4.2.Het Hof heeft omtrent de bruikbaarheid van de verklaringen van de vrouwelijke verdachten voor het bewijs onder het opschrift "Verklaringen afgelegd onder druk?" onder meer – met weglating van de voetnoten - het volgende overwogen:
"De verhoorsituatie
Het hof gaat bij de bespreking van dit door de raadslieden als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt naar voren gebracht onderdeel van de pleidooien uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[Jane H.]
is in deze zaak voor het eerst gehoord als getuige, en wel in het buurtonderzoek en drie maal in het politieonderzoek, te weten op 4 juli 1993 door verbalisant [verbalisant 8] (buurtonderzoek), 5 juli 1993 door verbalisant [verbalisant 9] , op 7 juli 1993 door de verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] en op 10 augustus 1993 door de verbalisanten [verbalisant 12] en [verbalisant 13] .
[Jane H.] verklaart dan onmiddellijk dat zij in de avond van 3 op 4 juli 1993 uit was geweest met [Carien N.] , dat zij tussen 05.00 en 05.30 uur in de [b-straat 1] aankwamen, en dat zij drie personen voor restaurant " [de P.] " heeft zien staan, en zij blijft bij deze verklaring. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing op grond waarvan aannemelijk kan worden geacht dat [Jane H.] bij gelegenheid van deze verhoren onder druk is gezet om te verklaren en het onderzoek in de procedure in herziening maakt dat niet anders. Weliswaar is [Jane H.] bij gelegenheid van het verhoor van 10 augustus 1993 geconfronteerd met de uitlatingen van anderen over hetgeen zij zou hebben gezegd over schoenen die zij had gekregen van [C.L. M.] , en over een moord die op 3 juli 1993 gepleegd zou worden, maar na haar verklaring daarover, is zij niet verder verhoord, noch als getuige noch als verdachte. Daar komt bij dat [Jane H.] in de procedure in herziening ter terechtzitting van 17 maart 2015 desgevraagd heeft aangegeven dat zij zich de verklaringen in het buurtonderzoek niet herinnert en dat zij niet weet waaruit de druk bestond.
Het onderzoek [naar mw. M.] is gesloten op 9 september 1993. Op 11 april 1994 omstreeks 07.20 uur wordt [Jane H.] aangehouden door de verbalisanten [verbalisant 14] en [verbalisant 15] . Zij wordt op 11 april 1994 om 11.30 uur in verzekering gesteld. Zij verklaart dan dat zij met betrekking tot de zaak " [de P.] " verkeerde verklaringen heeft afgelegd en dat zij getuige is geweest. Als piketadvocaat is opgetreden mr. K.M. van der Zouwen, advocaat te Breda.
Als verdachte is [Jane H.] in de periode van 11 april 1994 tot en met 9 mei 1994 zeventien keer verhoord. Bij het eerste tot en met het veertiende verhoor werd het verhoorkoppel gevormd door de verbalisanten [verbalisant 15] en [verbalisant 14] ; de verhoren vijftien en zestien zijn afgenomen door verbalisanten [verbalisant 16] en [verbalisant 17] en het zeventiende verhoor door verbalisanten [verbalisant 14] en [verbalisant 11] . Alleen op 18 april 1994 en 6 mei 1994 is [Jane H.] twee keer per dag verhoord; alle overige verhoren vonden plaats met een tussenpoos van minimaal één dag. Het hof stelt vast dat ten aanzien van de lengte van de verhoren slechts in het geval van het vijfde verhoor van [Carien N.] als getuige op 12 april 1994 door de verbalisanten een opmerking over de lengte van het verhoor wordt gemaakt, zodat het er voor moet worden gehouden dat de andere verhoren in de zaak [naar mw. M.] niet zodanig lang waren dat deze ook een opmerking daarover door de verbalisanten rechtvaardigden. Hetgeen [Jane H.] in de procedure in herziening verklaart over veelvuldige verhoren van meerdere malen per dag vindt naar het oordeel van het hof geen steun in de stukken en is ook overigens in het onderzoek in de procedure in herziening niet aannemelijk geworden.
