‘
Bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hieronder bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het vereiste opzet niet kan worden bewezen, ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte wist namelijk niet dat er een misdrijf was gepleegd en dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] daarmee te maken hadden, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent – gedeeltelijk overeenkomstig de rechtbank – als volgt.
Het hof gaat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de navolgende feiten en omstandigheden. Het hof zal die in navolging van de rechtbank in chronologische volgorde bespreken aan de hand van een drietal momenten, te weten de autorit naar het café, de schietpartij in het café en de vlucht na de schietpartij.
De autorit naar het café
Op 3 maart 2017 hebben [betrokkene 2] , [betrokkene 1] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en verdachte besloten om met de auto, een Ford Focus met kenteken [kenteken] , vanuit [plaats] naar het café in Oostburg te gaan. Verdachte zat achter het stuur, [betrokkene 2] zat naast hem en [betrokkene 1] , [betrokkene 4] en [betrokkene 3] zaten achterin. [betrokkene 1] is familie van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] . Ze zijn eerst naar het huis van [betrokkene 4] gereden. [betrokkene 4] is daar uitgestapt en is even later weer ingestapt. Hierna zijn ze naar het café gereden. Onderweg heeft [betrokkene 4] een wapen uit zijn zak gehaald en gevraagd wie dat bij zich ging houden. Er werd gepraat en op een gegeven moment zei [betrokkene 1] : 'Geef maar aan mij, ik houd het wel bij me'. Vervolgens heeft [betrokkene 1] het wapen, waar volgens hem al patronen in zaten, in zijn broeksband gestoken.
De schietpartij in het café
Nadat de vijf jongens bij het café waren aangekomen, zijn ze naar binnen gegaan. [betrokkene 2] is op een gegeven moment alleen naar buiten gegaan. Daar stonden ook [betrokkene 5] en het latere slachtoffer, [slachtoffer] . [betrokkene 5] heeft verklaard dat [slachtoffer] een tas bij zich had. [betrokkene 2] kwam bij hen staan en was heel nieuwsgierig naar wat er in die tas zat. [betrokkene 2] en [slachtoffer] kregen daar woorden over.
[betrokkene 6] , de eigenaresse van het café, heeft verklaard dat zij merkte dat [betrokkene 2] en [slachtoffer] ruzie kregen doordat zij elkaar uitdaagden. Zij zag dat zij elkaar een kopstoot gaven. Dit gebeurde allemaal bij de voordeur. [betrokkene 2] riep op een zeker moment in de richting van [betrokkene 1] , die achterin het café bij de gokkasten stond: ' [betrokkene 1] je moet hem schieten'. Hij zei dit een paar keer.
[betrokkene 7] , medewerker van het café, heeft verklaard dat hij zag dat er buiten gevochten werd [het hof begrijpt: tussen [betrokkene 2] en [slachtoffer] ], dat ze [het hof begrijpt opnieuw: [betrokkene 2] en [slachtoffer] ] een woordenwisseling hadden. Hij zag dat [betrokkene 2] de deur open deed en naar binnen riep: ' [betrokkene 1] , schiet schiet'. Nadat [betrokkene 2] dit geroepen had, bleef hij vechten met [slachtoffer] . Dit speelde zich af rond de toegangsdeur van het café.
[betrokkene 7] zag dat ' [betrokkene 1] ' [het hof begrijpt: [betrokkene 1] ] naar de toegangsdeur rende. Toen ' [betrokkene 1] ' bij de toegangsdeur aangekomen was, trok hij een wapen. Dat was een zwart pistool. ' [betrokkene 1] ' hield dat wapen in zijn rechterhand. Op een gegeven moment hoorde [betrokkene 7] een knal. Volgens [betrokkene 7] was dat een schot uit het wapen. Volgens [betrokkene 7] was er niemand geraakt, omdat ze [het hof begrijpt: [betrokkene 2] en [slachtoffer] ] bleven vechten. [betrokkene 1] bleef tijdens het gevecht rond de vechtende personen staan. Al vechtend zijn [slachtoffer] en [betrokkene 2] binnengekomen en zijn tot achter de bar geraakt. [betrokkene 7] heeft getracht [slachtoffer] en [betrokkene 2] uit elkaar te halen. Verdachte stond er ook bij. Toen hoorde [betrokkene 7] vier à vijf schoten. Hij zag dat ' [betrokkene 1] ' schoot met het pistool dat [betrokkene 7] al eerder bij hem had gezien. [betrokkene 7] zag dat verdachte gericht schoot in de richting van [slachtoffer] .
