“Motivering van de op te leggen maatregel
Het hof neemt voor de berekening van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel tot uitgangspunt het overzichtsproces-verbaal van 15 november 2013 (1-OPV en AH-001), waarin is weergegeven op basis van welke gegevens de Belastingdienst/FIOD het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend, nu door of namens de veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep tegen die berekening geen aannemelijk geworden standpunten zijn ingebracht en de door en namens de veroordeelde overigens naar voren gebrachte tegenwerpingen geen steun vinden in de bewijsmiddelen.
Het hof overweegt voorts als volgt.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal gaat het hof bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van een uurtarief van € 7,80, dat aan personeel 'zwart' (dat wil 'zeggen: zonder inhouding van loonbelasting en premie volksverzekeringen) werd uitbetaald; het hof zoekt aansluiting bij het nettoloon van € 7,80 dat door de Belastingdienst bij eerdere deelwaarnemingen is waargenomen. Het door de veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep genoemde betaalde uurloon van € 14,50 acht het hof, nu dat geenszins is onderbouwd, niet aannemelijk geworden.
Het hof overweegt voorts dat niet is betwist dat grote bedragen aan contant geld zijn opgenomen. Ook gaat het hof ervan uit dat de veroordeelde [betrokkene] als feitelijke leidinggever heeft gehandeld met de bedoeling om te verbloemen dat hij 'zwart/ personeel inhuurde dat contant werd uitbetaald.
Voorts is het hof niet gebleken dat de contant opgenomen geldbedragen aan andere doelen zijn uitgegeven dan aan het uitbetalen van het loon en dus moet er vanuit worden gegaan dat deze bedragen voor het overige aan [betrokkene] zijn toegevloeid. De stelling van de veroordeelde dat hij het overgrote deel van die bedragen aan [betrokkene 1] heeft moeten afstaan omdat hij door hem werd bedreigd is niet aannemelijk geworden.
In de periode van 2007 tot en met 2011 zijn in totaal 152.156 uren zwart uitbetaald. Dit aantal uren vermenigvuldigt het hof met voornoemd uurloon van €7,80.
152.156, uren x € 7,80 = € 1.186.816,80
Laatstgenoemd bedrag dient in mindering te worden gebracht op het bedrag dat in de periode van 2007 tot met 2011 contant is betaald van facturen werk derden, te weten € 2.154.424,32.
€ 2.154.424,32 - € 1.186.816,80 = € 967.607,52
Dit bedrag - € 967.607,52 – is wederrechtelijk onttrokken aan [A] BV.
Dat een bedrag van € 24.000,00 (1-OPV, p. 0021) moet worden aangemerkt als een door [B] Kft aan [A] BV terugbetaalde lening - een kostenpost die in mindering moet worden gebracht bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel - is niet aannemelijk geworden.
Het hof ziet evenmin aanleiding om het door de veroordeelde op de bankrekening van zijn echtgenote gestorte bedrag van in totaal € 179.801,30 op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering te brengen, gelijk de rechtbank heeft gedaan.
Het hof stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat derhalve vast op € 967.607,52.”
6. De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van de veroordeelde
De veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 27 september 2019 verklaard – zakelijk weergegeven – :
Ik was sinds 1 augustus 2005 enig aandeelhouder en bestuurder van [A] BV. Door [A] BV werd een loonbedrijf geëxploiteerd dat in de jaren 2007 tot enkele maanden voor haar faillissement op 22 mei 2012 dat personeel uitleende aan [C] BV, gevestigd te Honselersdijk.
[A] BV heeft in de periode van januari 2007 tot en met 22 mei 2012 de in de tenlastelegging in strafzaak genoemde facturen in de bedrijfsadministratie opgenomen. Die facturen waren vals. Ook andere valse facturen zijn in de bedrijfsadministratie opgenomen. De op de facturen vermelde werkzaamheden en/of diensten zijn in werkelijkheid niet door de op de facturen vermelde bedrijven voor [A] BV verricht. Ik ben daarvoor verantwoordelijk als directeur van de BV. In die periode zijn grote bedragen aan contant geld opgenomen. Ik deed bijna alles contant. Personeel werd zwart uitbetaald.
2. Een proces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD, dossiernummer 50844, codenummer V01-05, d.d. 24 mei 2013, opgemaakt en ondertekend door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden opsporingsambtenaar werkzaam bij de Belastingdienst/FIOD.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 62 t/m 67, meer in het bijzonder blz. 65):
als de tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de veroordeelde:
Ik gaf door hoeveel uur mijn onderaannemer aan [A] BV kon factureren. Ik nam daarna contant geld op van de bank vanaf de rekening van [A] BV. Ik betaalde mijn onderaannemer slechts een deel van zijn factuur. Mijn onderaannemers liet ik voor veel hogere bedragen factureren als waar ze recht op hadden.
3. Een proces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD, dossiernummer 50844, codenummer O-OPV, d.d. 15 november. 2013, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 3] , als opsporingsambtenaar werkzaam bij de Belastingdienst/FIOD.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 2 t/m 31, meer in het bijzonder blz. 12-14):
relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 26 januari 2012 is een waarneming ter plaatse gehouden bij de onderneming [C] BV. Hierbij is met betrekking tot [A] BV geconstateerd dat:
er van de 7 personen die werkzaam waren voor [A] BV er slechts 3 opgenomen waren in de loonadministratie.
Naar aanleiding van deze bevindingen is door de Belastingdienst een boekenonderzoek ingesteld bij het [A] BV.
[A] BV is een loonbedrijf dat vooral personen uitleent in de glastuinbouw. [A] BV heeft in de jaren 2007 tot en met 2011 in verschillende opdrachtgevers gehad, onder wie [C] BV. Op de opgemaakte verkoopfacturen van [A] BV is te zien dat de facturatie plaatsvindt op basis van de gewerkte uren.
De gefactureerde uren over de jaren 2007 tot en met 2011 van de in de loonadministratie verwerkte uren is in het volgende overzicht opgenomen.