Conclusie
Nummer18/03906
eerstemiddel klaagt dat het hof de eigen waarneming gedaan ter terechtzitting van 7 juni 2017 tot het bewijs heeft gebruikt terwijl het arrest is gewezen door een hof dat gedeeltelijk anders was samengesteld. Alvorens ik het middel bespreek, geef ik eerst de bewezenverklaring weer van de feiten waar het middel op ziet, de bewijsmiddelen die in het bijzonder op deze feiten betrekking hebben, ’s hofs bewijsoverwegingen en delen van het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 7 en 21 juni 2017 alsmede van 1 augustus 2018.
14. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 9 oktober 2015 (…), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde 1] namens Kruidvat (feit 3):
(het hof begrijpt telkens: [benadeelde 3] )en [benadeelde 2]
(het hof begrijpt telkens: [benadeelde 2] ).Ik stond rond 20.00 uur in de winkel. We waren al aan het opruimen om te gaan sluiten. Er waren bijna geen mensen meer in de winkel. We waren voornemens te gaan sluiten zodra de laatste klant was vertrokken. Een van de laatste klanten vroeg aan mij naar medicatie voor verkoudheid, koorts of griep. Ik verwees hem door naar de achterzijde van de winkel, daar liggen die medicamenten. Ik zag dat die man verkouden was, hij had namelijk een papieren zakdoekje voor zijn neus. De man had een grijs mutsje.
(het hof begrijpt telkens: [benadeelde 3] ),[benadeelde 1]
(het hof begrijpt telkens: [benadeelde 1] )en ik.
(het hof begrijpt telkens: [benadeelde 2] )en [benadeelde 1]
(het hof begrijpt telkens: [benadeelde 1] )aan het werk. Het was rond 20.00 uur. We wilden gaan sluiten en we waren aan het opruimen. Ik was samen met [benadeelde 2] bezig het tassenrek en de reclameborden naar binnen te halen. Toen ik de winkel binnenkwam, zag ik dat er nog een man in de winkel was. Hij was de enige die nog binnen was. Ik zag hem bij het schap met de geneesmiddelen staan. Ik hoorde toen dat [benadeelde 1] aan het schreeuwen was en toen zag ik dat [benadeelde 1] in mijn richting aan het rennen was. Ik zag dat de man achter [benadeelde 1] aankwam met iets in zijn hand. Ik wist nog niet precies wat. Later zag ik dat het een mes was met een kap erop. De kap was bruin van kleur. De man hield een witte zakdoek voor het onderste gedeelte van zijn gezicht. Ik ben richting het schap met snoep gerend. [benadeelde 2] is bij de kassa blijven staan. Toen zei de man dat ik naar hem bij de kassa moest komen. Daar zei hij dat we onze handen omhoog moesten houden. Met het mes hield hij ons op afstand. Hij sprak toen verder met [benadeelde 1] en vroeg om geld. Zij moest de kassa openmaken. Eerst moest zij kassa 1 openmaken. [benadeelde 1] heeft toen het geld uit de kassalade op de toonbank gelegd. Daar zaten alleen briefjes van 20, 10 en 5 euro in. De man heeft dat geld gepakt. [benadeelde 1] wilde ook daar de cashbox openmaken. [benadeelde 1] heeft de cashbox van kassa 2 opengemaakt. Daar zaten maar twee briefjes van 50 euro in. Vervolgens zijn ze teruggegaan naar kassa 1. Toen heeft ze ook die cashbox opengemaakt en ook dat geld op de toonbank gegooid.
(het hof begrijpt, gelet op de inhoud van bewijsmiddel 21: [benadeelde 5] )en [benadeelde 6]
(het hof begrijpt: [benadeelde 6] ).
(het hof begrijpt telkens: [benadeelde 4] ).Ik stond zelf voor de toonbank. Een andere collega van mij stond ook voor de toonbank, dit was [benadeelde 6]
(het hof begrijpt telkens: [benadeelde 6] ).Op een gegeven, omstreeks die tijd, kwam een man binnen. De vierde collega, [benadeelde 8]
(het hof begrijpt telkens: [benadeelde 8] ),stond achter in de zaak en kreeg het niet meteen mee. Ik zag dat een collega van mij aanstalten maakte om de man te helpen. Die kans kreeg zij niet, want ik hoorde de man roepen: “overval, geld”.
(het hof begrijpt, gelet op de inhoud van bewijsmiddel 21, telkens: [benadeelde 5] )werkzaam was. Ik zag dat [benadeelde 5] eerst naar de schuifdeur liep, maar daarna achter mij aan liep richting het derde gedeelte van de winkel, waar [benadeelde 8] werkzaam was. Ik heb daarna niets meer gezien. Ik hoorde dat [benadeelde 4] wel nog riep: “ik heb geen geld”.