[betrokkene 7] heeft verder verklaard dat het schieten gericht was op de buik van het slachtoffer van erg dichtbij. Er zat volgens hem misschien twintig centimeter tussen het wapen en het lichaam van het slachtoffer.
[betrokkene 1] heeft verklaard dat hij met zijn linkerhand het bovenste gedeelte van het wapen naar achter haalde om het wapen door te laden. Hij heeft daarna geschoten. Hij stond toen naar eigen zeggen op anderhalf of twee meter afstand van [slachtoffer] .
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij even heeft getwijfeld of hij in het café een kaars naar [slachtoffer] en [betrokkene 2] zou gooien toen zij binnen aan het vechten waren, maar dat hij dat uiteindelijk niet heeft gedaan. Hij heeft de kaars weer neergezet. Ter terechtzitting in hoger beroep op 5 maart 2020 heeft verdachte verklaard dat hij er tussen wilde springen om de ruzie te sussen, maar dat hij dat niet heeft gedaan en dat hij snel een stapje achteruit heeft gedaan, omdat dat niets zou worden.
De vlucht na de schietpartij
Op vrijdag 3 maart 2017 om 23.06 uur kwam bij de politie Zeeland-West-Brabant een melding binnen dat er een schietpartij had plaatsgevonden in het café te Oostburg, gemeente Sluis . Verdachte heeft verklaard dat 'die neef’ [het hof begrijpt: [betrokkene 1] ] in de buurt van de vechtpartij was, die zich verplaatste naar achter de bar. Verdachte hoorde een knal en daarna nog een paar knallen. Er ontstond paniek. Mensen sprintten weg. Verdachte heeft toen zijn spullen gepakt en is naar buiten gerend. Toen hij bij de deur kwam, rook hij het kruit. Een aantal omstanders heeft vijf personen naar buiten zien vluchten.
Verdachte was als eerste weer terug bij de auto. De andere jongens, [betrokkene 2] , [betrokkene 4] , [betrokkene 3] en zijn neef [het hof begrijpt: [betrokkene 1] ] sprongen ook in de auto en zeiden dat hij weg moest rijden. In de auto was er paniek. De jongens in de auto waren niet op hun gemak en waren aan het schreeuwen. Een van hen riep: 'Ik heb bloed op me'. Ook riep iemand: 'Weg, weg'.
Verdachte heeft [betrokkene 4] afgezet in [plaats] en is hierna naar [plaats] gereden. [betrokkene 1] werd afgezet bij zijn oma. Hierna werd er gezegd dat ze naar [plaats] moesten rijden. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben bevestigd dat alle vijf de jongens op de terugweg in de auto zaten. Op de camerabeelden van de tolpassages van de Westerscheldetunnel is te zien dat op 4 maart 2017, omstreeks 00.12 uur, de Ford Focus met kenteken [kenteken] , de auto waarin verdachte reed, de tolbaan passeert.
[betrokkene 1] heeft verklaard dat hij het wapen in de auto weer terug heeft gegeven aan [betrokkene 4] .
Conclusie
Op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen komt het hof tot de volgende conclusie.
Naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat verdachte op de heenweg in de auto moet hebben gehoord dat [betrokkene 4] een wapen bij zich had, dat daarover is gepraat en dat [betrokkene 1] op een gegeven moment zei dat [betrokkene 4] het wapen maar aan hem – [betrokkene 1] – moest geven en dat hij het bij zich zou houden. Verdachte ontkent weliswaar dat hij op de heenweg in de auto heeft gehoord dat over een wapen is gesproken omdat de radio hard aan stond, maar aan die verklaring hecht het hof geen geloof omdat anderen niet over harde muziek in de auto hebben verklaard. Het hof heeft geen reden om aan de verklaring van [betrokkene 1] op dit punt te twijfelen, omdat hij zichzelf met zijn verklaring over het wapen belast.
