ECLI:NL:HR:2017:2395

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 september 2017
Publicatiedatum
19 september 2017
Zaaknummer
15/04967
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over begunstiging van dader in het strafrecht met betrekking tot artikel 189 Sr

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1977, was beschuldigd van het opzettelijk behulpzaam zijn aan onbekend gebleven personen die verdachten waren van een woninginbraak, waardoor deze personen konden ontkomen aan de aanhouding door de politie. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof op basis van de beschikbare bewijsmiddelen terecht had vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelingen had verricht die de vlucht van de verdachten mogelijk maakten. De Hoge Raad verwierp de klacht van de verdachte dat er onvoldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. De Hoge Raad stelde vast dat de bewezenverklaring voldoende met redenen was omkleed en dat de opvatting van de verdachte dat er een specifieke verdenking ten tijde van de behulpzaamheid moest bestaan, berustte op een onjuiste rechtsopvatting. Daarnaast werd de klacht verworpen dat het Hof ten onrechte geen toepassing had gegeven aan de bijzondere strafuitsluitingsgrond van artikel 189, derde lid, Sr, omdat dit verweer niet eerder in hoger beroep was aangevoerd. De Hoge Raad concludeerde dat het beroep in cassatie faalde in al zijn onderdelen en bevestigde de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

19 september 2017
Strafkamer
nr. S 15/04967
CB/CEH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 6 oktober 2015, nummer 23/005121-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt ten eerste dat de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 15/810333-14 tenlastegelegde onvoldoende met redenen is omkleed.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 15/810333-14 bewezenverklaard dat:
"hij op 05 september 2014 te Haarlem, opzettelijk onbekend gebleven personen die verdachten zijn van een woninginbraak in een woning gelegen aan de [a-straat 1] , behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de aanhouding door ambtenaren van politie, immers heeft verdachte, als bestuurder opgetreden van de auto waarin die onbekend gebleven personen zich bevonden en optische en geluidssignalen genegeerd en diverse verkeersovertredingen begaan, waardoor voornoemde onbekend gebleven personen konden vluchten."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in de aanvulling verkort vonnis waarvan beroep inzake voormeld parketnummer onder de nummers 1, 2, 3 en 5.
2. Een proces-verbaal met nummer PL1100-2014162788-28 van 7 september 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina 42).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisanten:
Op 6 september 2014 startten wij, verbalisanten, het eerste verhoor met verdachte [verdachte] . Wij hoorden dat de hulpofficier van justitie genaamd Martin Broek de volgende vraag stellen aan [verdachte] : 'Wil jij tegenover mij iets verklaren?'. Wij hoorden, dat de verdachte [verdachte] het volgende antwoord gaf: 'Ik bestuurde de vluchtauto'."
2.2.3.
Het Hof heeft de volgende door de Rechtbank gebezigde bewijsmiddelen overgenomen:
"1. Proces-verbaal
Een proces-verbaal van verhoor (dossierpagina 8). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 5 september 2014 door getuige [getuige] ten overstaan van verbalisanten afgelegde verklaring:
"Ik ben woonachtig aan de [a-straat 2] te Haarlem. (...) Op vrijdag 05 september 2014 omstreeks 19.30 uur zag ik een witte personenauto midden op de rijbaan voor mijn woning stoppen. (...) Ik zag dat de bestuurder uit de auto stapte en een grote schroevendraaier in zijn hand vast hield. (...) Ik zag dat de bestuurder naar de berm liep welke de [a-straat] en de N208 scheidt en de schroevendraaier verstopte achter een boom aldaar."
2. Proces-verbaal
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 september 2014 (dossierpagina's 13-14). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] :
"(...) Op dit moment kwam er vanaf de meldkamer een melding van een verdachte situatie op de [a-straat] te Haarlem. Vervolgens zouden de personen zijn weggereden in een witte kleine auto. (...) Vlak nadat ik, verbalisant, bovengenoemde door had gegeven aan de meldkamer kruiste mij een kleine witte personenauto. (...) Ik ben vervolgens direct achter deze auto aangereden. (...) Ik kon zien dat er op dit moment 3 personen in het voertuig zaten. (...) Ik zag dat de portier aan de bestuurderszijde werd opengedaan en zag een persoon uit het voertuig stappen. Ik herkende deze persoon direct als [verdachte] . (...) Vlak voor de Antonides van der Goesstraat zag ik dat er goederen uit het raam aan de bestuurderszijde van de Peugeot werden gegooid. Ik zag een hoeveelheid papier door de lucht gaan. (...) Op de papieren en de passen zag ik de naam " [...] " staan. Op de papieren zag ik het adres [a-straat 1] vermeld staan."
3. Proces-verbaal
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 september 2014 (dossierpagina's 19-21). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :
