ECLI:NL:HR:2015:192

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
3 februari 2015
Zaaknummer
13/05860
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldige betekening oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep en afwijzing verzoek tot aanhouding

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep op 29 oktober 2013. De verdachte was niet verschenen, en zijn raadsman voerde aan dat de oproeping niet rechtsgeldig was omdat het adres van de verdachte in de basisadministratie was gewijzigd naar een adres in het buitenland, zonder dat de oproeping naar dat nieuwe adres was verzonden. De Hoge Raad oordeelt dat de eerdere betekening van de oproeping aan de griffier van de rechtbank rechtsgeldig was, ook al was het adres van de verdachte later gewijzigd. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere arresten en concludeert dat de afwijzing van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak door het hof terecht was. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof voor herbehandeling. De Hoge Raad verwijst de zaak naar de rolzitting om de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de overige middelen van cassatie. De uitspraak van de Hoge Raad vond plaats op 3 februari 2015.

Uitspraak

3 februari 2015
Strafkamer
nr. 13/05860
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 12 november 2013, nummer 21/003438-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Procesgang in hoger beroep
2.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 juni 2013 heeft het onderzoek ter terechtzitting aldaar plaatsgevonden in aanwezigheid van de verdachte en diens raadsman, is het vervolgens gesloten en is medegedeeld dat de uitspraak zou plaatsvinden op de terechtzitting van 2 juli 2013.
2.2.
Bij tussenarrest van 2 juli 2013 heeft het Hof het onderzoek ter terechtzitting heropend. Dat arrest houdt, voor zover in cassatie van belang, het volgende in:
"Tijdens de beraadslaging in raadkamer is gebleken, dat het onderzoek niet volledig is geweest. Het hof acht het wenselijk dat de reclassering omtrent verdachte een voorlichtingsrapport zal uitbrengen, waarbij in het bijzonder aandacht zal worden besteed aan (...)
BESLISSING
Het hof:
Heropent het onderzoek.
Stelt de stukken in handen van de advocaat-generaal met voormeld doel.
Bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting uiterlijk vier maanden na het wijzen van dit tussenarrest.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van verdachte en aan de benadeelde partij."
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2013 houdt het volgende in:
"De verdachte (...) is niet verschenen.
Ter terechtzitting is aanwezig mr R. Bonis, advocaat te Dordrecht, die verklaart niet uitdrukkelijk door verdachte te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
De oudste raadsheer deelt mondeling mede de inhoud van de stukken met betrekking tot de oproeping van verdachte.
De advocaat-generaal deelt daarop mede - zakelijk weergegeven -:
De oproeping had ook naar het adres in het buitenland moeten worden verstuurd, ook al is dat pas na de betekening van de oproeping ter griffie bekend geworden. Mijns inziens dient de behandeling te worden geschorst om dat alsnog te doen.
De raadsman van verdachte brengt naar voren - zakelijk weergegeven -:
Sinds de vorige zitting heb ik geen contact meer gehad met mijn cliënt. Zijn telefoon is afgesloten en zijn nieuwe adres in het buitenland is mij niet bekend. Niet uit te sluiten valt dat mijn cliënt al verhuisd was ten tijde van het versturen van de uitnodigingen van de reclassering. Ik verzoek om schorsing van het onderzoek ter terechtzitting teneinde in de gelegenheid te worden gesteld om mijn cliënt te contacteren.
De voorzitter deelt mondeling mede de inhoud van het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juni 2013, het tussenarrest van 2 juli 2013 en de retourzending van de opdracht tot reclasseringsadvies van 27 september 2013.
Na gehouden beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede - zakelijk weergegeven -:
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 588a van het Wetboek van Strafvordering is sprake van een geldige oproeping van verdachte. Overigens ziet het hof geen reden om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen. Daarbij overweegt het hof dat verdachte sinds het onderzoek ter terechtzitting van 18 juni 2013, waarbij verdachte aanwezig is geweest, kennelijk niet heeft geïnformeerd naar de uitspraak van het hof en dat hij ook anderszins geen contact heeft opgenomen met zijn raadsman. Bij tussenarrest van 2 juli 2013 is het onderzoek heropend teneinde over de persoon van verdachte te worden voorgelicht. In verband hiermee is verdachte in de maanden augustus en september 2013 op verdachtes toen geldende GBA-adres uitgenodigd door de reclassering, maar hieraan heeft hij geen gehoor gegeven. (...)
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede (...)"
2.4.
Wat betreft de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2013 bevinden zich bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken:
(i) het dubbel van de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting van 29 oktober 2013 met daarop gesteld de aantekening dat een afschrift van die oproeping op 29 augustus 2013 aan de raadsman van de verdachte is toegezonden;
(ii) een aan het dubbel van die oproeping gehechte akte van uitreiking, inhoudende dat die oproeping
- op 4 september 2013 tevergeefs is aangeboden op het adres [a-straat 1] te Utrecht met achterlating van een bericht van aankomst als bedoeld in art. 588, derde lid aanhef en onder b, Sv;
- op 16 september 2013 is uitgereikt aan de griffier van de "Rechtbank te Arnhem", omdat "de geadresseerde, blijkens de aan deze akte gehechte mededeling van de afdeling bevolking van diens woongemeente, op de dag van aanbieding van de gerechtelijke brief en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens op het op deze akte vermelde adres was ingeschreven", onder toezending van een afschrift van de oproeping naar dat adres;
(iii) een "ID-staat SKDB" van 16 september 2013 inhoudende dat de verdachte vanaf 28 november 2012 is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [a-straat 1] te Utrecht;
(iv) een "ID-staat SKDB" van 28 oktober 2013 inhoudende dat de verdachte vanaf 17 september 2013 is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [b-straat 1] te Genk (België).

