ECLI:NL:HR:2020:579

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
18/04971
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met valsheid in geschrift en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een eerdere uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 juni 2018. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die was veroordeeld voor valsheid in geschrift en deelname aan een criminele organisatie. Het hof had vastgesteld dat de betrokkene een bedrag van € 40.378 aan wederrechtelijk voordeel had verkregen, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel niet begrijpelijk was. De Hoge Raad concludeerde dat uit de vaststellingen van het hof niet zonder meer volgde dat de betrokkene dit bedrag had ontvangen door middel van of uit de baten van de bewezenverklaarde feiten. Hierdoor was de klacht van de betrokkene gegrond, wat leidde tot de vernietiging van de uitspraak van het hof en de terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

De Hoge Raad benadrukte dat de beoordeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet voldoende was onderbouwd door het hof. De uitspraak van het hof werd vernietigd, en de zaak werd terugverwezen voor herbeoordeling. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de eisen aan de motivering van de vaststelling van wederrechtelijk voordeel onderstreept en de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de feiten in ontnemingsprocedures benadrukt.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/04971 P
Datum21 april 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 juni 2018, nummer 21/003108-16, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het oordeel van het hof dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen onbegrijpelijk is.
2.2
De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang, het volgende in:
“Oordeel hof
Bij arresten van dit hof van 6 juni 2018 zijn [medeverdachte 5] en zijn vennootschap [betrokkene] veroordeeld ter zake van onder meer valsheid in geschrifte en deelnemen aan een criminele organisatie.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat [medeverdachte 5] en/of zijn vennootschap door middel van en/of uit de baten van deze feiten wederrechtelijk voordeel hebben verkregen.
De berekening van de hoogte hiervan en de gebezigde bewijsmiddelen worden hieronder nader uitgewerkt.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het hof gebruikt als grondslag voor de schatting van de hoogte van het wederrechtelijk voordeel het onder 1 genoemde Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.
[medeverdachte 5] , bestuurder van veroordeelde, was via zijn vennootschap [A] werkzaam bij SNS Property Finance (hierna SNSPF).
[medeverdachte 5] , heeft met [medeverdachte 1] de afspraak gemaakt dat hij van zijn werkzaamheden bij SNSPF een aanbreng-/bemiddelingsfee van € 75,- per door [medeverdachte 5] gewerkt uur bij SNSPF aan [medeverdachte 1] zou betalen. Op verzoek van [medeverdachte 1] is de betaling van de fee door een aan [medeverdachte 8] gelieerde vennootschap gefactureerd en is aan die vennootschap ook betaald.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat via hem [betrokkene 3] en [betrokkene 2] zijn komen werken bij SNSPF. In een gesprek met [medeverdachte 1] , waarbij ook [medeverdachte 5] aanwezig was, heeft [medeverdachte 4] aangegeven dat hij het wel redelijk zou vinden dat hij en [medeverdachte 5] voor het aanbrengen van deze medewerkers een correctie op hun te betalen fee zouden ontvangen. [medeverdachte 1] stelde voor dat zij € 7,50 per medewerker zouden krijgen. [medeverdachte 5] heeft hiervoor via [betrokkene] facturen gestuurd aan [medeverdachte 8] met daarop dezelfde omschrijving als de facturen die hij van [medeverdachte 8] ontving: ‘adviesdiensten’.
Op de bankrekening van [betrokkene] is een totaalbedrag van € 40.378,-- (exclusief btw) ontvangen. Nu [betrokkene] op geen enkele wijze bemoeienis heeft gehad met de bemiddeling die aan de terugbetaling van de kickbackfee ten grondslag lag, heeft [betrokkene] dit bedrag wederrechtelijk verkregen.
Gesteld noch gebleken is dat [medeverdachte 5] of zijn vennootschap kosten hebben gemaakt die in directe relatie staan tot de voltooiing van voornoemde delicten. Er worden dan ook geen kosten in mindering gebracht bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat wederrechtelijk voordeel is verkregen van in totaal € 40.378,-- (exclusief btw).
Conclusie
Het hof stelt vast dat door middel van en/of uit de baten van de bewezenverklaarde feiten wederrechtelijk voordeel is verkregen van in totaal € 40.378,- (exclusief btw).”
2.3
In de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak is bewezenverklaard dat de betrokkene zich heeft schuldig gemaakt aan - kort gezegd - het plegen van valsheid in geschrift en het opzettelijk deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van valsheid in geschrift.
2.4
Het oordeel van het hof dat de betrokkene een bedrag van € 40.378 aan wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, is niet begrijpelijk. Uit de vaststellingen van het hof volgt immers niet zonder meer dat de betrokkene dit geldbedrag heeft ontvangen door middel van of uit de baten van de in de hoofdzaak bewezenverklaarde valsheid in geschrift en deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van valsheid in geschrift.
2.5
De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 april 2020.