"(...) wij verbalisanten zagen dat de Peugeot enkele meters voor ons politievoertuig stopte. Wij verbalisanten zagen dat het bestuurdersportier geopend werd en dat de ons ambtshalve bekende [verdachte] [geboortedatum] -1977 te [geboorteplaats] uit de Peugeot stapte. (...) Ik, verbalisant [verbalisant 4] , stapte uit het politievoertuig en ik vertelde [verdachte] dat hij zijn voertuig naast het trottoir moest parkeren en wees hem met mijn arm een vrije parkeerplek aan (...). Ik vertelde [verdachte] dat ik even met hem wilde praten. Wij verbalisanten zagen dat [verdachte] terug in zijn voertuig stapte en met zijn voertuig richting de aangewezen parkeerplek reed. (...) Wij verbalisanten zagen dat het voertuig de vrije parkeerplek voorbij reed en de snelheid verhoogde om vervolgens rechts af de Stalpaert van der Wielenstraat in te rijden. (...) wij hebben de achtervolging ingezet op de witte Peugeot 107 voorzien van het kenteken [AA-00-BB] waar [verdachte] als bestuurder in reed. (...) Even later zagen wij verbalisanten dat [verdachte] het voertuig linksaf de P.C. Hooftstraat inreed om even later te stoppen. Wij verbalisanten zagen dat het bijrijdersportier geopend werd en dat er twee personen uit het voertuig sprongen. (...) Wij verbalisanten zagen dat de twee personen rennend vluchtten."
5. Proces-verbaal
Een proces-verbaal van aangifte (dossierpagina's 58-60). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 8 september 2014 door aangever [betrokkene 1] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring:
"Ik doe aangifte van een inbraak in mijn woning op de [a-straat 1] , te Haarlem. (...) Op vrijdag 5 september 2014, omstreeks 09:30 uur ben ik samen met mijn man weggegaan. Wij gingen een weekendje weg. Wij hebben de woning volledig afgesloten achtergelaten. Op vrijdag 5 september 2014, omstreeks 11:30 uur is mijn dochter nog langs geweest. Zij heeft niks bijzonders gezien. (...) Op vrijdag 5 september 2014, omstreeks 20:00 uur werd ik op onze mobiele telefoon gebeld door de buurman van de [a-straat 3] , te Haarlem. Hij vertelde dat er was ingebroken"."
2.2.4.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Het hof is (...) van oordeel dat de verdachte willens en wetens de vlucht heeft mogelijk gemaakt voor de onbekend gebleven verdachten. Het proces-verbaal met nummer (...) van 6 september 2014 (dossierpagina 19 e.v.) houdt in dat de verdachte een aanwijzing van een opsporingsambtenaar om zijn voertuig te parkeren heeft genegeerd en met zijn voertuig is weggereden, waarbij hij, terwijl hij door de politie met gebruikmaking van optische- en geluidssignalen werd achtervolgd, diverse verkeersovertredingen heeft begaan. Toen hij zijn voertuig uiteindelijk tot stilstand bracht, sprongen twee personen uit het voertuig en renden weg. Direct na zijn aanhouding heeft de verdachte verklaard, dat hij geen woninginbraak had gepleegd, maar de vluchtauto bestuurde (...). Op grond van het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte opzettelijk de onbekend gebleven personen behulpzaam is geweest in het ontkomen aan aanhouding door de politie."
2.3.
Art. 189 Sr luidt, voor zover hier relevant:
"1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:
1°. hij die opzettelijk iemand die schuldig is aan of verdachte is van enig misdrijf, verbergt of hem behulpzaam is in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door de ambtenaren van de justitie of politie;
(...)
3. Deze bepalingen zijn niet van toepassing op hem die de daarin vermelde handelingen verricht ten einde gevaar van vervolging te ontgaan of af te wenden van een van zijn bloedverwanten of aangehuwden in de rechte linie of in de tweede of derde graad van de zijlinie of van zijn echtgenoot of gewezen echtgenoot."
2.4.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof kunnen afleiden dat de verdachte opzettelijk personen die verdachten waren van enig misdrijf, behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de aanhouding door de ambtenaren van politie. De bewezenverklaring is derhalve voldoende met redenen omkleed.
Voor zover de klacht berust op de opvatting dat voor bewezenverklaring van een op art. 189, eerste lid aanhef en onder 1°, Sr toegesneden tenlastelegging is vereist dat uit de bewijsmiddelen blijkt ten aanzien van welk concreet aan te duiden misdrijf ten tijde van die behulpzaamheid een verdenking bestond jegens de persoon die de verdachte behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door de ambtenaren van de justitie of politie, steunt het op een onjuiste rechtsopvatting.
2.5.
Het middel klaagt voorts dat het Hof ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de bijzondere strafuitsluitingsgrond van art. 189, derde lid, Sr. De klacht faalt reeds omdat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet inhoudt dat door of namens de verdachte is aangevoerd dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan teneinde gevaar voor vervolging, als bedoeld in die bepaling, te ontgaan of af te wenden. Zo een verweer kan niet voor het eerst in cassatie worden gevoerd, aangezien de beoordeling daarvan een onderzoek van feitelijke aard zou vergen.
2.6.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is vastgesteld op 29 augustus 2017 en gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 september 2017.