Toetsingskader
De tenlastelegging behelst het door verdachte uitspreken van de woorden ‘Karabach zal het graf van de Armeniërs worden’.
Primair is dit ten laste gelegd als het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld zoals bedoeld in artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Dit artikel stelt strafbaar degene die in het
openbaar, mondelingof bij geschrift of afbeelding, aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht, hun hetero-of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap.
Subsidiair zijn de uitlatingen van verdachte ten laste gelegd als groepsbelediging zoals bedoeld in artikel 137c Sr. Volgens dit artikel is strafbaar degene die zich in het
openbaar, mondelingof bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaat over een groep mensen wegens hun
ras, hun
godsdienstof levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap.
Voor bewezen verklaring van het primair dan wel het subsidiair ten laste gelegde feit moet zijn voldaan aan een aantal, deels gelijkluidende bestanddelen, die hierna ieder afzonderlijk zullen worden besproken.
4.4.4Het primair tenlastegelegde
Zoals hierboven reeds uiteengezet, is het op grond van artikel 137d Sr onder meer strafbaar om in het openbaar, mondeling aan te zetten tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras of hun godsdienst.
Aanzetten tot
Onder aanzetten tot moet worden begrepen: anderen trachten te bewegen tot iets ongeoorloofds. De strekking van de uiting is daarbij doorslaggevend. Of de uiting ook daadwerkelijk tot een gedraging waartoe is aangezet heeft geleid, is daarbij niet relevant. In de delictshandeling “aanzetten” ligt de opzet besloten. Verdachte heeft in dit verband opgemerkt dat het zijn intentie was om met zijn uitlating de bezetter in Nagorno Karabach te waarschuwen dit grondgebied te verlaten. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van verdachte geen steun vindt in de bewijsmiddelen en ook de letterlijke tekst van de uitlating geen ruimte laat voor een dergelijke uitleg.
- Haat
Haat is een extreme emotie van diepe afkeer en vijandigheid. Voor het aanzetten tot haat moet sprake zijn van een krachtenversterkend element, waarbij partijen tegenover elkaar worden gezet en waarbij anderen worden opgehitst of opgeroepen om iets te doen. Hoewel verdachte met zijn uitlating, zeker nu aan deze uitlating een aantal gedichten die aan het conflict in Nagorno Karabach refereren zijn voorafgegaan, twee partijen, te weten de Armeniërs en de Turken/Azeri, op ongenuanceerde wijze lijnrecht tegenover elkaar plaatst, is niet onaannemelijk dat, ten gevolge van het reeds jarenlang bestaande conflict tussen de Armeniërs en de Turken/Azeri om het grondgebied van Nagorno Karabach, partijen al decennia lang haatgevoelens koesteren jegens de andere partij en dat haat reeds een bestaand element is. Reeds om voornoemde reden kan niet worden gezegd dat verdachte met zijn uitlating anderen heeft aangezet tot haat en zal de rechtbank verdachte van dit bestanddeel vrijspreken.
- Discriminatie
Discriminatie behelst volgens artikel 90quater Sr: “elke vorm van onderscheid, elke uitsluiting, beperking of voorkeur, die ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein of op andere terreinen van het maatschappelijk leven, wordt teniet gedaan of aangetast”.
In het algemeen gesteld is in strafrechtelijke zin sprake van discriminatie wanneer deze inhoudt een ongelijke behandeling, welke haar grond of motief vindt in een persoonlijke status waardoor personen of groepen van personen van elkaar worden onderscheiden. Dergelijk onderscheid ziet veelal op een aantasting van een voor een ieder gelijk recht.
Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke aantasting in onderhavige zaak geen sprake en valt de uitlating van verdachte derhalve niet binnen de reikwijdte van het begrip discriminatie. De rechtbank zal verdachte van dit bestanddeel vrijspreken.