Tijdens het eerste verhoor als verdachte op 11 april 1994 om 08.10 uur heeft [Jane H.] belastend verklaard over [Anil B.] , [Ahmed L.] en [Appie T.] op de plaats-delict en geeft zij aan dat zij hen op 5 juli 1993 in het pand aan de [c-straat 1] te Breda heeft gezien, bij welke gelegenheid haar is gevraagd wat zij wist van de moord op [mw. M.] en wat zij had gezien. Zij is toen door [Ahmed L.] bedreigd en haar is gezegd dat zij tegenover de politie een verhaal moest ophangen. Zij herkent op de haar getoonde foto's [Anil B.] en [Ahmed L.] .
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat reeds op dat moment sprake zou zijn van druk die door de verbalisanten zou zijn uitgeoefend. De aanhouding van [Jane H.] was immers diezelfde ochtend om 07.20 uur, het eerste verhoor was om 08.10 uur en daarin verklaart [Jane H.] reeds belastend voor anderen, terwijl zij ook bij gelegenheid van haar verhoor inverzekeringstelling aangeeft getuige te zijn geweest van hetgeen op de plaats-delict zou hebben plaatsgevonden.
In haar derde verhoor op 11 april 1994 omstreeks 19.30 uur verklaart [Jane H.] wederom over een bedreiging na de moord; zij geeft aan dat haar vóór het delict, door [Appie T.] , [Ahmed L.] en [Anil B.] is gevraagd waar zij werkte. In haar vierde verhoor, op 12 april 1994, verklaart zij dat zij vanaf begin juli 1993 regelmatig aan de [c-straat 1] te Breda kwam. Op diezelfde dag is [Jane H.] ook omstreeks 12.54 uur verhoord. In deze verklaring blijft [Jane H.] bij hetgeen zij eerder heeft verklaard en vult zij deze aan.
[Jane H.] is voor de rechter-commissaris in strafzaken in de rechtbank Breda geleid op 14 april 1994. Zij is bij gelegenheid van dit verhoor bijgestaan door haar toenmalige raadsman mr. Van der Zouwen. Tegenover de rechter-commissaris heeft zij in het bijzijn van haar raadsman niet verklaard over enige door de verhorende verbalisanten op haar uitgeoefende druk of andere situationele aspecten van de verhoren, noch over bijzonderheden die haar persoon betreffen, zoals een zwangerschap.
In het zesde verhoor als verdachte op 16 april 1994 om 10.44 uur wordt [Jane H.] bevraagd over personen die aan de [c-straat 1] te Breda woonden. Het zevende verhoor van haar als verdachte op 18 april 1994 ziet op een ander feit. Op diezelfde dag wordt [Jane H.] nader gehoord in de zaak " [naar mw. M.] ". Zij geeft dan aan het begin van het verhoor (haar achtste verhoor) aan dat zij een volledige verklaring wil afleggen en dat zij eerder niet volledig heeft verklaard vanwege bedreigingen. In dit verhoor, dat als proces-verbaal twee pagina's beslaat, verklaart [Jane H.] echter niet meer dan dat [Anil B.] iets weggooide in een vuilnisbak en in haar richting een "schietbeweging" en een gebaar langs zijn keel maakte. Klaarblijkelijk is op dat moment niet doorgevraagd door de verbalisanten. Het volgende verhoor van [Jane H.] is pas de dag erna. Daarin geeft zij aan in het restaurant te zijn geweest, daar [Anil B.] en [Appie T.] heeft gezien en zelf het slachtoffer heeft waargenomen.
Het hof stelt vast dat tot dat moment [Jenny L.] nog niet was aangehouden in de onderhavige zaak en dat [Carien N.] nog slechts als getuige was gehoord, zodat van enige uitgeoefende druk in de zin van het gestelde aandringen op verklaren aangezien anderen reeds hebben verklaard, geen sprake geweest kan zijn. [Carien N.] had immers als getuige in haar verhoor van 6 augustus 1993 niet meer verklaard dan dat [Jane H.] haar op de maandag na 3 juli 1993 had verteld dat zij drie mannen en een auto had gezien, terwijl zij ook in haar verklaringen als getuige in maart en april 1994 slechts verklaarde over hoe zij in de avond van 3 juli 1993 met [Jane H.] uit was geweest en hoe zij samen naar de [b-straat 1] waren gereden om daar te gaan slapen.
