Conclusie
Nr. 16/02705
Zitting: 6 februari 2018
Mr. T.N.B.M. Spronken
Conclusie inzake:
[verdachte]
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, heeft in een bij verstek gewezen arrest van 21 mei 2015 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een bij verstek gewezen vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 4 maart 2014. In dat vonnis heeft de rechtbank de verdachte wegens 1. “opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag, terwijl die minderjarige ten tijde van het plegen van dit feit beneden de twaalf jaren oud is” en 2. en 3. telkens “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander, beschadigen” veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 3 jaren. Verder heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte heeft mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het
eerste middelklaagt dat het hof de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 21 mei 2015 en/of de inleidende dagvaarding ten onrechte niet nietig heeft verklaard, althans dat het hof ten onrechte het onderzoek ter terechtzitting niet heeft geschorst en ten onrechte verstek heeft verleend.
eerste middelklaagt dat het hof de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 21 mei 2015 en/of de inleidende dagvaarding ten onrechte niet nietig heeft verklaard, althans dat het hof ten onrechte het onderzoek ter terechtzitting niet heeft geschorst en ten onrechte verstek heeft verleend.
3.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 mei 2015 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“De voorzitter doet de zaak tegen de na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte genaamd:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
is niet verschenen.
(…)
De voorzitter deelt mede dat er geen adres van verdachte in Nederland bekend is. Er is wel een adres bekend in Bulgarije. De oproeping is, inclusief vertaling, naar dit adres verzonden. Bij het adres is weliswaar geen postcode opgenomen, maar het adres is duidelijk omschreven en de oproeping is niet retour gekomen.
De voorzitter deelt mede dat er naast het adres in Bulgarije sprake is van een postadres, namelijk Postbus [001] in Hoofddorp. Blijkens stukken die door de advocaat-generaal zijn overhandigd, is ook naar dit adres een afschrift van de oproeping verzonden, inclusief vertaling.
De advocaat-generaal verzoekt verstek te verlenen tegen de niet verschenen verdachte. Verdachte dient voorts op grond van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk te worden verklaard in het door hem ingestelde appel, nu hij geen bezwaren tegen het vonnis heeft ingediend, aldus de advocaat-generaal.
De zitting wordt korte tijd onderbroken voor beraad.
Na hervatting van het onderzoek ter terechtzitting deelt de voorzitter mede - zakelijk weergegeven - :
Verdachte is rechtsgeldig opgeroepen voor de zitting van vandaag. Het hof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.”
3.2.
Het middel bevat vijf deelklachten. De vierde deelklacht, dat het hof de inleidende dagvaarding nietig had dienen te verklaren nu onvoldoende blijkt dat deze naar Bulgarije is gezonden en op de akte van uitreiking geen aantekening is gemaakt van de datum van verzending van de dagvaarding, zal ik als eerste bespreken omdat dit de meest verstrekkende klacht is.
3.3.
Uit de stukken van het geding blijkt met betrekking tot de betekening van de inleidende dagvaarding het volgende:
i) Een akte van uitreiking, gehecht aan een dubbel van de inleidende dagvaarding, vermeldt dat de dagvaarding op 16 januari 2014 is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Midden-Nederland, omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is en dat voorts een afschrift van de dagvaarding is verzonden naar het adres [a-straat 1] te [plaats], Bulgarije. De datum waarop het afschrift van de dagvaarding zou zijn verzonden, is echter niet ingevuld op de akte van uitreiking.
ii) Een ID-staat SKDB d.d. 16 januari 2014, eveneens gehecht aan het dubbel van de inleidende dagvaarding, houdt in dat sinds 9 januari 2013 het GBA-adres van de verdachte [a-straat 1], [plaats] in Bulgarije is.
3.4.
Indien als vaststaand kan worden aangenomen dat de verdachte niet is ingeschreven in een basisregistratie personen, niet in Nederland is gedetineerd en van hem ook niet een feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland maar wel een adres in het buitenland bekend is, dient de betekening van de dagvaarding door toezending van de dagvaarding door het openbaar ministerie hetzij rechtstreeks aan het laatst bekende adres van de verdachte in het buitenland, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie te geschieden. Door die toezending is de dagvaarding rechtsgeldig betekend. [1] Als datum waarop die betekening plaatsvindt, geldt de datum van de verzending van de dagvaarding, waarvan aantekening dient te worden gemaakt in de akte van uitreiking. [2]
3.5.
