ECLI:NL:HR:2011:BQ7790

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00606
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen niet-ontvankelijk verklaring in hoger beroep wegens gebrek aan grieven

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep omdat hij niet binnen de gestelde termijn van veertien dagen een schriftuur met grieven had ingediend, noch mondeling bezwaren had opgegeven tijdens de zitting in hoger beroep. De verdachte, geboren in 1984 en wonende te [woonplaats], heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. V.C. van der Velde. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft de argumenten van de verdachte beoordeeld, waarbij het tweede middel aan de orde kwam. Dit middel stelde dat de niet-ontvankelijk verklaring in strijd was met artikel 14, vijfde lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, dat het recht op herbeoordeling van een veroordeling waarborgt. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze opvatting onjuist was, aangezien de verdachte niet had voldaan aan de vereisten voor het indienen van grieven. De Hoge Raad concludeerde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen rechtsvragen aan de orde stelde die relevant waren voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beslissing van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest benadrukt het belang van het tijdig indienen van grieven in hoger beroep en de consequenties van het niet naleven van deze procedurele vereisten.

Uitspraak

14 juni 2011
Strafkamer
nr. 10/00606
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 februari 2010, nummer 22/000805-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, niet ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
3.2. Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
"De verdachte heeft niet binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur met grieven tegen het vonnis ingediend. Evenmin heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep."
3.3. Het middel berust op de opvatting dat art. 14, vijfde lid, Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten - voor zover, in de Nederlandse vertaling, inhoudende dat "een ieder die wegens een strafbaar feit is veroordeeld het recht [heeft] de schuldigverklaring en veroordeling opnieuw te doen beoordelen door een hoger rechtscollege overeenkomstig de wet" - zich ertegen verzet dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn beroep op de op art. 416, tweede lid, Sv gebaseerde grond dat de verdachte noch bij schriftuur, noch ter terechtzitting in hoger beroep zijn bezwaren heeft opgegeven tegen het bestreden vonnis. Die opvatting is echter onjuist.
3.4. Het middel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 14 juni 2011.