3.Beoordeling van het eerste middel

3.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de oproeping voor de terechtzitting van 29 oktober 2013 rechtsgeldig is betekend.
3.2.
De klacht berust op de opvatting dat de verdachte niet rechtsgeldig is opgeroepen voor de terechtzitting van 29 oktober 2013 nu is gebleken dat het adres waarop hij was ingeschreven in de GBA, na de - rechtsgeldige - betekening van die oproeping aan de Griffier van de Rechtbank maar voor de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting, is gewijzigd in een adres in het buitenland en de oproeping niet op de voet van art. 588, tweede lid, Sv naar dit adres is toegezonden. Die opvatting is onjuist zodat de klacht faalt.
3.3.
Het middel klaagt voorts over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak. Bij de beoordeling van deze klacht moet wat betreft het aanwezigheidsrecht van de verdachte in hoger beroep het volgende worden vooropgesteld.
3.4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dienen de justitiële autoriteiten rekening te houden met de waarschijnlijkheid dat de verdachte van dat recht gebruik wil maken, en mag met het oog daarop van de verdachte die hoger beroep instelt en prijs stelt op berechting op tegenspraak, worden verwacht dat hij de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen neemt om te voorkomen dat de appeldagvaarding hem niet bereikt of de inhoud daarvan niet te zijner kennis komt, waaronder in ieder geval kan worden gerekend dat de verdachte zich bereikbaar houdt voor zijn raadsman opdat hij in voorkomende gevallen (ook) langs die weg van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak op de hoogte komt. (Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.36-3.37.)
Het voorgaande geldt ook in het geval dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep na eerdere sluiting wordt heropend.
3.4.2.
Voorts dient de rechter bij zijn beslissing op een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak een afweging te maken tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging (vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294).
3.5.
Gelet op hetgeen is vooropgesteld en in aanmerking genomen het hiervoor onder 2 weergegeven procesverloop en hetgeen door de raadsman van de verdachte aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag is gelegd, kunnen de door het Hof genoemde gronden de afwijzing van het verzoek dragen zodat ook deze klacht faalt.
3.6.
De Advocaat-Generaal heeft zich niet uitgelaten over de overige voorgestelde middelen. De Hoge Raad is van oordeel dat de Advocaat-Generaal daartoe alsnog in de gelegenheid behoort te worden gesteld. Met het oog daarop dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 10 februari 2015;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 februari 2015.