Conclusie
geengeldnemer is. In de kern klaagt [eiser] dat het hof niet heeft beoordeeld welke partijen wilsovereenstemming hebben bereikt en dat het hof ten onrechte geen onderscheid heeft gemaakt tussen de vraag welke partij geldnemer is ((ook) Solidiam, volgens [eiser] ) en welke partij de verkrijger is van hetgeen met de geldlening is gefinancierd ( [A] ).
naast[A] is gehouden de geldlening aan [eiser] terug te betalen.
1.Feiten
due diligenceonderzoek. In de koopbevestiging staat verder dat Solidiam en [B] jegens SBZ hoofdelijk aansprakelijk zullen zijn voor de verplichtingen uit hoofde van de vastgoedtransactie en dat de interne verhouding tussen Solidiam en [B] SBZ niet regardeert. Daarnaast staat in de koopbevestiging dat SBZ bereid is een lening van € 16.000.000 aan Solidiam en [B] te verstrekken ter financiering van de aankoop van de objecten in Amersfoort en De Meern. Ten aanzien van de koopprijs bepaalt de koopbevestiging het volgende:
koopprijs
Levering
Deel portefeuille SBZ”. [5]
RETOUR LENING [erflater] & [betrokkene 1]”. [9]
dossier [001]”. [10]
RENTE T/M 30/06/11”. [12]
FACT. [002]”. [14]
cashflow, waarvan sprake was, geen rente zou zijn verschuldigd.
2.Procesverloop
3.Bespreking van het principale cassatieberoep
subonderdeel 1.1dat het oordeel van het hof van een onjuiste rechtsopvatting getuigt en onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd. Het hof heeft volgens [eiser] miskend dat, om vast te stelen welke partij geldnemer is, beoordeeld moet worden met welke partij wilsovereenstemming tot stand is gekomen, dan wel welke partijen zich jegens elkaar hebben verbonden. [eiser] klaagt voorts dat het hof ten onrechte de essentiële stellingen van [eiser] in het kader van wilsovereenstemming niet (kenbaar) in zijn oordeel heeft betrokken. [eiser] heeft gesteld, kort gezegd, dat hij op het moment van het verstrekken van de geldbedragen (a) niet wist van het bestaan van [A] , (b) niet wist dat [erflater] zijn verzoek om geld kennelijk namens [A] deed, (c) niet bedacht was op een uitlening aan [A] en dat ook niet hoefde te zijn en (d) meende dat hij het geld leende aan Solidiam (dan wel aan de bestuurders van Solidiam: [betrokkene 1] en [erflater] ).
subonderdeel 1.2dat het hof heeft miskend dat de beantwoording van de vraag welke partij geldnemer is, een andere beoordeling vergt dan de beantwoording van de vraag welke partij de (beoogde) verkrijger is van hetgeen met de betreffende geldlening wordt gefinancierd. Volgens [eiser] is het oordeel van het hof ook onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd, omdat het hof slechts heeft overwogen dat [eiser] wist of had moeten weten dat hij de verwerving van het vastgoed door [A] financierde. Enige motivering ontbreekt of [A] daarmee (niet alleen als verkrijger van het vastgoed maar ook) als geldnemer wordt aangemerkt.
subonderdeel 1.4dat het van een onjuiste rechtsopvatting getuigt voor zover het hof ervan is uitgegaan dat het betalen van rente en/of aflossing door een partij en/of het versturen van facturen aan een partij ertoe leidt dat die partij geldnemer wordt, dan wel dat een betaling niet ter voldoening van de schuld van een ander kan plaatsvinden. Volgens [eiser] is het oordeel van het hof daarnaast onbegrijpelijk in het licht van zijn volgende essentiële stellingen: (a) [A] betaalde op eigen initiatief aan [eiser] en pas daarna heeft [eiser] [A] voor het eerst een factuur gezonden, (b) [A] voldeed de rente niet voor zichzelf, maar namens Solidiam (dan wel namens de bestuurders van Solidiam: [betrokkene 1] en [erflater] ) en (c) [eiser] voorzag de (eerste) factuur van 6 januari 2012 van een rentekostenberekening met als titel “
Renteberekening lening Solidiam” en daartegen is nooit bezwaar gemaakt.
Renteberekening lening Solidiam”. [39]
wist of had moeten weten” in het midden heeft gelaten of [eiser] wist dat hij het geld leende ten behoeve van de aankoop door [A] . Ook kunnen de door het hof genoemde omstandigheden volgens [eiser] niet ertoe leiden dat hij daadwerkelijk bekend was met [A] . Het oordeel van het hof is voorts onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, omdat [eiser] heeft gesteld dat hij bij de levering geen aandacht heeft besteed aan de identiteit van de meesters en de feitelijke uitvoering van de transactie aan zijn personeel heeft overgelaten. Met zijn oordeel dat [eiser] wist of had moeten weten dat hij ten behoeve van de aankoop van het vastgoed door [A] tekende, miskent het hof voorts (opnieuw) het verschil tussen vastgoedverkrijging en geldlening.