[Carien N.] is op 19 april 1994 omstreeks 11.15 uur aangehouden door de verbalisanten [verbalisant 18] en [verbalisant 19] . Zij is vervolgens om 12.40 uur in verzekering gesteld. Bij die gelegenheid verklaart [Carien N.] dat zij naar waarheid zal gaan verklaren. Na het eerste, dat wil zeggen het sociale verhoor op 19 april 1994, verklaart [Carien N.] in haar tweede tot en met zevende verhoor, die in de schriftelijke neerslag variëren van één tot drie pagina's, niet bekennend of concreet belastend. Deze verhoren zien hoofdzakelijk op de sfeer in het pand aan de [c-straat 1] en de personen die daar kwamen, op de aankomst van [Carien N.] en [Jane H.] in de [b-straat 1] en op het afstaan van DNA-materiaal door [Carien N.] . Ook hier geldt dat van enige uitgeoefende druk in de zin van het gestelde aandringen op verklaren aangezien anderen reeds in belastende zin hebben verklaard, geen sprake geweest kan zijn, en dat dan over en weer voor [Jane H.] en [Carien N.] . Weliswaar reageert [Carien N.] in haar zesde verklaring op hetgeen haar klaarblijkelijk is voorgehouden door verbalisanten, namelijk dat [Jane H.] op de [b-straat 1] heeft gesproken met iemand die bij de Chinees stond, maar zij ontkent dan nog dat dit heeft plaatsgevonden.
Het hof overweegt daarbij tevens dat het aan een verdachte voorhouden door verbalisanten van hetgeen medeverdachten of getuigen hebben verklaard, geen ongebruikelijke praktijk is en niet als zodanig reeds kan worden gekwalificeerd als het op misleidende wijze in de mond leggen van verklaringen van derden om van een verdachte een bekennende verklaring te verkrijgen.
In haar tiende verhoor op 22 april 1994 verklaart [Jane H.] meer in detail over hetgeen zou zijn gebeurd na haar aankomst op de [b-straat 1] . Zij verklaart dan belastend over [Appie T.] , [Ahmed L.] en [Anil B.] , die fysiek geweld op het slachtoffer zouden hebben uitgeoefend, alsook over [Jenny L.] die zij zag aan komen lopen. In haar elfde verhoor dat slechts één pagina aan inhoudelijke verklaring betreft, geeft [Jane H.] aan dat [Carien N.] binnen in het restaurant is geweest en aan haar, [Jane H.] , heeft gevraagd wat te doen omdat het slachtoffer mogelijk nog leefde.
Op 22 april 1994 is ook [Carien N.] gehoord, en wel omstreeks 11.00 uur, dat wil zeggen dat dit verhoor tien minuten voor het verhoor van [Jane H.] op diezelfde dag is aangevangen. In dat verhoor, haar achtste als verdachte, verklaart zij voor het eerst over hetgeen is gebeurd nadat zij en [Jane H.] op 4 juli 1993 op de [b-straat 1] aankwamen. Zij verklaart dan belastend over een man die van [Jane H.] wegliep in de richting van de toegangsdeur van de keuken van het restaurant en wiens stem zij herkende als ofwel die van [Appie T.] , ofwel die van [Ahmed L.] (die volgens haar qua stem op elkaar lijken). Tot dat verhoor heeft [Carien N.] namelijk niet méér verklaard dan dat zij en [Jane H.] na een avondje uitgaan naar de [b-straat 1] waren gekomen om daar te slapen en dat [Jane H.] tegen haar had verteld dat zij, [Jane H.] , drie personen had gezien. Voor wat betreft [Carien N.] achtste verhoor valt naar het oordeel van het hof enerzijds op dat het qua detail voor wat betreft het ten laste gelegde ver achterblijft bij [Jane H.] tiende verhoor, terwijl het anderzijds, en dat dan anders dan [Jane H.] , over het naar binnen kijken door [Carien N.] in het restaurant gaat. Dit in samenhang bezien met de omstandigheid dat [Jane H.] vrijwel gelijktijdig met [Carien N.] is verhoord, maakt dat niet aannemelijk is geworden dat hier sprake zou zijn geweest van enige uitgeoefende druk in de zin van het gestelde aandringen op verklaren aangezien anderen reeds in bepaalde zin zouden hebben verklaard. De verklaring van verbalisant [verbalisant 19] tegenover de raadsheer-commissaris in de procedure in herziening geeft naar het oordeel van het hof geen aanleiding tot een andere conclusie.
Op 30 mei 1994 is [Jane H.] als getuige gehoord door de rechter-commissaris in de zaken van [Appie T.] , [Ahmed L.] en [Anil B.] , in aanwezigheid van de raadslieden mrs. Koningsveld, Van Diederen en Drenth. Bij gelegenheid van dit verhoor voor en door een rechter verklaart [Jane H.] niet over ongeoorloofde druk door verbalisanten tijdens de verhoren en ook niet over het aanreiken van gegevens, noch over aspecten die haar persoon betreffen en die van invloed zouden zijn op haar gesteldheid tijdens de verhoren om bekennend of belastend te verklaren. Wel volhardt zij in haar bekennende en belastende verklaring. Dat doet zij overigens ook in de daaropvolgende dertiende tot en met zeventiende politieverhoren. De door de verdediging geopperde mogelijkheid dat een verdachte bij de rechter-commissaris volhardt om niet nogmaals door de politie verhoord te worden, vindt derhalve geen steun. In de procedure in herziening geeft [Jane H.] ter terechtzitting van 17 maart 2015 aan dat het bij de rechter-commissaris allemaal aan haar voorbij is gegaan.
Ter terechtzitting in hoger beroep van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 en 18 mei 1995, wordt [Jane H.] wederom gehoord door de rechter en in aanwezigheid van raadslieden. Bij die gelegenheid is [Jane H.] gehoord buiten aanwezigheid van [Appie T.] , [Ahmed L.] , [Anil B.] en [Jenny L.] , op een daartoe strekkend schrijven van een 'Prw-cas' van de gevangenis Ter Peel voor wat betreft [Anil B.] , hetgeen door [Jane H.] is aangevuld ter terechtzitting. Zij geeft dan aan bang te zijn voor de genoemde verdachten en voor represailles, gelet op haar verklaringen en hetgeen zich in het verleden reeds heeft afgespeeld. Deze beslissing is door het hof genomen in het kader van het belang van de waarheidsvinding. [Jane H.] verklaart dan dat zij geen hoger beroep tegen haar veroordeling heeft aangetekend. Zij wordt gewezen op haar verschoningsrecht door de voorzitter en geeft dan aan dat zij blijft bij haar verklaring van 30 mei 1994. Over enige op haar uitgeoefende pressie of specifieke omstandigheden die haar persoon betreffen en die van invloed zijn geweest op haar tijdens haar verhoren, verklaart zij ook dan niet. Zij geeft daarentegen aan dat zij achteraf gezien beter direct naar waarheid had kunnen verklaren.
Het hof stelt vast dat [Jane H.] derhalve in de drie keren dat zij voor een rechter stond waarvan proces-verbaal is opgemaakt - nu zij niet in hoger beroep is gegaan, is van het verhandelde ter terechtzitting van de arrondissementsrechtbank te Breda geen proces-verbaal opgemaakt - niet heeft verklaard over situationele en persoonlijke omstandigheden die zouden hebben geleid tot haar bekennende en belastende verklaringen.
Pas bij gelegenheid van haar interview tegenover de CEAS d.d. 3 november 2010 geeft zij, na aanvankelijk medewerking geweigerd te hebben om de herinnering aan die tijd niet op te halen, wanneer zij over de politieverhoren wordt bevraagd, aan dat haar woorden in de mond waren gelegd door verbalisanten. Zij werd wel vier keer op een dag uit haar cel gehaald, de verhoren waren langdurig en zwaar omdat zij zwanger was en nooit werd haar verteld wat haar rechten waren. Bij de rechter had zij niet gezegd dat ze onschuldig was omdat zij niet meer wist wat wel en wat niet waar was. De interviewers [interviewer 1] en [interviewer 2] rapporteren dat [Jane H.] niet toestond dat zij door middel van vragen probeerden te doorgronden wat dan de situationele aspecten van de politieverhoren zouden zijn geweest. Van enige opgaaf van redenen waarom [Jane H.] terugkomt op eerdere verklaringen is ook dan geen sprake.
Ter terechtzitting van dit hof van 17 maart 2015 is [Jane H.] bevraagd over de politieverhoren en de omstandigheden waaronder die plaats hebben gevonden. Zij geeft dan aan dat zij over de periode van het buurtonderzoek niets meer weet; dat de verhoren onprettig waren, de verbalisanten met stemverheffing spraken en op tafel sloegen, hetgeen haar een angstmoment opleverde, waardoor zij is gaan verklaren wat de politie wilde horen. Als haar het proces-verbaal verhoor inbewaringstelling wordt voorgehouden, geeft zij aan niet meer te weten waarop zij doelde met de woorden 'verkeerde verklaringen'. De politie heeft haar gezegd dat indien zij zou verklaren, zij naar huis kon. Op de vraag of haar zwangerschap reden was om sneller te verklaren, geeft zij aan dat niet te weten, maar wel dat zij niet werd geloofd. Het hof merkt hierbij op dat uit de bij het verhoor in de procedure in herziening van de getuige [getuige 9] gevoegde kopie van de geboorte-aankondiging van de zoon van [Jane H.] afgeleid kan worden dat deze is geboren op 7 december 1994. Dat is als zodanig geen bewijs van wetenschap bij [Jane H.] van haar zwangerschap vanaf 11 april 1994, te weten de aanvang van de verhoren als verdachte, doch hooguit een indicatie. Het hof merkt tevens op dat [Jane H.] in de procedure in herziening niet consistent is waar het haar stelling betreft dat zij de verbalisanten van haar zwangerschap had verteld.
Nadere redenen voor het terugkomen op haar verklaringen in de CEAS-procedure en de procedure in herziening en voor de omstandigheid dat zij dat destijds nimmer, wanneer zij voor een rechter stond, heeft gedaan, maar daarentegen bij haar bekennende en belastende verklaringen is gebleven, heeft [Jane H.] niet gegeven. Naar haar zeggen is het allemaal aan haar voorbijgegaan. Een uitleg waarom zij in haar ogen onjuiste verklaringen heeft afgelegd, kan zij niet geven.
Over de situationele aspecten tijdens de verhoren en de persoonlijke factoren zijn de verbalisanten nader gehoord. Verbalisant [verbalisant 19] heeft aangegeven tijdens het onderzoek niet te hebben geweten van een zwangerschap van [Jane H.] en hij heeft geen herinnering aan eventuele psychologische hulp voor [Jane H.] . Verbalisant [verbalisant 20] heeft, toen hem door mr. Knoops werd voorgehouden de stelling dat [Jane H.] de verbalisanten heeft verteld van haar zwangerschap, aangegeven dat niet te hebben geweten. Met betrekking tot enige op de vrouwelijke verdachten uitgeoefende druk is hij stellig in zijn ontkenning, evenals [verbalisant 19] . Naar het oordeel van het hof is op grond van het onderzoek in de procedure in herziening niet aannemelijk geworden dat aan de ambtsedige processen-verbaal van de verhorende verbalisanten getwijfeld dient te worden. Het valt het hof bovendien op dat [verbalisant 20] blijkens de verbatim weergave van zijn interview tegenover de CEAS-interviewers opmerkingen heeft gemaakt over de wijze waarop hij werd bevraagd over de situationele aspecten van de verhoren, welke opmerkingen niet zijn neergelegd in de schriftelijke rapportage.
Het onderzoek in de procedure in herziening levert naar het oordeel van het hof voor wat betreft het door [Jane H.] gestelde bekennend verklaren onder druk, in de verklaring van de getuige [getuige 9] tegenover de raadsheer-commissaris een aanwijzing voor de onaannemelijkheid van die stelling. Tijdens haar detentie doet [Jane H.] namelijk in een brief aan haar voormalige lerares [getuige 9] mededeling van 'een situatie waarin zij was beland'. De brief is naar het hof aanneemt, niet ingegeven door enige druk van wie dan ook. [getuige 9] is gehoord als getuige. Zij verklaart hoe [Jane H.] in correspondentie met haar heeft aangegeven dat en op welke wijze zij in de onderhavige zaak betrokken is geweest. Meer in het bijzonder heeft [getuige 9] daarover het volgende verklaard: ' [Jane H.] heeft mij geschreven dat zij in een situatie was gekomen. Ze had niet voorzien wat er zou gebeuren, ze was er ingerold, zo schreef zij mij. [...] [Jane H.] werkte in die tijd in een frituurzaak naast een Chinese winkel. Een aantal jongelui kwam daar regelmatig en die groep heeft contact met [Jane H.] opgenomen en haar vervolgens als het ware misbruikt, omdat zij contact had met de Chinees. Dat groepje wilde de Chinese zaak overvallen, geld halen. [...] Het hele verhaal was dat [Jane H.] zogenaamd die mevrouw wakker moest maken, met het verhaal dat er ingebroken was in het restaurant. [Jane H.] heeft dat gedaan, ze wilden het geld hebben maar er was geen geld. Die jonge jongens wilden sieraden, maar dat wilde die mevrouw niet afgeven. Ze hebben daarop die mevrouw bijna verrot geschopt en geslagen. [...] Die mevrouw is even later doodgegaan. Hoe het verder is gegaan, weet ik niet meer. Dat heeft [Jane H.] me niet verteld.' Wanneer [Jane H.] daarnaar wordt gevraagd, heeft zij aan die briefwisseling een andere herinnering, namelijk dat die zag op haar zwangerschap en haar detentie: 'U houdt mij voor dat mijn oud-docente, [getuige 9] , tegenover de raadsheer-commissaris als getuige heeft verklaard dat ik haar een brief had geschreven. [...] Eind vorig jaar heb ik de brieven gezien bij mijn advocaat. Ik heb met mijn eigen ogen gezien dat het mijn handschrift is, want anders had ik nooit geweten dat ik haar had geschreven. U houdt mij voor dat ik haar blijkens haar verklaring heb geschreven dat ik in een situatie was beland. Dat zegt zij. In mijn brieven heb ik eigenlijk alleen gelezen dat ik over mijn zwangerschap heb geschreven en over het feit dat ik het moeilijk had met mijn veroordeling.'
