2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering, met weglating van de voetnoten waarop deze steunt:
"Algemene bewijsoverweging
3. De rechtbank overweegt in het verband van de bewijsvraag het volgende.
4. Uit door de politie verricht onderzoek is komen vast te staan dat de ten laste gelegde feiten telkens plaatsvonden op (min of meer) afgelegen (boeren)erven, en voorts dat slechts in een zeer beperkt aantal gevallen sprake was van braak of verbreking. Meestal verschafte men zich de toegang tot de woning door niet-afgesloten deuren van woningen, of via schuren die met de woning in verbinding stonden.
Uit de verklaringen van verdachte en zijn beide medeverdachten valt op te maken dat zij de laatste acht maanden, dus vanaf augustus 2007 tot en met 2 april 2008, steeds met zijn drieën op pad waren. Zij deden dat naar eigen zeggen uitsluitend op werkdagen, vanaf ongeveer 09.00 uur.
Verdachte was steeds de bestuurder van de auto, doorgaans de Opel Corsa met kenteken [AA-00-BB], medeverdachte [medeverdachte 1] zat steeds op de bijrijdersplaats en medeverdachte [medeverdachte 2] zat altijd op de achterbank. Per dag deden ze zo'n twintig tot veertig adressen aan, meestal afgelegen boerderijen, voornamelijk in Oost- en Noord-Nederland. Zij vroegen daar aan de bewoners om oude landbouwmachines, meestal tractoren. Zij noemden dit "venten".
Verdachten hebben verklaard dat zij bij de door hen bezochte boerderijen aanbelden of aanklopten, en dat zij meteen weer weggingen als er niemand verscheen. Dat wordt weersproken door de bevindingen van het observatieteam van de politie (hierna: OT), waarvan beelden ter zitting zijn vertoond. Daarop is immers te zien dat verdachten op een erf en rondom een woning rondlopen, schuren binnengaan en zelfs woningen betreden. Verdachte en zijn medeverdachten hebben die handelwijze pas toegegeven, toen ze in verhoor werden geconfronteerd met het bestaan van die beelden.
Er is een peilbaken geplaatst aan de witte Opel Corsa, kenteken [AA-00-BB], waarmee verdachte en zijn beide medeverdachten meestal hebben rondgereden. Hieruit is gebleken dat met deze auto dagelijks grote afstanden zijn afgelegd en ook, dat deze auto op in de tenlastelegging genoemde data en plaatsen in de directe omgeving is geweest van de plaats delict, op tijdstippen die veelal overeenkomen met de door aangevers aangegeven tijdstippen, waarop een diefstal of insluiping heeft/moet hebben plaatsgehad.
Medeverdachte [medeverdachte 1] en zijn broer [medeverdachte 2] hebben verklaard dat zij in de acht maanden dat zij met elkaar rondreden, geen enkele machine of tractor hebben gekocht. De als getuige gehoorde partner van medeverdachte [medeverdachte 1], [getuige 1], heeft verklaard dat zij nimmer verdiensten van het "venten" heeft gezien.
Het door medeverdachte [medeverdachte 1] genoemde bedrijf [A] B.V. te [plaats], waaraan hij zijn handel van het venten zou hebben verkocht, is bij monde van [betrokkene 2] gehoord. Tevens zijn deze [betrokkene 2] foto's getoond van alle drie de verdachten. [Betrokkene 2] heeft verklaard de drie verdachten niet te kennen en nooit iets van hen te hebben gekocht.
Bij fouillering na de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte 2] zijn in diens kleding twee musketonhaken aangetroffen met daaraan in totaal veertien baardsleutels. [Medeverdachte 2] heeft voor de aanwezigheid van die sleutels in zijn zak als verklaring gegeven, dat hij de sleutels jaren geleden op de bouw had gevonden en dat hij ze gebruikte om sloten van deurtjes op de bouw of van wiethokken open te kunnen maken. Ter zitting heeft hij daarover verklaard dat de sleutels jaren in een jas hadden gezeten die in zijn schuur had gehangen en dat hij die jas met venten weer had aangetrokken. Daarom had hij ze steeds bij zich gehad.
De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig, bezien tegen de achtergrond van de bevindingen van de politie op dat punt. Die houden immers in dat, in de gevallen van de hierna te noemen aangiften, de dieven zich in een aantal gevallen de toegang tot die betreffende percelen hebben verschaft door gebruik te maken van (valse) baardsleutels.
Per dag legden verdachte en zijn twee medeverdachten per auto ongeveer 200 kilometer af. Alle drie de verdachten hebben verklaard, dat zij van een uitkering leefden.
Onduidelijk is gebleven op welke manier zij zich inkomsten konden verwerven om zich dagelijks een aanmerkelijk bedrag aan benzine te kunnen veroorloven. Zij hebben daarvoor geen redelijke verklaring kunnen geven.
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank de lezing van verdachte en zijn medeverdachten, dat zij door Nederland reden om oude machines en tractoren te kopen, ongeloofwaardig. Er viel daarmee immers, gelet op de verklaring van verdachte en zijn medeverdachten, wegens gebrek aan "handel" geen droog brood te verdienen.
De rechtbank is echter van oordeel dat niet, zoals de officier van justitie lijkt te hebben bepleit, zonder meer kan worden gesteld dat (nagenoeg) alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden geacht, louter vanwege het voorhanden zijn van een aangifte in combinatie met de omstandigheid, dat de auto waarvan verdachte en zijn medeverdachten zich in de meeste gevallen bedienden (de hiervoor genoemde Opel Corsa) op de ten laste gelegde datum in de directe omgeving van de plaats delict was.
Voor zover per feit slechts deze twee bewijsmiddelen voorhanden zijn, en dat is in de zaak tegen verdachte het geval bij de feiten 2, 4, 5, 6, 8, 11 t/m 17 en 20, zal de rechtbank hem dan ook van dat feit vrijspreken.
De rechtbank zal hierna aangeven, waaruit het meerdere bewijs per feit bestaat. In die gevallen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. In die gevallen is de rechtbank telkens van oordeel dat sprake is van medeplegen. De rechtbank baseert zich voor dat oordeel op de hiervoor beschreven nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten, waarbij sprake was van een min of meer vaste taakverdeling en aanpak.