ECLI:NL:HR:2018:2217

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
17/05375
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Borgtocht en vertegenwoordigingsbevoegdheid in overeenkomstenrecht met betrekking tot vennootschappen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 november 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil tussen een Spaans advocatenkantoor, [eiseres], en Unisphere Holdings N.V. De kern van het geschil betrof de vraag of er een overeenkomst van borgtocht tot stand was gekomen tussen Unisphere en het advocatenkantoor, waarbij de vertegenwoordiger van Unisphere, [betrokkene 4], zou hebben ingestemd om de onbetaalde declaraties van het advocatenkantoor te voldoen. De Hoge Raad oordeelde dat het gerechtshof Amsterdam in zijn eerdere uitspraak een verkeerde maatstaf had gehanteerd bij de beoordeling van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [betrokkene 4].

De Hoge Raad stelde vast dat [betrokkene 4] als indirect bestuurder en aandeelhouder van Unisphere op grond van artikel 2:130 BW bevoegd was om de vennootschap te vertegenwoordigen. Het hof had ten onrechte geoordeeld dat er geen borgstellingsovereenkomst was, omdat er geen schriftelijke vastlegging was. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. Tevens werd Unisphere veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [eiseres] waren begroot op € 6.678,82 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Uitspraak

30 november 2018
Eerste Kamer
17/05375
EV/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres] ,
gevestigd te [plaats] , Spanje,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. D.M. de Knijff,
t e g e n
UNISPHERE HOLDINGS N.V.,
gevestigd te Haarlem,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.W. de Jong.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en Unisphere.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/15/228438 HA ZA 15-440 van de rechtbank Noord-Holland van 26 augustus 2015, 6 april 2016 en 24 februari 2016;
b. het arrest in de zaak 200.191.662/01 van het gerechtshof Amsterdam van 15 augustus 2017.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Unisphere heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.
De advocaat van Unisphere heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
  • i) [eiseres] heeft sinds 2008 tot medio 2013 als Spaans advocatenkantoor juridische diensten verleend aan [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) en de aan hem gelieerde vennootschap [B] B.V. De dienstverlening betrof met name drie in Spanje gevestigde sportscholen, handelend onder de naam ‘Basic Fit’, waarvan de exploitatie is ondergebracht in BF Fitness Investments, S.L. (hierna: BFFI). Alle aandelen van BFFI worden gehouden door BF Fitness Enterprises Spain, S.L., waarvan [betrokkene 1] 75% van de aandelen hield.
  • ii) Begin 2013 kwam BFFI in financieel zwaar weer en een faillissement dreigde. De declaraties van [eiseres] , van wie met name de advocaat [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ) de hiervoor onder (i) bedoelde juridische diensten verleende, bleven merendeels onbetaald. Medio 2013 is met [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4] ), (indirect) bestuurder/aandeelhouder van Unisphere en Unisphere Capital N.V., gesproken over overname van de aandelenpositie van [betrokkene 1] . Op 14 augustus 2013 heeft Unisphere het aandelenbelang van 75% van [betrokkene 1] overgenomen.
  • iii) Bij e-mail van 30 augustus 2013 heeft [betrokkene 3] aan [betrokkene 4] meegedeeld:
“Zoals besproken zullen de declaraties op naam worden gesteld van BF Fitness Investments S.L. en jij en je vennootschappen staan voor de betaling ervan in.”
( iv) [betrokkene 4] heeft aan [betrokkene 3] bij e-mail van 1 oktober 2013 het volgende bericht:
“Wij hebben destijds begrepen dat verkoper in zou staan voor alle rekeningen van [ [eiseres] ] tot aan transactiedatum. In onze berekeningen zijn wij daarom uitgegaan dat de kosten van [ [eiseres] ] na datum overdracht voor onze rekening zouden zijn.”
( v) Tussen 15 oktober 2013 en 8 juni 2015 heeft [eiseres] via e-mails en brieven aan [betrokkene 4] regelmatig opgave gedaan van de openstaande, nog te betalen bedragen vanwege door haar ten behoeve van BFFI verrichte werkzaamheden en gemaakte kosten na 14 augustus 2013. De betalingsachterstand loopt in de verstrekte overzichten in die periode op van € 25.337,77 exclusief btw in november 2013 tot € 125.100,79 inclusief btw in juni 2015.
3.2.1
[eiseres] vordert in dit geding hoofdelijke veroordeling van [betrokkene 4] en Unisphere tot betaling van een hoofdsom van € 125.100,79, te vermeerderen met rente en kosten. [eiseres] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat [betrokkene 4] en Unisphere zich borg hebben gesteld voor haar onbetaald gebleven declaraties.
3.2.2
De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] tegen [betrokkene 4] afgewezen en de vorderingen tegen Unisphere toegewezen.
3.2.3
Unisphere is in hoger beroep opgekomen tegen toewijzing van de vordering jegens haar. [eiseres] is niet opgekomen tegen de afwijzing van haar vordering jegens [betrokkene 4] . Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van [eiseres] jegens Unisphere alsnog afgewezen.
