Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
6 januari 2017. De rechter heeft toen zelf kunnen waarnemen wat er op de beelden te zien is. Het is door uw hof zonder een proces-verbaal van die zitting niet na te gaan wat die eigen waarneming van de rechter in eerste aanleg is geweest. Ik verzoek u om het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg nietig te verklaren en de zaak terug te wijzen. Ik verwijs naar een uitspraak van het hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2008:BD0381).
d.d. 17 september 2016 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] met betrekking tot het bekijken van de camerabeelden bestrijdt. Terecht constateert de verbalisant dat het meisje
(lees: aangeefster [slachtoffer] ) een stap naar de verdachte zet. Zij gaat daarmee de confrontatie aan. Daarna neemt de verbalisant waar dat haar arm 'een zwaai maakt'; kennelijk maakt de arm van cliënt nadien een soortgelijke zwaai. Echter, die zwaai wordt nogal tendentieus gekwalificeerd als 'uithaal' naar het hoofd van 'het meisje'. De tweede keer zou raak zijn geweest en daarbij zou goed te zien zijn dat haar hoofd een slag zou krijgen. Verbalisanten nemen niet beter waar dan u en ik; zij letten wel op andere dingen. Juist om die reden zijn de camerabeelden ook bekeken op de terechtzitting in eerste aanleg en is geconstateerd dat 'de zwaai' van 'het meisje' een slaande beweging is in de richting van cliënt en dat cliënt helemaal niet twee keer uithaalt. Te zien is dat cliënt eenmaal een slaande beweging maakt. Niet te zien is dat het hoofd van het meisje een slag krijgt. Het is ook heel goed mogelijk dat zij haar hoofd afwendt.”
tweede lid, Sv bij de processtukken te worden gevoegd, behoudens het bepaalde in
art. 149b Sv. Van deze processtukken kan door de verdachte en zijn raadsman reeds voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting worden kennisgenomen (vgl. art. 33 Sv). Dat geldt ook indien het beeld- of geluidsmateriaal is opgenomen en vastgelegd op een gegevensdrager (art. 137 Sv). Voor zover beeld- of geluidsmateriaal dat voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang is, (nog) geen onderdeel uitmaakt van de processtukken, kan – al dan niet op verzoek van de verdachte (art. 34 Sv) of op bevel van de zittingsrechter (art. 315, eerste lid, Sv) – voeging daarvan door de officier van justitie plaatsvinden.
3.Beslissing
Y. Buruma, A.L.J. van Strien, M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 september 2019.