Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CONCLUSIE
eerstemiddel bevat de klacht dat het hof aan de verdachte een vrijheidsbenemende straf heeft opgelegd zonder in het bijzonder de redenen op te geven die tot de keuze voor die strafsoort hebben geleid. Verder zou de motivering met betrekking tot de duur van de straf onbegrijpelijk dan wel in strijd met het recht zijn.
NJ2016/437 kwam Uw Raad niet tot het oordeel dat het hof de oplegging van de gevangenisstraf ontoereikend had gemotiveerd. In HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2193 had het hof eerst overwogen bij de bepaling van de op te leggen straf te hebben gelet ‘op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard en op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals en voor zover één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen’. Dat is een motivering die verband houdt met het voorschrift van art. 359, vijfde lid, Sv. [2] Vervolgens heeft het hof aangegeven dat de raadsman heeft gesteld ‘dat het thans beter met verdachte gaat en dat hij zijn leven een positieve wending heeft gegeven’ maar dat die stelling niet werd gestaafd ‘door enig stuk van bewijs’ alsmede dat de verdachte er ‘zelf voor gekozen (heeft) om zijn persoonlijke omstandigheden niet ter terechtzitting toe te lichten’. Het hof had vervolgens overwogen dat het onder die omstandigheden geen aanleiding zag af te wijken ‘van de in eerste aanleg opgelegde straf, welk het hof passend en geboden acht’. Uw Raad oordeelde dat ’s hofs overweging geen opgave bevatte van de redenen die in het bijzonder hadden geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. In de onderhavige zaak heeft het hof wel degelijk de redenen opgegeven die de keuze voor een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf hebben bepaald, en heeft het hof expliciet overwogen dat ‘een deels voorwaardelijke gevangenisstraf een passende en geboden reactie vormt’.
tweedemiddel klaagt dat het hof heeft verzuimd te responderen op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat strekte tot het niet-ontvankelijk verklaren van de benadeelde partijen ING Bank NL N.V. en ING Bank Nederland N.V. in hun vordering, althans dat het hof de beslissing dat die benadeelde partijen ontvankelijk zijn niet met redenen heeft omkleed, dan wel die beslissing niet toereikend heeft gemotiveerd.
Vorderingen Benadeelde partijen
Vordering tot schadevergoeding van de ING Bank NL N.V.
(…)
Straat en huisnummer Bijlmerdreef 24
Postcode en plaatsnaam 1102 C.T. Amsterdam Zuidoost
Telefoonnummer [telefoonnummer]
Bank- of gironummer [001]’
Voornamen [betrokkene 1]
(…)
Straat en huisnummer domicilie kiezende Bijlmerdreef 24
Postcode en plaatsnaam 1102 C.T. Amsterdam Zuidoost
Telefoonnummer [telefoonnummer]’
NJ2005/45, HR 8 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:380 en HR 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2006.
NJ2005/45 bevond zich bij de gedingstukken een voegingsformulier waarin [C] zich als benadeelde partij had gesteld. De raadsvrouw van de verdachte had ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd ‘dat het voegingsformulier niet is ondertekend door een gemachtigde en derhalve niet naar behoren is ingevuld’. In cassatie werd geklaagd dat het hof de benadeelde partij ten onrechte ontvankelijk had verklaard in haar vordering. Uw Raad wees erop dat zich bij de stukken van het geding niet alleen een voegingsformulier maar ook een antwoordformulier bevond, waaruit bleek dat de persoon die het voegingsformulier had ondertekend de vestigingsmanager van [C] B.V. te [plaats] was. Uw Raad overwoog vervolgens dat het hof het verweer kennelijk niet had opgevat als inhoudende een gemotiveerde betwisting van de bevoegdheid van deze vestigingsmanager om [C] in deze zaak te vertegenwoordigen. Dat was volgens Uw Raad niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat het verweer slechts de enkele – niet met enig concreet bezwaar tegen de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de vestigingsmanager gemotiveerde - stelling inhield dat het voegingsformulier niet was ondertekend door een gemachtigde, terwijl het formulier door de vestigingsmanager namens de benadeelde partij was ondertekend en de in art. 51e, tweede lid (oud), Sv [7] bedoelde bijzondere volmacht niet is vereist als de betrokkene als vestigingsmanager van [C] in deze zaak optreedt namens de rechtspersoon.