ECLI:NL:HR:2014:3583

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
11 december 2014
Zaaknummer
13/01327
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijheid van meningsuiting versus groepsbelediging en aanzetten tot discriminatie in het kader van een publiek debat

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een politicus die beschuldigd werd van groepsbelediging en aanzetten tot discriminatie van homoseksuelen, naar aanleiding van uitlatingen die hij deed tijdens een lijsttrekkersdebat en in een interview. De verdachte, als lijsttrekker van een politieke partij, had zich in het openbaar uitgelaten over homoseksuelen, waarbij hij hen beledigende en kwetsende opmerkingen toeschreef. Het Gerechtshof had de verdachte vrijgesproken, oordelend dat zijn uitlatingen niet als strafbaar konden worden aangemerkt, omdat deze gedaan waren in de context van een publiek debat over een onderwerp van algemeen belang. De advocaat-generaal had echter cassatie ingesteld, stellende dat de uitlatingen wel degelijk onder de strafbepalingen van het Wetboek van Strafrecht vielen.

De Hoge Raad oordeelde dat het recht op vrijheid van meningsuiting, zoals gewaarborgd in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), niet in de weg staat aan een strafrechtelijke veroordeling voor groepsbelediging of aanzetten tot discriminatie, mits deze veroordeling een gerechtvaardigde beperking van de vrijheid van meningsuiting vormt. De Hoge Raad benadrukte dat bij de beoordeling van de strafbaarheid van uitlatingen, de context waarin deze zijn gedaan van groot belang is. In dit geval was de context een politiek debat, waarin de verdachte als politicus het recht had om zijn mening te uiten, ook al waren deze uitlatingen kwetsend.

De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een herbeoordeling. Dit arrest benadrukt de delicate balans tussen de vrijheid van meningsuiting en de bescherming tegen discriminatie en belediging, vooral in de context van politieke uitingen.

Uitspraak

16 december 2014
Strafkamer
nr. 13/01327
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 11 maart 2013, nummer 23/004266-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte, mr. M.J.N. Vermeij, advocaat te Den Haag, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Tenlastelegging en motivering van de gegeven vrijspraak

2.1
Aan de verdachte is tenlastegelegd:
- onder 1 dat:
"1. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 februari 2010 tot en met 26 februari 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) zich in het openbaar, mondeling, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, (te weten homoseksuelen) wegens hun homoseksuele gerichtheid, immers heeft verdachte (als lijsttrekker van de [partij]) op 24 februari 2010 in 'De Rode Hoed' tijdens en/of na een lijsttrekkersdebat in een interview tegenover een verslaggever van de lokale televisiezender AT5 en/of op 25 februari 2010 en/of 26 februari 2010 op AT5 televisie en/of de AT5 website ([website]), (telkens) opzettelijk beledigend een of meer van de volgende woorden uitgesproken en/of laten uitspreken: - 'Ja, kijk de ellende is dat eh dat we te maken hebben met agressieve homofielen he. En die agressieve homofielen zitten in het bestuur van de partij. En dat werkt naar beneden...' en/of 'Het is echt een hele dominante homofiele groep' en/of 'Het is heel normaal he om te zeggen van ik heb een hekel aan homofielen' en/of 'We hebben te maken met hele agressieve homofiele groepen hier. Zoals die homofielen bij de politie. Weetje, kijk dat, dat moet gewoon weg' en/of 'Kijk het zijn die mensen met die seksuele afwijkingen die moeten gewoon eigenlijk bestreden worden door de hetero's, vind ik' en/of 'Laatste zag ik op tv dat een dominee hostie weigerde aan een homofiel. En dat die homofiel aangifte deed. Nou ik denk dat de dominee aangifte had kunnen doen wegens belediging van het christelijk geloof. Dat de homofiel ja eigenlijk naar hem toekomt, en ja best wel dominant is' en/of 'Dus mensen met afwijkende sekse die, die pakken we aan.' en/of 'Die mensen er uit sodemieteren' en/of 'Nou in ieder geval de homofiel. Ja, het spijt me maar die moet even weg want we zijn hetero. En die mensen met andere seksuele geaardheid zoals met andere afwijkingen' en/of 'Ik denk dat Amsterdam staat te snakken naar een hele mooie heteroseksuele Adam en Eva eh periode' en/of 'Nou de homofiel wordt gewoon te dominant en we zijn hetero.' en/of 'Weet je, dat die man met een andere man of een vrouw met een andere vrouw, ja dat is afwijkend gedrag, dat moet effetjes weg. We willen even een heterostad' en/of 'hij heeft netwerken opgebouwd voor vieze mannetjes en vieze vrouwtjes, bij de politie bijvoorbeeld.' en/of 'Dus het wordt weer een heteroland. U hoeft niet meer bang te zijn dat de homofiel weer te dominant wordt', althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking."
- onder 2 dat:
"hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 februari 2010 tot en met 26 februari 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) in het openbaar, mondeling, heeft aangezet tot discriminatie als bedoeld in artikel 90 quater Wetboek van Strafboek, van mensen, te weten homoseksuelen, (telkens) wegens hun homoseksuele gerichtheid, immers heeft verdachte (als lijsttrekker van de [partij]) op 24 februari 2010 in 'De Rode Hoed' tijdens en/of na een lijsttrekkersdebat in een interview tegenover een verslaggever van de lokale televisiezender AT5 en/of op 25 februari 2010 en/of 26 februari 2010 op AT5 televisie en/of de AT5 website [website]), (telkens) een of meer van de volgende woorden uitgesproken en/of laten uitspreken: - 'Ja, kijk de ellende is dat we te maken hebben met agressieve homofielen he. En die agressieve homofielen zitten in het bestuur van de partij. En dat werkt naar beneden...' en/of 'Het is echt een hele dominante homofiele groep' en/of 'Het is heel normaal om te zeggen van ik heb een hekel aan homofielen' en/of 'We hebben te maken met hele agressieve homofiele groepen hier. Zoals die homofielen bij de politie. Weetje, kijk dat, dat moet gewoon weg' en/of 'Pro-homofiele netwerken die moeten gewoon weg' en/of 'Kijk het zijn die mensen met die seksuele afwijkingen die moeten gewoon eigenlijk bestreden worden door de hetero's, vind ik' en/of 'Nou ik denk dat er te veel homofielen zitten in de bestuur' en/of 'Dus we gaan echt voor de hetero en ja, de homofiel moet eventjes weg vind ik, weet je. Ergens anders maar een homofiele stad' en/of 'Weet je die, die homofielen en die andere netwerken die in de loop der jaren heeft opgebouwd, daar, ja daar bestrijden we al jaren tegen.' en/of 'Dus mensen met afwijkende sekse die, die pakken we aan.
Dat is heel serieus' en/of 'Die mensen er uit sodemieteren' en/of 'Nou in ieder geval de homofiel. Ja, het spijt me maar die moet even weg want we zijn hetero. En die mensen met andere seksuele geaardheid zoals met andere afwijkingen' en/of 'Nou die gaan we er echt uit halen' en/of 'Ik denk dat Amsterdam staat te snakken naar een hele mooie heteroseksuele Adam en Eva periode' en/of 'Nou de homofiel wordt gewoon te dominant en we zijn hetero. Weet je en echt eh ik ja... Ik bedoel ik hoef die homofiel niet te accepteren joh' en/of ‘Weet je, dat die man met een andere man of een vrouw met een andere vrouw, ja dat is afwijkend gedrag, dat moet effetjes weg. We willen even een heterostad' en/of 'hij heeft netwerken opgebouwd voor vieze mannetjes en vieze vrouwtjes, bij de politie bijvoorbeeld.' en/of 'We willen van die pedo's af joh. Echt dat is een hele, hele zware punt. Bij de politie zitten er heel veel en ook die homofielen bij de poli... Daar willen we vanaf. En daar gaan we ook van af. Dus als we republikeins stemmen dan gaan die mensen in ieder geval weg. En alles wat er was en wat afwijkend is dat gaat weg' en/of 'Dus het wordt weer een heteroland. U hoeft niet meer bang te zijn dat de homofiel weer te dominant wordt', althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking."
2.2.
Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 1 en onder 2 tenlastegelegde en daartoe het volgende overwogen:
"Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit (groepsbelediging) aangevoerd - kort gezegd - dat de verdachte zich mondeling en in het openbaar opzettelijk beledigend heeft schuldig gemaakt aan belediging van homoseksuelen, als groep. De door de verdachte gedane uitlatingen zijn zowel op zichzelf als in hun context beledigend en kunnen niet worden gezien als een evidente bijdrage aan het maatschappelijk debat. Bovendien zijn de door de verdachte gedane uitlatingen onnodig grievend. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit (aanzetten tot discriminatie) heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de door de verdachte gedane uitlatingen (tezamen en in samenhang bezien) op indirecte wijze aanzetten tot discriminatie van homoseksuelen en daarbij homoseksuelen als groep in hun (gelijke) rechten aantasten, terwijl hij deze uitlatingen niet heeft gedaan in de context van een debat en zij ook niet kunnen worden beschouwd als een bijdrage aan een maatschappelijk, politiek debat. Bovendien zijn de uitlatingen onnodig buitensporig en opzettelijk gedaan. Het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan daarom worden bewezen. De advocaat-generaal concludeert voorts dat in deze zaak aan de door artikel 10, lid 2, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gestelde voorwaarden aan beperking van de vrijheid van meningsuiting is voldaan.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de door de verdachte gedane uitlatingen (elk op zich) geen discriminatoir karakter hebben en dat zij ook niet aanzetten tot discriminatie. De raadsman heeft bestreden dat de verdachte de gewraakte uitlatingen (opzettelijk) heeft gedaan in het openbaar, dat deze uitlatingen onnodig grievend zijn en dat hij heeft gedoeld op de hele groep van homoseksuelen. Bovendien zijn de uitlatingen door de verdachte gedaan in de context van het brede maatschappelijke debat over homoseksualiteit en de verhouding van homoseksualiteit tegenover religie(s) en religieuze vrijheid, in zijn rol van (oppositioneel) politicus. Veroordeling van de verdachte ter zake van het ten laste gelegde is daarom een inbreuk op artikel, eerste lid van artikel 10 EVRM, die niet gerechtvaardigd wordt door rechten van anderen en niet noodzakelijk zijn in een democratische samenleving.
Beoordeling hof
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De context waarbinnen de uitlatingen zijn gedaan
Het kenmerkende van deze zaak is erin gelegen geweest dat sprake is geweest van een politieke bijeenkomst. Op 24 februari 2010 is in de 'Rode Hoed' te Amsterdam in het kader van de toen aanstaande gemeenteraadsverkiezingen een lijsttrekkersdebat georganiseerd. De getuige [betrokkene 1] was hierbij de gespreksleider. Hij heeft verklaard dat bij dit debat de lijsttrekkers van politieke partijen die in de gemeenteraad vertegenwoordigd waren, op het podium zaten. De lijsttrekkers van de partijen die niet in de gemeenteraad waren vertegenwoordigd, zaten op de eerste rij voor het podium, zij mochten om de beurt een vraag stellen aan een persoon op het podium. De verdachte was aanwezig als lijsttrekker van de [partij]. De zaal was vol met belangstellenden.
Uit de verklaring van de getuige [betrokkene 1] blijkt voorts dat voorafgaand aan het moment waarop de verdachte een vraag had gesteld, tussen de kandidaten op het podium een felle discussie was gevoerd over de vrijheid van meningsuiting, over wat je wel en niet mag zeggen. De mensen op het podium bleken voorstander te zijn voor een ruime interpretatie van het begrip vrijheid van meningsuiting. Toen de verdachte vervolgens aan [betrokkene 2] van het CDA vroeg 'vindt u homofilie normaal', kwam er gejoel uit de zaal. De getuige [betrokkene 1] heeft de zaal duidelijk gemaakt dat ook hen onwelgevallige meningen moeten kunnen worden geuit en heeft de verdachte naar voren geroepen, zodat hij zijn verhaal kon vertellen. De verdachte heeft toen (desgevraagd) gezegd dat hij homofilie een afwijking van het normale vindt en dat hij homofilie niet christelijk vindt.
Na afloop van het debat is de verdachte, in de zaal van de Rode Hoed waar eerder het debat heeft plaatsgevonden en waar nog steeds publiek aanwezig is, vervolgens geïnterviewd door AT5. De getuige [betrokkene 3], werkzaam bij AT5, heeft verklaard dat hij tijdens het debat heeft gefilmd en dat hij na afloop van het debat aan de verdachte heeft gevraagd of hij hem een paar vragen mocht stellen. Hij heeft de verdachte daarbij verteld dat hij van AT5 was. Hij had een microfoon met daarop groot 'AT5' en achter hem stond een cameraman - duidelijk zichtbaar - te filmen. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte zich in het openbaar heeft uitgelaten, waaraan niet afdoet dat het publiek niet direct op gehoorafstand stond. Het hof volgt het betoog van de raadsman dan ook niet dat geen sprake zou zijn van (opzet op) openbaarheid.
De getuige [betrokkene 3] heeft uit het interview de uit te zenden delen geselecteerd en er één geheel van gemaakt. De getuige [betrokkene 3] heeft eerst een ruwe selectie gemaakt, die door veel mensen op de redactie (van AT5, zo begrijpt het hof) is bekeken. Uiteindelijk is in overleg met de eindredacteur beslist wat er zou worden uitgezonden. In onderhavige zaak zijn zowel zinsneden ten laste gelegd die alleen in het ruwe (niet uitgezonden) materiaal voorkomen, alsook zinsneden die in de uitzending zijn verwerkt en zijn uitgezonden.
Het juridisch kader
Naar vaste jurisprudentie van het EHRM met betrekking tot artikel [de Hoge Raad leest:] 10 EVRM genieten ook uitingen die 'offend, shock, or disturb' de bescherming van artikel 10 EVRM (EHRM 7 december 1976, NJ 1978, 236, r.o. 49, Handyside en EHRM 23 april 1992, NJ 1994/102, r.o. 42):
The Court recalls that the freedom of expression, enshrined in para. 1 of Art. 10, constitutes one of the essential foundations of democratic society and one of the basic conditions for its progress. Subject to para. 2 of Art. 10, it is applicable not only to 'information' or 'ideas' that are favourably received or regarded as inoffensive or as a matter of indifference but also to those that offend, shock or disturb. Such are the demands of that pluralism, tolerance and broadmindedness without which there is no 'democratic society'.
In de Spaanse zaak Castells heeft het EHRM benadrukt dat politici, in het bijzonder, een sterke bescherming van hun uitingsvrijheid genieten (EHRM 23 april 1992, NJ 1994/102, r.o. 42):
While freedom of expression is important for everybody, it is especially so for an elected representatieve of the people. He represents his electorate, draws attention to their preoccupations and defends their interests. Accordingly, interferences with the freedom of expression of an opposition Member of Parliament, like the applicant, call for the closest scrutiny on the part of the Court.
Dit is door het EHRM later nog eens bevestigd in, onder meer, de Lindon-zaak (EHRM 22 oktober 2007, NJ 2008/443, r.o. 46):
There is little scope under Article 10 § 2 of the Convention for restrictions on freedom of expression in the area of political speech or debate - where freedom of expression is of the utmost importance (see Brasilier v. France, no. 71343/01, §41, 11 April 2006) - or in matters of public interest (see, among other authorities, Sürek v. Turkey (no 1) [GC], no 76682/95, § 61, ECHR 1999-IV, and Brasilier, cited above). Furthermore, the limits of acceptable criticism are wider as regards a politician as such than as regards a private individual. Unlike the latter, the former inevitably and knowingly lays himself open to close scrutiny of his every word and deed by both journalists and the public at large and he must consequently display a greater degree of tolerance (see, for example, Lingens cited above, § 42; Vides Aizsardzbas Klubs v. Latvia, no. 57829/00, § 40, 27 May 2004; and Brasilier cited above).
Daarbij omvat de uitingsvrijheid niet alleen de inhoud, maar ook de vorm: men mag zich bedienen van overdrijving en provocatie. Het EHRM overweegt voorts dat deze bescherming zich ook uitstrekt tot uitingen die buiten het parlement zijn gedaan (EHRM 23 april 1992, NJ 1994/102, r.o. 43):