- Gewelddadig optreden
Zoals hiervoor reeds uiteengezet heeft verdachte de ten laste gelegde woorden geuit tijdens een demonstratie die door duizenden mensen werd bijgewoond en waar eveneens diverse audiovisuele mediadiensten bij aanwezig waren, vanaf een podium en met gebruik van een microfoon. Op de ter terechtzitting getoonde beelden heeft de rechtbank waargenomen dat verdachte bij herhaling en met stemverheffing de ten laste gelegde woorden heeft geroepen naar de demonstranten. Hij heeft die woorden aldus gescandeerd en heeft de demonstranten opgejut, daar zij een gedeelte van zijn woorden hebben herhaald. Verdachtes uitlating bevat een duidelijke verwijzing naar de dood. De strekking van de uitlating is naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar gewelddadig. Het standpunt van de verdediging dat sprake is van een vreedzame oproep aan de Armeniërs tot vertrek uit Karabach wordt naar het oordeel van de rechtbank weerlegd, niet alleen door de feitelijke bewoordingen van verdachte die geen enkele verwijzing naar een geografische verplaatsing van de Armeniërs behelzen, maar ook door de intensiteit waarmee en de toon waarop deze woorden door verdachte zijn uitgesproken, als ook het gegeven dat verdachte zijn woorden bij herhaling door de menigte liet naschreeuwen. Dat, nadat verdachte zijn woorden heeft gescandeerd, een andere spreker spreekt over de inzet van democratische methoden doet niet af aan de wijze waarop verdachte zich voordien reeds heeft uitgelaten. Dat er nadien ook daadwerkelijk Armeense doden zijn gevallen in Karabach, maakt - anders dan de verdediging heeft betoogd- uiteraard niet dat daarmee het strafbare karakter aan de geuite woorden is komen te ontvallen.
De rechtbank overweegt dat onder de gegeven omstandigheden de door verdachte geuite woorden ‘Karabach zal het graf van de Armeniërs worden’ een gewelddadige lading hebben gekregen. De rechtbank acht, mede gelet op de hiervoor omschreven omstandigheden en het opruiende karakter van de uitlatingen van verdachte, bewezen dat verdachte heeft aangezet tot gewelddadig optreden tegen Armeniërs.
4.4.5Conclusie
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan.”
8. De eerste deelklacht van het middel komt op tegen de bewezenverklaring van het onderdeel “heeft aangezet tot gewelddadig optreden tegen personen van Armeense afkomst wegens hun ras”. Verdachte had geen opzet op het bewezenverklaarde, aangezien uit de bewezenverklaarde uitlatingen niet volgt dat hij heeft aangezet tot gewelddadig optreden tegen Armeniërs vanwege hun ras. Hij zou slechts hebben geageerd tegen personen die een bepaald gedeelte van Azerbeidzjan bezet houden, aldus het middel.
9. Bij de beoordeling van het middel stel ik het volgende voorop. De bewezenverklaring is toegespitst op art. 137d Sr dat – onder meer – het aanzetten tot gewelddadig optreden tegen personen wegens hun ras verbiedt. Art. 137d, eerste lid, Sr luidde ten tijde van het tenlastegelegdeals volgt:
“1. Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.”