Verdachte wist dus vóórdat hij met de vier anderen het café binnenging dat [betrokkene 1] over een wapen beschikte. In het café heeft verdachte gezien dat [betrokkene 2] en [slachtoffer] aan het vechten waren. Hij heeft nog overwogen om een kaars naar hen te gooien en om tussenbeide te springen om de ruzie te sussen. Verdachte ontkent voorts dat hij [betrokkene 2] heeft horen roepen ' [betrokkene 1] , [betrokkene 1] , je moet hem schieten', of woorden van gelijke strekking, maar of hij dat nu wel of niet heeft gehoord, acht het hof, gelet op de overige feiten en omstandigheden zoals hiervóór beschreven, niet relevant. Hetzelfde geldt voor de verklaring van verdachte dat hij niet heeft gezien wie heeft geschoten.
Nadat hij meerdere knallen had gehoord, ontstond er paniek. Mensen sprintten weg. Verdachte heeft toen zijn spullen gepakt en is naar buiten gerend. Bij de deur rook hij het kruit.
Nadat verdachte en de vier anderen weer in de auto zaten en er werd geroepen dat hij weg moest rijden, is hij weggereden en heeft hij de jongens weggebracht. In de auto was paniek. Eén van de jongens riep dat hij bloed op zich had.
Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderling verband gezien, kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat verdachte minstgenomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verdachte waren van enig misdrijf – mogelijk moord (art. 289 Sr.) of doodslag (art. 287 Sr.) – ten aanzien van [slachtoffer] . Het is een feit van algemene bekendheid dat het met een vuurwapen schieten op een persoon kan leiden tot diens dood. Daarbij gaat het hof uit van de omstandigheid dat voor bewezenverklaring van een op art. 189, eerste lid aanhef en onder 1°, Sr toegesneden tenlastelegging niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen blijkt ten aanzien van welk concreet aan te duiden misdrijf ten tijde van die behulpzaamheid een verdenking bestond jegens de persoon die de verdachte behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door de ambtenaren van de justitie of politie (vgl. HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2395, ro. 2.4.). Verdachte is derhalve [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , die verdachte waren van enig misdrijf, opzettelijk behulpzaam geweest in het ontkomen aan de nasporing van en aanhouding door justitie of politie, door hen na de schietpartij weg te brengen met de auto. Het hof acht het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen. De gevoerde bewijsverweren worden verworpen.’
Blijkens het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 maart 2020 heeft de raadsvrouw aldaar het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig haar overgelegde pleitnota. Die pleitnota houdt – voor zover hier relevant – in (met weglating van voetnoten):
‘
FEIT 1 MEER SUBSIDIAIR (BEGUNSTIGING MOORD / DOODSLAG)
De rechtbank overweegt dienaangaande dat cliënt tijdens de schietpartij vlakbij [betrokkene 2] en het slachtoffer stond. Nadat hij schoten hoorde is hij direct naar buiten gevlucht, in zijn auto gestapt en heeft in ieder geval de personen waarvan hij volgens de rechtbank redelijkerwijs had moeten vermoeden dat zij bij het schietincident betrokken waren, namelijk [betrokkene 2] en [betrokkene 1] naar [plaats] vervoerd.
Uit de door cliënt beschreven paniek in de auto blijkt volgens de rechtbank dat hij door moeten hebben gehad, dat er iets niet in orde was. Door zijn handelen is cliënt volgens de rechtbank [betrokkene 1] en [betrokkene 2] behulpzaam geweest bij het ontkomen aan de nasporing van en aanhouding door ambtenaren van justitie en politie.
Volgens de rechtbank is “redelijkerwijs had moeten vermoeden dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] bij het schietincident betrokken waren” en “moet hebben doorgehad dat iets niet in orde was” voldoende voor een bewezenverklaring van begunstiging.
De verdediging deelt dit standpunt van de rechtbank niet en voert daartoe het navolgende aan.
Feitelijkheden waarvan moet worden uitgegaan