[Carien N.]
is op 19 april 1994 aangehouden om 11.15 uur. Zij is als verdachte vanaf die datum tot en met 9 mei 1994 in totaal twintig keer verhoord. Aanvullend op hetgeen hierboven reeds is overwogen ten aanzien van [Jane H.] geldt dat ook zij:
- noch bij gelegenheid van haar verhoor inbewaringstelling;
- noch bij gelegenheid van haar verhoor door de rechter-commissaris als getuige in de zaken [Anil B.] , [Ahmed L.] en [Appie T.] , in aanwezigheid van de raadslieden mrs. Van Diederen, Drenth en Koningsveld en voorzien van rechtsgeleerde bijstand door haar toenmalige raadsman mr. Santi, waarbij zij aangeeft te blijven bij haar bekennende en belastende verklaringen;
- noch bij gelegenheid van haar verhoor als getuige ter terechtzitting van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 mei 1995, in de opmaat waarvan zij door haar toenmalige raadsvrouw mr. Trotman is bijgestaan blijkens pagina 24 van het daarvan opgemaakte proces-verbaal, en bij welke gelegenheid zij aangeeft geen hoger beroep te hebben aangetekend,
enige opmerking maakt over de sfeer tijdens de verhoren of over enige op haar uitgeoefende pressie.
Bij gelegenheid van haar telefonisch gevoerde interview tegenover de CEAS d.d. 20 oktober 2010 door de interviewers [interviewer 3] en [interviewer 1] verklaart [Carien N.] , die overigens begint met aan te geven dat zij niet wil meewerken, allereerst dat zij door de politiemensen in het onderzoek [naar mw. M.] heel netjes is behandeld. Na een interventie in dat gesprek door haar toenmalige partner [P. S.] , vervolgt zij dan met de mededeling dat zij is geconfronteerd met verklaringen van anderen, en - kort en zakelijk weergegeven - heeft verklaard wat de politie wilde horen. Door de interviewers daarop bevraagd geeft zij geen nadere toelichting op de vraag op welke wijze die verklaringen dan tot stand zijn gekomen.
Het hof stelt vast dat [Carien N.] evenals [Jane H.] in de drie keren dat zij voor een rechter stond waarvan proces-verbaal is opgemaakt - nu zij niet in hoger beroep is gegaan, is van de terechtzitting van de arrondissementsrechtbank te Breda geen proces-verbaal opgemaakt - niet heeft verklaard over situationele en persoonlijke omstandigheden die zouden hebben geleid tot haar bekennende en belastende verklaringen.
Ter terechtzitting in de procedure in herziening geeft [Carien N.] - kort en zakelijk weergegeven - aan dat tijdens haar verhoren geen sprake is geweest van stemverheffing of op tafel slaan door verbalisanten. Als haar de verklaringen van de getuigen [getuige 4] en [getuige 5] worden voorgehouden, geeft zij aan dat zij heeft verklaard zoals zij destijds deed omdat haar door verbalisant [verbalisant 19] was gezegd dat zij naar huis mocht indien zij zou verklaren. Daarop bevraagd heeft verbalisant [verbalisant 19] stellig ontkend dat hij deze toezegging heeft gedaan aan [Carien N.] . Verbalisant
[verbalisant 18] verklaart dat het er tijdens de verhoren in zijn beleving fair aan toe is gegaan. Naar het oordeel van het hof is op grond van het onderzoek in de procedure in herziening niet aannemelijk geworden dat aan de ambtsedige processen-verbaal van de verhorende verbalisanten getwijfeld dient te worden.