10. “Aanzetten tot” dient te worden opgevat als het iemand (trachten) te bewegen in een bepaalde (mentale) richting te gaan.In het bestanddeel ‘aanzetten tot’ ligt het opzetvereiste van het artikel besloten, waaronder ook voorwaardelijk opzet is begrepen. In een geval als het onderhavige dient het opzet te zijn gericht op het door de uiting potentieel bewerkstelligen van gewelddadig optreden tegen mensen vanwege hun ras.In tegenstelling tot art. 137c Sr – dat de daadwerkelijke inbreuk op de rechten van een bepaalde groep mensen strafbaar stelt – doet art. 137d Sr dat ook waar het een dreigende schending van de rechten van personen betreft. Voor strafbaarheid op grond van dit artikel hoeft de tot geweld aangezette persoon dus ook niet tot gewelddadig gedrag te zijn overgegaan.Uit de wetsgeschiedenis blijkt voorts dat bij de toepassing van dit artikel ook is gedacht aan een agitatie gericht op effecten in het buitenland.Bij de beoordeling van een uitlating in verband met de strafbaarheid daarvan wegens het aanzetten tot – onder meer – gewelddadig optreden in de zin van voormelde wettelijke bepalingen dient acht te worden geslagen op de bewoordingen van die uitlating alsmede op de context waarin zij is gedaan.De invulling van het bestanddeel ‘ras’ wordt ontleend aan de in art. 1, eerste lid, Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie uit 1966 (hierna: IVUR) opgegeven opsomming, waarin naast ras ook wordt genoemd: huidskleur, afkomst, nationale of etnische afstamming.Die laatste kenmerken dienen als indicatie dat het kernbegrip “ras” ruim moet worden opgevat.Gewelddadig optreden omvat vele soorten gedragingen die – indien daadwerkelijk gepleegd – delicten van velerlei snit opleveren, zoals mishandeling, vernieling en openlijke geweldpleging.
11. Het middel klaagt dat het hof de bewezenverklaring van: “heeft aangezet tot gewelddadig gedrag tegen personen van Armeense afkomst wegens hun ras” onvoldoende met redenen heeft omkleed. Gezien het door het hof bevestigde vonnis van de rechtbank, heeft zij de bestanddelen van art. 137d Sr afzonderlijk besproken en vervolgens bewezenverklaard dat de verdachte in het openbaar, te weten tijdens een openbare demonstratie op de openbare weg, het Rembrandtveldt gelegen aan de Rembrandtlaan, mondeling, als spreker tijdens die demonstratie ten overstaan van publiek, heeft aangezet tot gewelddadig optreden tegen personen van Armeense afkomst wegens hun ras, immers heeft hij, verdachte, toen en daar gescandeerd de woorden “Karabağ Ermeniye mezar olacak” (vertaald in het Nederlands: Karabach zal het graf van de Armeniërs worden).
12. Ten aanzien van “aanzetten tot” heeft de rechtbank in haar door het hof bevestigde vonnis overwogen dat daaronder moet worden begrepen het trachten anderen te bewegen tot iets ongeoorloofds – waarin het opzet ligt besloten – en dat de strekking van de uiting doorslaggevend is voor de vraag of deze uiting een “aanzetten tot” behelst. De verklaring van de verdachte dat hij met zijn uitlating slechts de bezetter in Nagorno Karabach heeft willen waarschuwen dit grondgebied te verlaten, vindt volgens de rechtbank in zijn door het hof bevestigde oordeel geen steun in de bewijsmiddelen, noch laat de letterlijke tekst van de uitlating ruimte voor een dergelijke uitleg. Gezien hetgeen ik onder randnummer 10 heb vooropgesteld, geeft dit oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, noch acht ik het onbegrijpelijk. Bij dit laatste neem ik mede in aanmerking dat de rechtbank in haar inleiding op haar beoordeling van het bewijs heeft overwogen dat voorafgaand en gedurende de demonstratie een militaire muziekband gekleed in traditionele Ottomaanse klederdracht muziek speelde, waaronder een drietal marsen.
13. Het begrip “ras” dient volgens de rechtbank in haar door het hof bevestigde vonnis te worden uitgelegd naar de kennelijke strekking van art 1 IVUR, zoals ook ik reeds vooropstelde. Daaromtrent stelt de rechtbank vast dat de tenlastegelegde uitlating de term “Armeniërs” behelst. Armeniërs zijn volgens de rechtbank personen met een Armeense nationaliteit en etniciteit, die behoren tot een volkenkundig te onderscheiden groep. De door de verdachte gebruikte term “Armeniërs” verwijst volgens de rechtbank dan ook naar de in de IVUR opgenomen kenmerken “afkomst”, “nationale afkomst” en “etnische afstamming” waardoor sprake is van “ras” in de zin van art. (137c en) 137d Sr. Dit oordeel acht ik niet onbegrijpelijk.
14. Ten aanzien van het “gewelddadig optreden” overweegt de rechtbank in haar door het hof bevestigde vonnis onder meer dat verdachtes uitlatingen een duidelijke verwijzing naar de dood bevatten die onmiskenbaar kan worden aangemerkt als gewelddadig. De uitlating “Karabach zal het graf van de Armeniërs worden” heeft volgens de rechtbank ook door de omstandigheden waaronder deze werd gedaan een gewelddadige lading gekregen, te weten door de intensiteit waarmee en de toon waarop deze woorden door de verdachte zijn uitgesproken en door het gegeven dat de verdachte zijn woorden bij herhaling door de menigte liet naschreeuwen. Dat de verdachte de Armeniërs vreedzaam zou hebben opgeroepen om uit Karabach te vertrekken, volgt volgens de rechtbank (onder meer) niet uit zijn feitelijke bewoordingen en ook uit de intensiteit waarmee en de toon waarop de verdachte deze woorden heeft uitgesproken, biedt geen grond voor die stelling. Ook dit oordeel acht ik niet onbegrijpelijk.
15. Resumerend heeft de rechtbank in haar door het hof bevestigde oordeel vastgesteld dat door het opruiende karakter en de feitelijke uitlatingen van de verdachte de woorden “Karabach zal het graf van de Armeniërs worden” een gewelddadige lading hebben gekregen. Door deze uitlating, mede bezien in de context waarin die is gedaan en de strekking daarvan, heeft de verdachte volgens de rechtbank aangezet om personen geweld aan te doen vanwege hun (Armeense) ras. Dat oordeel, dat is verweven met de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval, geeft m.i. niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
16. De tweede deelklacht houdt in dat het hof niet begrijpelijk heeft verworpen het namens de verdachte ter terechtzitting naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de verdachte met zijn uitlatingen (‘Karabach zal het graf van de Armeniërs worden”) niet heeft gedoeld op ‘de’ Armenen vanwege hun ras, maar op de bezetting van Nagorno Karabach.
17. Gezien het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 17 oktober 2018 is namens de verdachte het volgende aangevoerd:
“(…)
De raadsman voert het woord ter verdediging
Ik bepleit integrale vrijspraak. De verweten uitlatingen moeten objectief worden beoordeeld. Bij de objectieve toehoorder kan niet de indruk zijn ontstaan dat geweld tegen alle Armeniërs moest worden aangewend.
Ten eerste valt op dat in de gedane aangiften geen melding wordt gemaakt van deze specifieke in de tenlastelegging vermelde uitlatingen. Ook blijkt uit die aangiften niet dat de aangevers in angst zouden leven als gevolg van de door verdachte gedane uitlatingen.
Verder is het zo dat verdachte alleen heeft bedoeld te ageren tegen de bezetter van de regio Karabach en niet tegen alle Armeniërs wegens hun ras. Door daaraan de uitleg te geven dat verdachte met zijn uitlatingen heeft bedoeld te zeggen dat alle Armeniërs moeten worden omgebracht, is onterecht sprake van een extensieve interpretatie van zijn woorden. Een dergelijke interpretatie kan, naar mijn mening, in het strafrecht niet aan de orde zijn en kan evenmin leiden tot een bewezenverklaring omdat er geen (objectieve) steun in het dossier voor aanwezig is.”
18. Ten aanzien van dit door de raadsman gevoerde verweer heeft het hof voorts het volgende overwogen:
“
Ter zitting van het hof gevoerde verweren
De raadsman heeft ter zitting van het hof integrale vrijspraak bepleit.
Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verweten uitlatingen objectief moeten worden beoordeeld. Ten eerste valt op dat in de gedane aangiften geen melding wordt gemaakt van deze specifieke in de tenlastelegging vermelde uitlatingen. Ook blijkt uit die aangiften niet dat de aangevers in angst zouden leven als gevolg van de door verdachte gedane uitlatingen. Verder is het volgens de raadsman zo dat verdachte heeft bedoeld te ageren tegen de bezetter van de regio Karabach en niet tegen alle Armeniërs wegens hun ras. Door daaraan de uitleg te geven dat verdachte met zijn uitlatingen heeft bedoeld te zeggen dat alle Armeniërs moeten worden omgebracht, is onterecht sprake van een extensieve interpretatie van zijn woorden, aldus de raadsman. Een dergelijke interpretatie kan, naar de mening van de raadsman, in het strafrecht niet aan de orde zijn en kan evenmin leiden tot een bewezenverklaring omdat er geen (objectieve) steun in het dossier voor aanwezig is.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Verdachte trad als spreker op tijdens een demonstratie die gericht was tegen het monument ter nagedachtenis van de Armeense genocide op het terrein van de Armeense Kerk te Almelo. Het doel waarvoor de demonstratie was aangevraagd en georganiseerd, was dus niet dat er zou worden geprotesteerd tegen de bezetting van het gebied Karabach in Azerbeidzjan. De demonstratie had duidelijk een andere reden en context. Verdachte heeft zijn uitlatingen Karabach zal het graf van de Armeniërs worden”, eigener beweging en op een door hem zelf gekozen moment gedaan zonder dat daarvoor een directe aanleiding was. Dat zijn uitlatingen anders moeten worden uitgelegd dan gericht tegen de Armeniërs, is een uitleg van de raadsman die geen steun vindt in de feiten. Dat verdachte met zijn uitlatingen uitsluitend zou hebben bedoeld te ageren tegen de bezetting van Karabach en dat zijn uitlatingen aldus moeten worden begrepen, heeft verdachte zelf niet met zoveel woorden verklaard. Ook anderszins is niet gebleken of aannemelijk geworden dat verdachte zijn uitlatingen exclusief adresseerde aan de bezetter van Karabach. De stelling van de raadsman dat verdachte niet sprak over de Armeniërs, maar over de bezetter, vindt geen steun in het dossier.
Verdachte heeft ter zitting van het hof overigens aangevoerd dat het publiek het initiatief heeft genomen tot het scanderen van de tenlastegelegde woorden en dat hij is meegegaan met het publiek bij het herhalen van die tenlastegelegde bewoordingen.
Uit de ter zitting van het hof getoonde beeld- en geluidsopnamen van het optreden van verdachte tijdens de bijeenkomst in Almelo, is door het hof waargenomen dat verdachte als eerste de woorden “Karabach zal het graf van de Armeniërs worden” in de Turkse taal uitsprak en dat het publiek die woorden vervolgens herhaalde waarop verdachte met gebalde vuist en met stemverheffing dezelfde tekst nogmaals scandeerde en het publiek daar weer op reageerde. Er was daarbij naar het oordeel van het hof sprake van een gezochte en opzwepende interactie door verdachte met het in grote getale aanwezige publiek dat ‘slechts’ was samengekomen om te protesteren tegen het monument tegen de genocide in Armenië.
De gevoerde verweren worden aldus verworpen.”
19. Bij de beoordeling van de klacht stel ik het volgende voorop. Indien ten overstaan van de rechter een door of namens de verdachte gevoerd standpunt dat duidelijk door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie naar voren is gebracht, dient de rechter, als hij van dit standpunt afwijkt, in het bijzonder de redenen hiertoe op te geven. Bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is de rechter echter niet gehouden op ieder detail van de argumentatie in te gaan.De interpretatie van dat verweer is voorts een kwestie van feitelijke aard en geschiedt door de feitenrechter. In cassatie kan dat oordeel dan ook slechts op begrijpelijkheid worden getoetst.