(hof: dit betreft het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, zie bewijsmiddel 41).
(hof: dit betreft het ‘Overzicht goederen', zie bewijsmiddel 42).
(hof: op de derde (onderste) foto op dossierpagina 206 alsmede op foto 6 op dossierpagina 468 van de fotomap “Doorzoeking [d-straat 1] te Maastricht” (aangetroffen en in beslag genomen in de gang) is te zien dat de binnenzijde van deze capuchon wit van kleur is).
(hof: hierboven bedoelde)zwarte jas.
(hof: op de foto ’s van deze jas op dossierpagina’s 299 en 300 is. te zien dat deze jas is voorzien van een door de jassluiting onderbroken reflecterende witte horizontale streep aan de voorzijde en een reflecterende witte horizontale streep op de achterzijde).’
Ad 1. Zijn de acht ten laste gelegde feiten door dezelfde dader gepleegd?
modus operandien de persoon van de dader gebleken.
modus operandistelt het hof vast dat het steeds een manspersoon alleen betreft die veelal tegen sluitingstijd, in ieder geval wanneer er geen klanten aanwezig zijn, de winkel binnenstapt met bedekt hoofd (muts of capuchon), met bedekt gezicht - door middel van een sjaal of (papieren) zakdoek en één keer (feit 4) met een zonnebril - en dan meestal onder dreiging met een mes (een op een dolk gelijkend voorwerp al dan niet nog in foedraal, althans een puntig voorwerp) met korte bedreigende zinnen geld (uit de kassa) opeist van het aanwezige, veelal jeugdige personeel. Bij feit 4 heeft de overvaller op de beelden een mes-achtig voorwerp vast dat door het winkelpersoneel zelf niet is waargenomen. Bij de drie recentste overvallen (feiten 1, 2 en 3) vraagt de manspersoon eerst om medicijnen (respectievelijk iets voor een keelontsteking, een “apotheek” en iets voor verkoudheid) en vraagt hij uitdrukkelijk om briefjes van € 50,00, die dan uit de cassette bij de kassa moeten worden gehaald. Bij de feiten 1, 2, 3, 4, 6 en 8 is tot slot vastgesteld dat de overvaller zich heeft verplaatst op een fiets (met fiets(tassen)).
modus operandivertonen de uiterlijke kenmerken van de overvaller, zoals die uit de door de verschillende getuigen opgegeven signalementen naar voren komen, een aantal opvallende overeenkomsten. Zo wordt de dader in het algemeen beschreven als een licht getinte man van middelbare leeftijd (meestal 40 jaar à 50 jaar) met een lengte van tussen 1.60 meter en 1.75 meter. Verder sprak de dader van de feiten 1, 2, 3, 4, 5 en 8 (gebrekkig) Nederlands met een buitenlands accent, terwijl in de andere gevallen in ieder geval werd gesproken over een overvaller met een buitenlands (feit 6) of getint (feit 7) uiterlijk. Een aantal verschillen in de getuigenverklaringen over het signalement waar de verdediging op wijst, doet naar het oordeel van het hof geen afbreuk aan deze overeenkomsten.
Ad 2. Is verdachte de persoon die de acht ten laste gelegde feiten heeft gepleegd?
Bespreking van het eerste middel
NJ2001/125. Daarin had het hof op 23 juli 1999 het onderzoek opnieuw aangevangen, na een schorsing op 1 juni 1999 (zie rov. 4.1.3). Op die zitting van 23 juli 1999 werd een videoband afgespeeld. Op 6 augustus werd tussenarrest gewezen, waarin onder meer beslist werd op verzoeken. Op 8 oktober 1999 werd het onderzoek in (deels) andere samenstelling hervat in de stand waarin het zich op 23 juli 1999 dan wel 6 augustus 1999 bevond. Op 19 november 1999 vond vervolgens de inhoudelijke behandeling plaats. De samenstelling van het hof was dezelfde als op 23 juli 1999. Het onderzoek werd evenwel opnieuw aangevangen omdat de samenstelling ten opzichte van 8 oktober 1999 was gewijzigd. Uit het proces-verbaal van de zitting van 19 november 1999 blijkt niet dat de videoband opnieuw is afgespeeld. De uitspraak werd gewezen op grond van (onder meer) het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 23 juli en 19 november 1999. Geklaagd werd dat de videoband op 19 november 1999 niet opnieuw was afgespeeld. Uw Raad overwoog:
Bespreking van het tweede middel; afronding
tweedemiddel klaagt over overschrijding van de inzendingstermijn in cassatie.