Het hof heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“3.7 Unisphere bestrijdt (…) dat zij zich jegens [eiseres] borg heeft gesteld voor nakoming van de betalingsverplichtingen jegens BFFI. Tussen partijen staat vast dat zij géén borgstellingsovereenkomst schriftelijk hebben vastgelegd. Volgens [eiseres] is de afspraak tot borgstelling van Unisphere mondeling gemaakt in een telefoongesprek dat op 30 augustus 2013 plaatsvond tussen [betrokkene 3] en [betrokkene 4] . Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [betrokkene 3] namens [eiseres] desgevraagd over het telefoongesprek van 30 augustus 2013 het volgende verklaard: ‘Ik heb tegen [betrokkene 4] gezegd dat er een hoop werk aan gaat komen en dat als het faillissement van BFFI rond komt, ik niet van plan ben om mijn rekeningen naar een failliete vennootschap te sturen. Ik ga ervan uit dat jij mijn rekeningen zal betalen als BFFI dat niet doet. Toen zei [betrokkene 4] dat het in orde komt en ik mij geen zorgen moet maken.’
3.8
Naar het oordeel van het hof volgt uit (de inhoud van) het telefoongesprek van 30 augustus 2013, zoals dat naar voren komt uit de verklaring van [betrokkene 3] , zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet dat ( [betrokkene 4] als vertegenwoordiger van) Unisphere met [eiseres] borgstellingsafspraken heeft gemaakt.
Uit dit telefoongesprek, mede in aanmerking genomen de onder 3.3 en 3.4 genoemde e-mails [Hoge Raad: de hiervoor in 3.1 onder (iii) en (iv) vermelde e-mails van 30 augustus 2013 en 1 oktober 2013] en de verklaringen van [betrokkene 2] en Vermeeren (…) heeft [eiseres] ook niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat Unisphere borg stond voor BFFI. Immers, hieruit is niet concreet af te leiden dat dit vermeende vertrouwen is ontstaan door toedoen van Unisphere. Feiten en omstandigheden die voor risico van Unisphere komen en waaruit naar verkeers-opvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigings-bevoegdheid kan worden afgeleid, zijn niet gesteld of gebleken.”
3.3.1
De onderdelen 2.1-2.3 van het middel klagen dat het hof in rov. 3.8 is uitgegaan van een verkeerde maatstaf, dan wel zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd.
De onderdelen wijzen erop dat het hof in rov 3.2 heeft vastgesteld dat [betrokkene 4] (indirect) bestuurder en aandeelhouder is van Unisphere en dat, gegeven die vaststelling, [betrokkene 4] op grond van art. 2:130 BW vertegenwoordigingsbevoegd is. Dan is niet relevant of door toedoen van Unisphere gerechtvaardigd vertrouwen is ontstaan dat Unisphere borg zou staan of dat blijkt van feiten en omstandigheden die voor haar rekening komen en waaruit naar verkeers-opvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigings-bevoegdheid kan worden afgeleid, aldus de klachten.
3.3.2
De klachten slagen. Het hof heeft in rov. 3.8 van belang geacht of sprake is van een aan Unisphere toerekenbare schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. Het hof heeft echter in rov. 3.2 vastgesteld dat [betrokkene 4] (indirect) bestuurder en aandeelhouder is van Unisphere. Als zodanig is [betrokkene 4] op grond van art. 2:130 BW bevoegd Unisphere te vertegenwoordigen. Omtrent eventuele beperkingen van deze vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft het hof niets vastgesteld. Tegen deze achtergrond geeft het oordeel van het hof, indien het ervan uit is gegaan dat [betrokkene 4] niet bevoegd was de vennootschap te vertegenwoordigen, blijk van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel is dit oordeel onvoldoende gemotiveerd.
3.3.3
De onderdelen 3.1-3.3 houden in de kern in dat, indien het hof in rov. 3.8 (eerste volzin) heeft geoordeeld dat [betrokkene 4] bij het maken van de borgstellingsafspraken niet heeft gehandeld als bestuurder van Unisphere maar voor zichzelf, het hof heeft miskend dat het bij de beantwoording van de vraag of [betrokkene 4] handelde voor zichzelf of namens Unisphere, aankomt op hetgeen [betrokkene 4] en [betrokkene 3] daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars gedragingen hebben afgeleid en hebben mogen afleiden.
3.3.4
Ook deze klacht slaagt. Het antwoord op de vraag of [betrokkene 4] bij het maken van borgstellingsafspraken als vertegenwoordiger van Unisphere heeft gehandeld, is afhankelijk van hetgeen [betrokkene 4] en [betrokkene 3] daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen mochten afleiden (HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877 (Kribbebijter) en HR 28 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3460). Indien het hof voor zijn oordeel dat [betrokkene 4] niet als vertegenwoordiger van Unisphere met [eiseres] borgstellingsafspraken heeft gemaakt, in rov. 3.8 mede van belang heeft geacht of bij [eiseres] een gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt door “feiten en omstandigheden die voor risico van Unisphere komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid”, heeft het hof hetzij de hiervoor genoemde maatstaf miskend, hetzij onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang.
3.3.5
Indien het hof niet is uitgegaan van de hiervoor in 3.3.2 en 3.3.4 onjuist of onvoldoende gemotiveerd bevonden oordelen, is onduidelijk op welke grond het hof de stellingen van [eiseres] verworpen heeft. In dat geval is zijn oordeel eveneens onvoldoende gemotiveerd.
3.4
Nu de klachten van de onderdelen 2.1-2.3 en 3 slagen, behoeven de overige klachten van het middel geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 augustus 2017;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Unisphere in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 6.678,82 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, M.V. Polak, C.E. du Perron en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
30 november 2018.