ECLI:NL:PHR:2021:296
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep wegens schending van aanwezigheidsrecht en recht op inhoudelijke behandeling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 maart 2021 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in haar hoger beroep. De verdachte was eerder door de politierechter in Alkmaar bij verstek veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij zij zich toegang tot de plaats van het misdrijf had verschaft door middel van valse sleutels. De verdachte had geen bekende woon- of verblijfplaats, waardoor de dagvaarding niet persoonlijk kon worden betekend. De advocaat van de verdachte, mr. M. Berbee, had hoger beroep ingesteld, maar de verdachte was niet op de hoogte van deze procedure. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, omdat zij geen schriftuur met grieven had ingediend en niet ter zitting was verschenen. De advocaat stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de veroordeling en het hoger beroep, maar het hof oordeelde dat de advocaat rechtsgeldig was gemachtigd om het hoger beroep in te stellen. De Hoge Raad bevestigde de beslissing van het hof en oordeelde dat de autoriteiten zich voldoende hadden ingespannen om de verdachte te informeren over haar strafzaak. De Hoge Raad concludeerde dat de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep geen schending van haar aanwezigheidsrecht of recht op een inhoudelijke behandeling opleverde, omdat de verdachte had moeten zorgen dat zij bereikbaar was voor haar raadsman. De middelen van de verdachte werden verworpen.