RETOUR LENING [erflater] & [betrokkene 1]”, randnummer 1.12 hiervoor) niet toereikend is om (in plaats van [A] ) [betrokkene 1] en [erflater] als geldnemer aan te merken; en
subonderdeel 2.1dat het oordeel van het hof onvoldoende is gemotiveerd in het licht van de volgende essentiële stellingen van [eiser] , op grond waarvan niet valt in te zien dat [eiser] reeds in maart 2010 de wil zou hebben gehad om een geldsom aan [A] te lenen: (a) het was [eiser] in maart 2010 niet bekend dat zijn overboeking zou worden gebruikt voor de waarborgsom voor het vastgoed in Barneveld, (b) het was [eiser] en Solidiam in maart 2010 niet bekend of Solidiam een meester zou noemen voor verwerving van het vastgoed in Barneveld en (c) [eiser] was in maart 2010 nog niet bekend met het bestaan van [A] .
subonderdeel 2.2dat het onjuist en onbegrijpelijk is dat het hof heeft geoordeeld dat [A] als geldnemer moet worden aangemerkt, omdat de betaling door [eiser] op 1 maart 2010
nietvoorkomt op de afrekeningsnota’s van 1 maart 2010 van de notaris aan Stichting Administratiekantoor Solidiam en [A] . Dit geldt temeer in het licht van de volgende omstandigheden: (a) de omschrijving bij de aflossing op de lening door [A] was “
RETOUR LENING [erflater] & [betrokkene 1]”, (b) Solidiam was tegenover SBZ aansprakelijk voor nakoming van het koopcontract en (c) [eiser] kende [erflater] als bestuurder van Solidiam.
subonderdeel 2.3dat het onjuist, onbegrijpelijk en innerlijk tegenstrijdig is dat het hof heeft geoordeeld dat de overboeking door [eiser] op 1 maart 2010 niet voorkomt op de afrekeningsnota’s van 1 maart 2010 van de notaris aan Stichting Administratiekantoor Solidiam en [A] . Volgens [eiser] heeft het hof de volgende essentiële stellingen ten onrechte niet in zijn oordeel betrokken: (a) de notaris zou de waarborgsom op de afrekennota van [A] hebben gezet, indien destijds bekend was geweest dat [A] het vastgoed in Barneveld zou verwerven en (b) niet valt in te zien waarom het vastgoed in Barneveld op de afrekeningsnota van Stichting Administratiekantoor Solidiam voorkomt, als [A] toen al in beeld was.
subonderdeel 2.4dat het oordeel van het hof in rov. 3.13. en 3.14. onbegrijpelijk is, voor zover het hof heeft gemeend dat de overboeking door [eiser] in maart 2010
nietvoor de waarborgsom voor het vastgoed in Barneveld is geweest. Het hof heeft immers mede op die grond aangenomen dat [A] de geldnemer is van de overboeking door [eiser] in oktober 2010 én maart 2010.
naast Solidiam”. [42]
voor zover er mee is betoogd dat Solidiam niet de geldnemer is”.
nietis opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat Solidiam geldnemer is, waardoor de bodem wegvalt onder het betoog van Solidiam met betrekking tot het belang van [eiser] . Wel kan aan Solidiam worden toegegeven dat [eiser] bij het slagen van de klacht in dit subonderdeel slechts een procedureel belang heeft, in die zin dat het aantoont dat [eiser] belang heeft bij zijn cassatieberoep, omdat hij in cassatie niet opkomt tegen een door het hof gegeven oordeel dat in lijn lag met zijn standpunten in hoger beroep. Materieel gezien heeft [eiser] geen belang bij de klacht, omdat het hof aansluitend in rov. 3.16. (in cassatie onbestreden) heeft geoordeeld dat (ook) [betrokkene 1] , de erven [erflater] en [A] in incidenteel hoger beroep hebben betoogd dat niet Solidiam maar [A] geldnemer is en die grief in zoverre slaagt.
4.Bespreking van het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep
naast[A] jegens [eiser] aansprakelijk is voor terugbetaling van de geldlening. De betreffende rov. 3.19. luidt als volgt:
naast[A] aansprakelijk zou zijn, onverenigbaar is met het oordeel van het hof in rov. 3.16., inhoudende dat de grief van [eiser] (dat Solidiam niet de geldnemer is) slaagt, en het dictum van het bestreden arrest, waarin het hof het vonnis van de rechtbank heeft vernietigd, voor zover tussen [eiser] en Solidiam gewezen. Solidiam betoogt dat er feitelijke en juridische grondslag ontbreekt voor het standpunt dat Solidiam naast [A] aansprakelijk zou kunnen zijn voor terugbetaling van de geldlening aan [eiser] .
naast[A] jegens [eiser] aansprakelijk is.
nietals geldnemer kan worden aangemerkt, kan echter in cassatie geen stand houden (randnummers 3.6 e.v. hiervoor). Het op dat oordeel voortbouwende oordeel van het hof, dat geen sprake is van concernfinanciering, kan derhalve evenmin in stand blijven. [44] Het is dan ook niet op voorhand uit te sluiten dat het verwijzingshof na vernietiging van het bestreden arrest zal oordelen dat [eiser] de lening wél aan Solidiam en [A] heeft verstrekt en dus wél sprake is van concernfinanciering.
ooktot betaling van € 2.761.010,72 aan [eiser] kan worden veroordeeld, omdat [A] niet van het bestreden arrest in cassatie is gekomen en dus definitief is gehouden dat bedrag aan [eiser] te betalen (randnummer 2.12 hiervoor), faalt de klacht.