In het onderhavige geval is de datum van de verzending van de dagvaarding niet aangetekend in de akte van uitreiking, terwijl uit de stukken van het geding ook overigens niet blijkt dat de dagvaarding is verzonden naar het adres van de verdachte in Bulgarije. Het in het arrest van het hof besloten liggende oordeel dat de inleidende dagvaarding geldig is betekend, is zonder nadere motivering dan ook niet begrijpelijk. Om doelmatigheidsredenen kan de Hoge Raad de inleidende dagvaarding zelf nietig verklaren. [3]
3.6.
Hoewel de vierde deelklacht naar mijn mening doel treft en tot vernietiging van de bestreden uitspraak dient te leiden, zal ik de eerste en de tweede deelklacht toch bespreken voor het geval de Hoge Raad met betrekking tot de vierde deelklacht tot een ander oordeel komt.
3.7.
De eerste deelklacht houdt in dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 21 mei 2015 is verzonden naar het adres van de verdachte in Bulgarije, aangezien de velden op de akte van uitreiking met betrekking tot de verzending van de oproeping volgens de steller van het middel leeg zijn gelaten. De tweede deelklacht houdt in dat zich bij de stukken van het geding geen akte van uitreiking bevindt waaruit blijkt dat de oproeping is verzonden aan het postadres van de verdachte, zodat het ervoor moet worden gehouden dat zulks niet is geschiedt. Deze deelklachten lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.8.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich, voor zover hier van belang, de volgende stukken:
i) een ID-staat SKDB d.d. 8 mei 2015 waaruit blijkt dat sinds 24 maart 2014 het GBA-adres van de verdachte [a-straat 1], [plaats] te Bulgarije is;
ii) een akte rechtsmiddel inhoudende dat de verdachte op 10 juni 2014 ter griffie van de rechtbank Midden-Nederland hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis d.d. 4 maart 2014. Op deze akte is geschreven “postadres: [001] Hoofddorp”;
iii) een akte van uitreiking van de oproeping voor de terechtzitting van 21 mei 2015 inhoudende dat de oproeping op 17 april 2015 is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Midden-Nederland, omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is. Voorts houdt deze akte het volgende in: “De advocaat-generaal in het aan ommezijde vermelde ressortsparket verklaart dat de gerechtelijke brief op 17-4-2015 als gewone brief is verzonden aan het aan ommezijde vermelde adres van de geadresseerde in het buitenland”;
iv) een tweede akte van uitreiking van de oproeping voor de terechtzitting van 21 mei 2015, welke inhoudt dat de oproeping op 17 april 2015 is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Midden-Nederland, omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is.
3.9.
De eerste deelklacht ontbeert gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3 onder iii is weergegeven mijns inziens feitelijke grondslag. Uit de inhoud van de daar genoemde akte van uitreiking blijkt immers dat de oproeping op 17 april 2015 is verzonden naar het op de akte van uitreiking vermelde adres van de verdachte in het buitenland, zijnde het adres “[a-straat 1]” te “[plaats] (Bulgarije)”.
3.10.
Met betrekking tot de tweede deelklacht stel ik voorop dat de vermelding van het postadres in de akte rechtsmiddel als de opgave van een adres in de zin van art. 588a lid 1 onder c Sv moet worden aangemerkt waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
3.11.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de voorzitter heeft medegedeeld dat uit stukken die door de advocaat-generaal zijn overhandigd blijkt dat een afschrift van de oproeping is verzonden naar dit postadres. Uit de stukken van het geding, in het bijzonder de aktes van uitreiking, blijkt dat echter niet. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat geen afschrift van de oproeping aan dit postadres is toegezonden. De stukken van het geding houden evenmin iets in waaruit kan volgen dat die verzending ingevolge art. 588a lid 3 Sv achterwege kon blijven. Het hof had daarom moeten onderzoeken of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak. [4]
3.12.
De tweede deelklacht treft derhalve eveneens doel.
3.13.
De derde en de vijfde deelklacht betreffen de vertaling van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 21 mei 2015 respectievelijk het ontbreken van een vertaling van de inleidende dagvaarding. Deze deelklachten behoeven gelet op het vorenstaande geen bespreking. Ten overvloede merk ik op dat het belang van de verdachte bij deze deelklachten niet evident lijkt, in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens de stukken van het geding in Nederland is geboren, de Nederlandse nationaliteit bezit en bij de politie telkens zonder bijstand van een tolk is gehoord.
3.14.
Het middel slaagt.
4. Nu het eerste middel naar mijn mening doel treft, hetgeen tot vernietiging van de bestreden uitspraak dient te leiden, zal ik het tweede middel onbesproken laten. Indien de Hoge Raad hierover anders oordeelt, dan ben ik uiteraard bereid aanvullend te concluderen.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden