Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CONCLUSIE
- art. 36e Sv:
- art. 36n, eerste lid, Sv:
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak heeft het gerechtshof Den Haag op 17 september 2020 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 8 januari 2019, waarin de verdachte wegens opzetheling was veroordeeld tot een taakstraf van zestig uren. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. T. Arkesteijn, die drie middelen van cassatie heeft voorgesteld. De kern van de zaak draait om de vraag of de oproeping voor de zitting van 17 september 2020 rechtsgeldig is betekend. De akte van uitreiking vermeldt dat de oproeping niet is uitgereikt aan de medewerker van het openbaar ministerie en dat er geen afschrift is verzonden naar het BRP-adres van de verdachte. Dit roept vragen op over de naleving van artikel 36e, tweede lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, dat voorschrijft hoe gerechtelijke mededelingen moeten worden betekend.
De conclusie van de advocaat-generaal is dat de akte van uitreiking niet correct is ingevuld, waardoor de betekening van de oproeping nietig is. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat een dagvaarding rechtsgeldig kan worden betekend indien de gerechtelijke mededeling is uitgereikt aan de autoriteit van wie zij is uitgegaan, mits de verdachte op het moment van aanbieding op het BRP-adres was ingeschreven. In dit geval is echter niet aangetoond dat de oproeping op de juiste wijze is betekend, wat leidt tot de conclusie dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd en de betekening van de oproeping nietig moet worden verklaard.