In the case under review Mr Castells did not express his opinion from the senate floor as he might have done without fear of sanctions, but chose to do so in a periodical. That does not mean, however, that he lost his right to criticise the Government.
In this respect, the pre-eminent role of the press in a State governed by the rule of law must not be forgotten. Although it must not overstep various bounds set, inter alia, for the prevention of disorder and the protection of the reputation of others, it is nevertheless incumbent on it to impart information and ideas on political questions and on other matters of public interest. Freedom of the press affords the public one of the best means of discovering and forming an opinion of the ideas and attitudes of their political leaders. In particular, it gives politicians the opportunity to reflect and comment on the preoccupations of public opinion; it thus enables everyone to participate in the free political debate which is at the very core of the concept of a democratic society.
In verband met de vaststelling of een uiting in het openbaar debat geoorloofd is maakt het EHRM een onderscheid tussen feitelijke oordelen, die in beginsel moeten berusten op een toereikende feitelijke grondslag, en waardeoordelen (EHRM 22 oktober 2007, NJ 2008/443 Lindon e.a).
Deze laatste categorie uitingen zijn in beginsel vrij en vereisen geen feitelijke onderbouwing (EHRM 8 juli 1986, NJ 1987/ 901, Lingens), ook niet indien zij 'shock, offend or disturb' (EHRM 7 december 1976, NJ 1978/236, Handyside), tenzij het waardeoordeel een feitelijke grondslag veronderstelt of indien het waardeoordeel excessief is (EHRM 15 november 2007, nr. 12556/03, Pfeiffer). In de laatste twee gevallen mag de eis van een feitelijk toereikende grondslag worden gesteld.
Voor politici, die deelnemen aan een publiek debat over een zaak van algemeen belang (EHRM 24 februari 1997, NJ 1998/360, HUMO en EHRM 24 juni 2004, NJ 2005/22, Von Hannover) geldt ten aanzien van waardeoordelen dat aan hen een zeer ruime uitingsvrijheid toekomt, met uitsluiting van uitingen die aanzetten tot haat of geweld (EHRM 20 april 2010, NJ 2010/429, Le Pen; EHRM 15 maart 2011, NJ 2012/491, Mondragon; Rechtbank Den Haag 7 april 2008, NJF 2008/227, Wilders).
Conclusie
Naar het oordeel van het hof vallen de ten laste gelegde uitlatingen, die de verdachte in zijn hoedanigheid van politicus heeft gedaan in het kader van een publiek debat over een zaak van algemeen belang onder de bescherming van artikel 10 EVRM. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Eén van de onderwerpen van het debat in de Rode Hoed betrof een zaak van algemeen belang te weten de door de verdachte bekritiseerde positie die volgens hem in onze samenleving wordt ingenomen door homosexuelen, in het bijzonder in (onderdelen van) het openbaar bestuur. Het na afloop gehouden interview met de verdachte en de uitzending van een selectief deel daarvan op AT5 was een voortzetting van de eerder door de verdachte in het debat gedane uitlatingen. De ten laste gelegde uitlatingen van de verdachte vallen naar het oordeel van het hof onder de categorie waardeoordelen, die 'offend, shock or disturb', maar die naar het oordeel van het hof niet zijn aan te merken als excessief in de betekenis die het EHRM aan deze kwalificatie geeft. Immers, niet kan worden gezegd dat de door de verdachte geuite bewoordingen de strekking hebben gehad om te bedreigen en/of te intimideren. De onderhavige waardeoordelen kunnen redelijkerwijs ook niet geacht worden aan te zetten tot haat of geweld, waarbij wordt overwogen dat dit laatste door het Openbaar Ministerie ook niet is gesteld.
Bij deze stand van zaken is geen nadere bespreking nodig van de vraag of de ten laste gelegde uitlatingen strafbaar zijn te achten op grond van de bepalingen 137c of 137d van het Wetboek van Strafrecht conform het in de jurisprudentie ontwikkelde beslissingsschema (HR 14 januari 2003 NJ 2003/261 en bevestigd in HR 29 november 2011, NJ 2012/37). Immers, zelfs indien de uitlatingen volledig onder de delictsomschrijving van deze strafbepalingen zouden vallen - hetgeen het Openbaar Ministerie gemotiveerd heeft betoogd en de raadsman van de verdachte gemotiveerd heeft bestreden - dan nog kan zodanige omstandigheid er niet aan afdoen dat het de verdachte onder de gegeven omstandigheden krachtens artikel 10 EVRM vrij stond die uitlatingen te doen. Het vorenstaande brengt mee dat de verdachte vrijgesproken moet worden van het hem ten laste gelegde."