20. In de toelichting op het middel wordt uitvoerig ingegaan op ’s hofs verwerping van voornoemd standpunt. Veel van de door de steller van het middel in dit kader aangedragen argumenten zien echter op de vrije selectie en waardering van het bewijs door de feitenrechter waarvoor hij in beginsel geen verantwoording hoeft af te leggen. De klachten die daarop zien laat ik dan ook onbesproken. Voorts merk ik op dat voor zover de steller klaagt over de door de feitenrechter op grond van de in de bewijsvoering vervatte feiten en omstandigheden getrokken conclusies van feitelijke aard, die conclusies – in tegenstelling tot hetgeen het middel lijkt te veronderstellen – slechts op hun begrijpelijkheid kunnen worden getoetst.
21. Ter terechtzitting van het hof is door de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet heeft bedoeld te ageren tegen personen van Armeense afkomst wegens hun ras, maar tegen personen die een gedeelte van Azerbeidzjan, te weten Nagorno-Karabach, bezet houden. Van opzet op het aanzetten tot gewelddadig optreden tegen personen vanwege hun ras, is dan ook geen sprake. Door daaraan de uitleg te geven dat de verdachte met zijn uitlatingen heeft bedoeld te zeggen dat alle Armeniërs moeten worden omgebracht, is volgens het middel onterecht sprake van een extensieve interpretatie van zijn woorden, waarvoor ook geen steun aanwezig is in het dossier. De steller van het middel klaagt dat noch uit het vonnis, noch uit het arrest een afdoende motivering bevat waarom die extensieve interpretatie uit de bewijsmiddelen volgt.
22. Het hof heeft hieromtrent onder meer het volgende overwogen. Het hof stelt vast dat de demonstratie gericht was tegen het monument ter nagedachtenis aan de Armeense genocide op het terrein van de Armeense kerk te Almelo. De demonstratie was ook met dat doel aangevraagd en georganiseerd en niet om te protesteren tegen de bezetting van Karabach in Azerbeidzjan. De tenlastegelegde uiting “Karabach zal het graf van de Armeniërs worden” heeft de verdachte uit eigener beweging en op een door hem zelf gekozen moment gedaan zonder dat daarvoor een directe aanleiding was. Dat hij daarmee niet op
deArmeniërs doelde en dat hij slechts bedoelde te ageren tegen de bezetting en de bezetters in Karabach vindt volgens het hof geen steun in de feiten of in het dossier. Ten aanzien van dat laatste overweegt het hof dat de verdachte iets dergelijks ook niet heeft verklaard en dat ook anderszins niet is gebleken of aannemelijk is geworden dat de verdachte slechts de bedoeling had om te ageren tegen de bezetter van Karabach. Daarmee heeft het hof het namens de verdachte aangevoerde verweer niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd verworpen.
23. Voor zover het middel klaagt dat de bewijsvoering tegenstrijdig is (geworden) doordat uit het door het hof bevestigde vonnis (onderdeel 4.1) zou blijken dat de menigte “slechts” “Karabach is Turks, zal Turks blijven” heeft nageroepen en niet de door de verdachte geuite woorden “Karabach zal het graf van de Armeniërs worden” heeft herhaald waardoor de verdachte niet opruiend zou hebben gehandeld, is het gebaseerd op een onjuiste lezing van het bevestigde vonnis en het arrest. In het bevestigde vonnis wordt onder punt 4.1 immers vastgesteld dat de demonstranten (niet: ‘slechts’) de woorden ‘Karabach is Turks, zal Turks blijven’ hebben herhaald. In het arrest voegt het hof daaraan toe dat het ter terechtzitting in hoger beroep de beelden van de demonstratie heeft bekeken en dat het hof heeft waargenomen dat de verdachte de woorden “Karabach zal het graf van de Armeniërs worden” als eerste uitsprak en dat het publiek deze woorden herhaalde. Het hof heeft deze eigen waarneming voor het bewijs gebruikt en bewijsmiddel 7 van de rechtbank niet overgenomen.
24. Ook de tweede deelklacht faalt.
25. Het middel faalt en kan worden afgedaan met een aan art. 81 RO ontleende motivering.
26. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
27. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden