dat er geen ruimte is voor de mogelijkheid dat het slachtoffer inderdaad eigenstandig en op eigen kracht op die wijze in de modderbodem terecht is gekomen, doch dat zij daar door een externe kracht gebracht moet zijn.
De in eerste instantie door de patholoog Tromp gedane uitlating als zou een dergelijke toedracht wel mogelijk zijn is door haar ondubbelzinnig teruggenomen in haar verhoor ter terechtzitting in hoger beroep van 27 maart 2008 en -zakelijk weergegeven- bestempeld als niet meer dan een uitlating in algemene zin dat mensen in uitzonderlijke situaties uitzonderlijke dingen doen, maar dat haar deskundigheid verdere gevolgtrekkingen niet toelaat.
De deskundige Molenkamp heeft in zijn rapport nog gedetailleerd de grootte van de krachten aangegeven die met het in de bodem brengen van een op het slachtoffer gelijkend object gepaard kunnen gaan op een locatie als de onderhavige.
Hij heeft voorts de vraag of een persoon met de lengte en het toenmalig gewicht van verdachte deze kracht kan hebben uitgeoefend bevestigend beantwoord.
Nu niet ter discussie staat dat geen andere externe kracht dan afkomstig van de verdachte ter plaatse aanwezig was of een rol kan hebben gespeeld bij het overlijden van het slachtoffer, is er geen andere conclusie mogelijk dan dat het verdachte is geweest die het slachtoffer aldus met haar hoofd en lichaam onder water heeft gebracht en vervolgens met haar hoofd in de modder heeft geduwd, waardoor zij water en bodemmateriaal in haar longen heeft binnengekregen en als gevolg daarvan is overleden".