ECLI:NL:HR:2021:1506

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
20/04448
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rechtsgeldige betekening van dagvaarding in hoger beroep en aanwezigheidsrecht verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1990, had hoger beroep ingesteld tegen een veroordeling voor rijden zonder rijbewijs op een bromfiets. De kern van het cassatiemiddel betrof de vraag of de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig was betekend en of de verdachte zijn aanwezigheidsrecht had kunnen uitoefenen. De Hoge Raad oordeelde dat de dagvaarding rechtsgeldig was betekend, ondanks dat het afschrift niet naar het in de volmacht opgegeven adres was verzonden. De Hoge Raad stelde vast dat de betekening van de dagvaarding niet afhankelijk was van de verzending van het afschrift, zoals bepaald in artikel 36e lid 2, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de verdachte geen recht had op verzending van het afschrift naar het opgegeven adres, omdat hij zijn inschrijving in de basisregistratie personen had gewijzigd. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het hof in stand bleef.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/04448
Datum12 oktober 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het gerechtshof
's-Hertogenbosch van 31 augustus 2020, nummer 20-001930-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht , bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt in de eerste plaats dat de dagvaarding in hoger beroep niet rechtsgeldig is betekend en in de tweede plaats dat de verdachte ten onrechte geen gebruik heeft kunnen maken van zijn aanwezigheidsrecht. Daartoe wordt aangevoerd dat geen afschrift van de dagvaarding in hoger beroep is verzonden naar het namens de verdachte in de schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep opgegeven adres.
2.2
De voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang zijnde stukken zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4. Deze stukken houden - kort samengevat - het volgende in:
- de door een advocaat verstrekte schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep van 21 juni 2019 vermeldt dat de dagvaarding in hoger beroep kan worden verzonden naar het adres van de verdachte, te weten [a-straat 1] in [plaats] ;
- de dagvaarding in hoger beroep is op 2 juli 2020 tevergeefs aangeboden op het adres [b-straat 1] in [plaats] en vervolgens op 8 juli 2020 uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie, waarna op die datum een afschrift van de dagvaarding is verzonden naar dat adres in [plaats] ;
- een informatiestaat SKDB-persoon van 8 juli 2020 houdt in dat de verdachte op dat moment niet is gedetineerd, met ingang van 29 augustus 2019 in de basisregistratie personen (BRP) is ingeschreven op het adres [b-straat 1] in [plaats] en dat de verdachte vanaf 26 februari 2019 tot 29 augustus 2019 niet was ingeschreven in de BRP;
- de verdachte is niet verschenen op de terechtzitting in hoger beroep en tegen hem is verstek verleend, waarna het hof de verdachte op grond van artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
2.3
Artikel 588 (oud) Sv is bij de gedeeltelijke inwerkingtreding op 1 januari 2020 van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet van 22 februari 2017, Stb. 2017, 82; ook wel Wet USB genoemd), vervangen door artikel 36e Sv. Artikel 36e Sv luidde ten tijde van de uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep op 8 juli 2020, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. De uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, geschiedt:
(...)
b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,
(...)
2. Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
a. de geadresseerde niet wordt aangetroffen, geschiedt de uitreiking aan degene die zich op dat adres bevindt en die zich bereid verklaart het stuk onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen;
b. geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de gerechtelijke mededeling uitgereikt aan het openbaar ministerie. Indien vervolgens blijkt dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en ten minste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisregistratie personen was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt alsdan een afschrift van de gerechtelijke mededeling onverwijld toegezonden aan dat adres, alsmede aan het adres in Nederland dat de verdachte heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. In de in dit onderdeel bedoelde gevallen wordt een akte van uitreiking als bedoeld in artikel 36h opgemaakt. Op de akte wordt aantekening gedaan van de uitreiking aan het openbaar ministerie en, indien daarvan sprake is, van deze toezending.”
2.4
Het kennelijke oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend, geeft gelet op artikel 36e lid 2, aanhef en onder b, Sv niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De in dat artikel voorgeschreven verzending van een afschrift van de dagvaarding maakt geen deel uit van de betekening (vgl. over artikel 588 (oud) Sv HR 3 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG6154).
2.5
De eerste klacht van het cassatiemiddel faalt.
2.6
Bij de beoordeling van de tweede klacht van het cassatiemiddel is wat betreft het aanwezigheidsrecht van de verdachte in hoger beroep van belang dat artikel 588a (oud) Sv bij de gedeeltelijke inwerkingtreding op 1 januari 2020 van de Wet USB, is vervangen door artikel 36g Sv. Deze bepaling luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. In de volgende gevallen wordt een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres:
(...)
c. indien door of namens de verdachte bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de betrokken zaak een adres in Nederland is opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
(...)
3. Verzending van een afschrift als bedoeld in het eerste lid kan achterwege blijven indien:
(...)
c. de geadresseerde nadat hij een adres als bedoeld in het eerste lid heeft opgegeven, het adres waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen wijzigt;.”
2.7
De vermelding van het adres [a-straat 1] in [plaats] in de schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep kan niet anders worden begrepen dan als de opgave van een adres in de zin van artikel 36g lid 1, aanhef en onder c, Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
2.8
Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat een afschrift van de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep aan dit adres is gezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is gebeurd. In aanmerking genomen dat de verdachte nadat namens hem dit adres was opgegeven, het adres waar hij als ingezetene is ingeschreven in de BRP heeft gewijzigd, kon die verzending op grond van artikel 36g lid 3, aanhef en onder c, Sv echter achterwege blijven. Dat geldt ook voor de in artikel 36e lid 2, aanhef en onder b, Sv voorgeschreven verzending van het afschrift van de gerechtelijke mededeling aan het opgegeven adres waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Het achterwege blijven van die verzending is dus niet een omstandigheid die het hof verplichtte ervan blijk te geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek op de terechtzitting te schorsen om de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn.
2.9
Ook in zoverre faalt het cassatiemiddel.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 oktober 2021.