Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
27 maart 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de rechtsgeldigheid van de betekening van de inleidende dagvaarding aan de verdachte, die in Bulgarije woonachtig is. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat N. van der Laan. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad oordeelde dat de betekening van de inleidende dagvaarding niet rechtsgeldig had plaatsgevonden. De akte van uitreiking vermeldde dat de dagvaarding was uitgereikt aan de griffier omdat er geen woon- of verblijfplaats van de verdachte in Nederland bekend was. Tevens was er een afschrift van de dagvaarding verzonden naar het GBA-adres van de verdachte in Bulgarije. Echter, de datum van verzending was niet aangetekend op de akte van uitreiking, en uit de processtukken bleek niet dat de dagvaarding daadwerkelijk naar het adres van de verdachte was verzonden.
Het Hof had geoordeeld dat de dagvaarding geldig was betekend, maar de Hoge Raad vond dit oordeel niet begrijpelijk zonder nadere motivering. Gezien deze tekortkomingen heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd en de inleidende dagvaarding nietig verklaard. Dit arrest benadrukt het belang van zorgvuldige betekening in strafzaken, vooral wanneer de verdachte zich in het buitenland bevindt.