3.Juridisch kader

De volgende bepalingen zijn van belang:
- art. 137c, eerste lid, Sr:
"Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaat over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie."
- art. 137d, eerste lid, Sr:
"Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie."
- art. 10 EVRM, dat in de Nederlandse vertaling als volgt luidt:
"1. Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio-omroep-, bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen.
2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen."

4.Beoordeling van het middel

4.1.
Het middel klaagt dat 's Hofs vrijspraak steunt op een onjuiste opvatting omtrent de bescherming die art. 10 EVRM biedt aan een politicus ter zake van door hem in het kader van een publiek debat gedane uitlatingen.
4.2.
De tenlastelegging is onder 1 toegesneden op art. 137c, eerste lid, Sr en onder 2 op art. 137d, eerste lid, Sr. De in de tenlastelegging onder 1 voorkomende term "beledigend" en het in de tenlastelegging onder 2 voorkomende begrip "aangezet tot discriminatie" zijn klaarblijkelijk gebezigd in de betekenis die daaraan toekomt in art. 137c Sr onderscheidenlijk art. 137d Sr.
4.3.
Het Hof heeft blijkens zijn hiervoor onder 2.2 weergegeven overwegingen vastgesteld dat de verdachte de tenlastegelegde uitlatingen heeft gedaan in zijn hoedanigheid van politicus in het kader van een publiek debat over een zaak van algemeen belang. Deze uitlatingen hebben naar het – in cassatie niet bestreden - oordeel van het Hof niet de strekking om te bedreigen en/of te intimideren en zetten evenmin aan tot haat of geweld. Op grond daarvan heeft het Hof geoordeeld dat
"geen nadere bespreking nodig [is] van de vraag of de ten laste gelegde uitlatingen strafbaar zijn te achten op grond van de bepalingen 137c of 137d van het Wetboek van Strafrecht (...). Immers, zelfs indien de uitlatingen volledig onder de delictsomschrijving van deze strafbepalingen zouden vallen (...) zodanige omstandigheid er niet aan [kan] afdoen dat het de verdachte onder de gegeven omstandigheden krachtens artikel 10 EVRM vrij stond die uitlatingen te doen."
4.4.1.
Het volgende wordt vooropgesteld.
4.4.2.
Het, onder meer in art. 10 EVRM gegarandeerde, recht op vrijheid van meningsuiting staat aan een strafrechtelijke veroordeling ter zake van groepsbelediging en/of aanzetten tot discriminatie in de zin van art. 137c Sr onderscheidenlijk 137d Sr niet in de weg indien zo een veroordeling een op grond van art. 10, tweede lid, EVRM toegelaten – te weten een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en daartoe een in een democratische samenleving noodzakelijke - beperking van de vrijheid van meningsuiting vormt.
4.4.3.
Bij de beoordeling van een uitlating in verband met de strafbaarheid daarvan wegens groepsbelediging en/of aanzetten tot discriminatie in de zin van voormelde wettelijke bepalingen, dient acht te worden geslagen op de bewoordingen van die uitlating alsmede op de context waarin zij is gedaan. Daarbij dient onder ogen te worden gezien of de gewraakte uitlating een bijdrage kan leveren aan het publiek debat of een uiting is van artistieke expressie. Tevens dient onder ogen te worden gezien of de uitlating in dat verband niet onnodig grievend is.
4.4.4.
Bij de beoordeling van de vraag of een uitlating onnodig grievend is, dient, indien het gaat om een uitlating door een politicus in het kader van het publiek debat – het politieke debat daaronder begrepen – onder ogen te worden gezien enerzijds het belang dat de betreffende politicus daadwerkelijk in staat moet zijn zaken van algemeen belang aan de orde te stellen ook als zijn uitlatingen kunnen kwetsen, choqueren of verontrusten, maar anderzijds ook de verantwoordelijkheid die de politicus in het publieke debat draagt om te voorkomen dat hij uitlatingen verspreidt die strijdig zijn met de wet en met de grondbeginselen van de democratische rechtsstaat. Daarbij gaat het niet uitsluitend om uitlatingen die aanzetten tot haat of geweld of discriminatie maar ook om uitlatingen die aanzetten tot onverdraagzaamheid.
4.5.
Voor zover het Hof met zijn hiervoor onder 4.3 samengevatte oordeel tot uitdrukking heeft gebracht dat de tenlastegelegde uitlatingen van de verdachte, nu deze zijn gedaan door hem als politicus in het kader van het publiek debat, louter strafbaar zouden kunnen zijn indien die uitlatingen de strekking zouden hebben om te bedreigen en/of te intimideren dan wel redelijkerwijs geacht kunnen worden aan te zetten tot haat of geweld, heeft het hetgeen onder 4.4 is vooropgesteld miskend.
4.6.
Het middel klaagt daarover terecht.

5.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 december 2014.