ECLI:NL:HR:2011:BR2086
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel bij opslag van biowater
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het betreft een vordering van het Openbaar Ministerie (OM) tegen een betrokkene die was veroordeeld voor het zonder vergunning opslaan van biowater op zijn perceel. De zaak is in hoger beroep behandeld door het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 20 januari 2010 uitspraak deed. Het Hof had geoordeeld dat er geen voordeel kon worden toegerekend aan de opslag van het biowater, wat door de Advocaat-Generaal werd bestreden in cassatie.
De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk was. Artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) betreft namelijk voordeel dat is verkregen door middel van of uit de baten van een strafbaar feit. Dit kan ook daadwerkelijk genoten voordeel omvatten, zelfs als het strafbare feit op zichzelf geen rechtstreeks voordeel oplevert. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het voordeel dat de betrokkene had genoten niet aan de opslag van het biowater kon worden toegerekend.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zodat deze opnieuw op het bestaande hoger beroep kon worden berecht en afgedaan. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de toerekening van voordeel in ontnemingszaken, vooral in situaties waarin de feiten complex zijn en de juridische kaders niet eenduidig zijn.