ECLI:NL:HR:2001:AD5208

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03457/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van hoger beroep en volmacht van de raadsman in strafzaken

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte tegen een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in Turkije in 1966, was preventief gedetineerd in Hongarije en heeft niet zelf hoger beroep ingesteld. De raadsman heeft verklaard dat hij door de verdachte was gevolmachtigd om het hoger beroep in te stellen, maar het hof twijfelde aan deze volmacht omdat de raadsman de verdachte niet had gesproken. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem.

De Hoge Raad oordeelt dat de verdachte niet het recht kan worden ontzegd om het initiatief te nemen ter bestrijding van de juistheid van de verklaring van de advocaat dat hij door de verdachte was gevolmachtigd. De Hoge Raad stelt dat het hof geen onderzoek had mogen doen naar de juistheid van de verklaring van de advocaat, omdat dit niet in overeenstemming is met de wet. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, zodat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de volmacht in het strafproces en de rechten van de verdachte. De verdachte heeft recht op een eerlijk proces, en het is essentieel dat hij zelf de mogelijkheid heeft om zijn belangen te behartigen, ook als hij niet fysiek aanwezig kan zijn. De beslissing van de Hoge Raad bevestigt dat de procedurele waarborgen in acht moeten worden genomen, zodat de rechten van de verdachte niet in het gedrang komen.

Uitspraak

4 december 2001
Strafkamer
nr. 03457/00
HJH/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 25 augustus 2000, nummer 20/002791-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 7 juni 1999, waarbij de verdachte ter zake van "poging tot doodslag" is veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en onttrekking aan het verkeer zoals in het vonnis omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn door of namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak op het bestaande hoger beroep zal worden berecht en afgedaan.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt -voorzover nu van belang- in:
"De voorzitter stelt aanstonds aan de orde de ontvankelijkheid van het door de verdachte ingestelde hoger beroep, nu het hof vraagtekens stelt bij de volmacht van de raadsman daartoe op grond van het volgende. De verdachte is op de zittingen van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch niet verschenen. De raadsman heeft ter zitting van de politierechter van 18 oktober 1996 verklaard dat de partner van zijn cliënt hem heeft laten weten dat [verdachte] preventief gedetineerd zat in een inrichting in Hongarije en dat hij - de raadsman - zijn cliënt niet heeft gesproken. De raadsman heeft ter zitting van de politierechter van 7 juni 1999 verklaard dat hij uitdrukkelijk is gemachtigd om de verdediging te voeren, en dat hij zijn cliënt alleen heeft gesproken bij de invrijheidstelling.
Vervolgens stelt de raadsman op 8 juni 1999 hoger beroep in tegen het onderhavige vonnis, waarbij hij verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door zijn cliënt. Het hof vraagt zich af hoe dit mogelijk is, als hij zijn cliënt daarover niet heeft gesproken.
De raadsman van verdachte deelt daarop mede, zakelijk weergegeven:
Ter terechtzitting van voornoemde politierechter van 7 juni 1999 was het mij bekend dat mijn cliënt nog steeds vast zat in Hongarije. Ik had toen gesproken met de ex-vrouw van mijn cliënt. Zij deelde mij mede dat zij niet wist hoe lang haar man daar nog moest verblijven. Zij had wel gesproken met haar man, waarbij zij onder meer de onderhavige zaak aan de orde heeft gesteld. Haar man heeft toen gezegd dat hij graag in zijn zaak het woord wilde voeren. Op mijn vraag aan de ex-vrouw van mijn cliënt of ik mij op deze zitting wel bepaaldelijk gevolmachtigd kon achten in zijn zaak de verdediging te voeren, antwoordde zij dat dit het geval was.
Ik heb na die zitting en de uitspraak in eerste aanleg met de verdachte geen contact gehad. Omdat ik gevolmachtigd was om op de zitting de verdediging te voeren, heb ik gemeend dat ik na de uitspraak ook als gevolmachtigde hoger beroep kon instellen. Ik heb dit niet met mijn cliënt besproken. Ik wist dat mijn cliënt een werkstraf zou willen verrichten. Ik onderhield met de ex-vrouw van mijn cliënt contact. Zij heeft geïnformeerd naar de uitspraak. Ik veronderstel dat zij haar man daarvan op de hoogte heeft gesteld. Ik zelf heb dit niet gedaan.
(...)
De verdachte deelt mede dat hij begrepen heeft welke kwestie thans aan de orde is. Hij heeft daarover thans niets te zeggen."
3.2. Het bestreden arrest houdt - voorzover nu van belang - in:
"Ingevolge artikel 450, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering kan hoger beroep worden ingesteld door een advocaat, indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, met name uit de verklaring van de raadsman van verdachte, blijkt dat hij - in tegenstelling tot hetgeen de appèlakte vermeldt - eigener beweging, zonder opdracht daartoe van verdachte, doch als een soort zaakwaarnemer, hoger beroep heeft ingesteld, zal het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep."
3.3.1. Blijkens art. 450, eerste lid, Sv kan het aanwenden van de daar bedoelde rechtsmiddelen geschieden door een advocaat indien deze verklaart daartoe door degene die het middel aanwendt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
3.3.2. Met deze regeling verdraagt zich niet dat de rechter ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie een onderzoek instelt omtrent de vraag of de advocaat die verklaring naar waarheid heeft afgelegd.
3.3.3. Aan de verdachte kan echter niet het recht worden ontzegd om het initiatief te nemen ter bestrijding van de juistheid van de door de advocaat afgelegde verklaring dat hij door hem, verdachte, bepaaldelijk was gevolmachtigd tot het instellen van een rechtsmiddel. Bij gebreke van een regeling in het Wetboek van Strafvordering tot ontkentenis van door een advocaat gedane gerechtelijke verrichtingen, dient dat initiatief te worden genomen vóór of bij de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in hogere instantie waar de zaak zal worden behandeld, waarna de rechter zal dienen te
beslissen omtrent het aldus gerezen geschil over de ontvankelijkheid van de voorziening.
3.4. Uit hetgeen hiervoor onder 3.1 is weergegeven, blijkt niet van een zodanig initiatief. Het Hof had dus geen onderzoek mogen doen naar de juistheid van de verklaring van de advocaat dat hij door de verdachte bepaaldelijk was gevolmachtigd tot het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 4 december 2001.