2.2.1.Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
(i) een akte van uitreiking, gehecht aan de in art. 366 Sv bedoelde mededeling inzake het bij verstek gewezen vonnis van de Rechtbank van 5 april 2006, inhoudende dat die mededeling op 27 juni 2011 aan de verdachte in persoon is uitgereikt;
(ii) een appelakte van 1 juli 2011 waarin als adres van de verdachte is vermeld: [a-straat 1] te [woonplaats];
(iii) een aan die akte gehechte schriftelijke volmacht van mr. P. van Zon, advocaat te Amsterdam, tot het instellen van hoger beroep waarin - in strijd met art. 450, derde lid, in verbinding met art. 408a Sv - geen opgave is gedaan van een adres van de verdachte voor de ontvangst van een afschrift van de appeldagvaarding;
(iv) een aan het dubbel van de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep van 15 februari 2012 gehechte akte van uitreiking, inhoudende
- dat de dagvaarding op 16 december 2011 tevergeefs is aangeboden op het adres [a-straat 1] te [woonplaats],
- dat de dagvaarding op 9 januari 2012 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank Den Haag, omdat de geadresseerde, blijkens de aan de akte gehechte mededeling van de afdeling bevolking van diens woongemeente, op de dag van aanbieding van de gerechtelijke brief en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens op het op deze akte vermelde adres was ingeschreven, onder toezending van een afschrift van de dagvaarding naar dat adres;
(v) een aan het dubbel van de appeldagvaarding gehechte ID-staat SKDB van 9 januari 2012, inhoudende dat de verdachte vanaf 8 februari 2011 is ingeschreven op het adres [a-straat 1], [woonplaats].
2.2.2.Bij de stukken van het geding bevindt zich voorts een faxbericht van mr. Van Zon, voornoemd van 14 februari 2012, inhoudende:
"Met referte aan bovengenoemde zaak, bij u bekend onder vermeld parketnummer, zal op 15 februari aanstaande te 10.00 uur de inhoudelijke behandeling bij uw Gerechtshof plaatshebben.
In verband daarmee bericht ik u dat na herhaaldelijke verzoeken contact met mij op te nemen ik niets van [verdachte] heb mogen vernemen.
Gelet op het voorgaande is het mij dan ook niet duidelijk of [verdachte] nog mijn rechtsbijstand wenst en zal ik dan ook niet bij de zitting op genoemde datum aanwezig zijn.
Ik geef u in overweging de zaak aan te houden opdat [verdachte] in de gelegenheid wordt gesteld een en ander met mij te bespreken danwel een nieuwe advocaat in de arm te nemen."
2.2.3.Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 februari 2012 houdt onder meer het volgende in:
"De verdachte gedagvaard als:
(...)
is niet ter terechtzitting verschenen.
De raadsman van de verdachte, mr. P.E. van Zon, advocaat te Amsterdam, is evenmin verschenen.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De voorzitter maakt melding van een binnengekomen faxbericht van de raadsman, d.d. 15 februari 2012, inhoudende een verzoek, gedaan door de raadsman van de verdachte, tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
De advocaat-generaal verzet zich tegen aanhouding van de behandeling van de zaak.
De voorzitter onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak wordt afgewezen. Uit het faxbericht van de raadsman blijkt dat de verdachte na herhaaldelijke verzoeken daartoe geen contact met zijn raadsman heeft opgenomen. Er is niets dat er op wijst dat de raadsman in de nabije toekomst wel contact met de verdachte zal kunnen hebben. Evenmin is aangegeven dat en waarom de verdachte niet ter terechtzitting kan verschijnen. Gelet hierop en alle daarvoor in aanmerking komende belangen afwegende, waaronder het aanwezigheidsrecht van de verdachte, het belang bij een spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging, is het hof van oordeel dat het belang bij een spoedige berechting en een goede organisatie van de rechtspleging in dit geval prevaleert boven het belang van de verdachte om bij de behandeling van de zaak aanwezig te zijn."