ECLI:NL:HR:2008:BC9945
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- P.C. Kop
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van arrest in een geschil over een overeenkomst van geldlening tussen vader en zoon
In deze zaak gaat het om een geschil tussen een vader en zijn zoon over een overeenkomst van geldlening. De vader heeft de zoon en een derde partij, [verweerster 1], gedagvaard voor de rechtbank Middelburg, waarbij hij een bedrag van ƒ 111.800,-- vorderde, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank heeft in een verstekvonnis van 6 februari 2002 de vordering van de vader toegewezen. Echter, na verzet van [verweerster 1] en de zoon, heeft de rechtbank op 24 september 2003 het verstekvonnis vernietigd en de vordering van de vader afgewezen. De vader heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 26 juli 2006 het vonnis van de rechtbank heeft bekrachtigd, maar met verbetering van gronden.
De vader heeft in cassatie aangevoerd dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat voor het bestaan van een overeenkomst van geldlening vereist is dat hij daadwerkelijk een geldbedrag aan de zoon heeft verstrekt. De Hoge Raad oordeelt dat van een geldlening ook sprake kan zijn wanneer de uitlener een geldsom aan een derde heeft betaald met de afspraak dat deze terugbetaald zal worden. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof en verwijst de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens worden de kosten van het geding in cassatie aan [verweerster 1] en de zoon opgelegd, begroot op € 1.686,05 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.