Als [Carien N.] nader wordt bevraagd over het "lulverhaal" dat zij naar haar eigen zeggen heeft opgehangen, dat wil zeggen haar bekennende en belastende verklaringen, geeft zij geen reden voor haar thans ontkennende verklaring en kan zij niet aangeven wat in dat "lulverhaal" verzonnen was en wat haar door verbalisanten is voorgehouden. Ook voor de mededeling, die naar het hof aanneemt niet was ingegeven door enige druk van wie dan ook, die [Carien N.] tijdens haar detentie in een brief aan [getuige 4] doet, te weten dat 'die vrouw' nog had geleefd als [Carien N.] haar niet had gehaald, kan zij geen reden of redelijke verklaring geven. In de procedure in herziening is de getuige [getuige 10] gehoord door de raadsheer-commissaris d.d. 4 februari 2015. Hij verklaart dan dat [Carien N.] tegen hem gezegd heeft dat zij 'daar binnen is geweest en het zelf heeft meegemaakt.' [P. S.] , de voormalige partner van [Carien N.] , heeft tegenover de raadsheer commissaris verklaard dat [Carien N.] , als hij haar vroeg naar het delict waarvoor zij was veroordeeld, steeds het verhaal stopte bij het moment waarop zij, [Carien N.] , een oudere vrouw moest ophalen. Als getuige ter terechtzitting van dit hof van 18 maart 2015, kan [Carien N.] niet aangeven op welk moment en naar aanleiding waarvan zij ging denken dat het anders was gegaan dan zij eerder had verklaard.
[Jenny L.]
is op 27 april 1994 omstreeks 12.10 uur aangehouden in de onderhavige zaak door de verbalisanten [verbalisant 21] en [verbalisant 22] . Op diezelfde dag is zij in verzekering gesteld om 13.25 uur. In haar eerste verhoor op 27 april 1994 omstreeks 14.30 uur ontkent zij enige betrokkenheid. Reeds in haar tweede verhoor op 28 april 1994 verklaart zij dat zij wel iets weet, namelijk dat zij op de avond van het ten laste gelegde feit bij [getuige 4] aan de [c-straat 1] te Breda was en dat daar ook waren [Anil B.] en [Appie T.] die later in die nacht thuis kwamen en zeiden dat een overval op een Chinees mislukt was.
Bij gelegenheid van het verhoor inbewaringstelling d.d. 29 april 1994 heeft [Jenny L.] tegenover de rechter-commissaris in aanwezigheid van haar toenmalige raadsman mr. Thomas aangegeven niets te weten van de moord op [mw. M.] , maar heeft zij wel belastend verklaard over de rol van [Appie T.] en [Anil B.] bij 'een mislukte overval op een Chinees.' Op diezelfde dag omstreeks 13.00 uur verklaart zij in haar derde verhoor meer in detail belastend over [Anil B.] en [Appie T.] , en tevens over [Ahmed L.] , [Jane H.] en haar eigen rol. Zij heeft onder andere verklaard over door haar verrichte voorbereidingshandelingen. Tot en met haar negende verhoor op 11 mei 1994 voegt [Jenny L.] details toe aan haar bekennende en belastende verklaring.
Bij gelegenheid van haar verhoor door de rechter-commissaris in strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Breda als getuige in de zaken van [Anil B.] , [Appie T.] en [Ahmed L.] op 30 mei 1994 trekt zij al haar politieverklaringen in, omdat zij naar haar zeggen onder druk is gezet door de rechercheurs. Zij stelt dan dat wat zij weet, zij weet van de rechercheurs, en dat zij ook via haar advocaat - met wie zij, zo stelt het hof vast, klaarblijkelijk overleg had - verklaringen heeft gelezen. Desgevraagd kan zij niet aangeven waarom [Carien N.] dan in deze zaak heeft verklaard. De beweerdelijke druk is direct nader onderzocht door de verbalisanten te horen in aanwezigheid van de raadsman van [Jenny L.] . [verbalisant 18] en [verbalisant 22] verklaren tegenover de rechter-commissaris dat zij geen druk hebben uitgeoefend. [verbalisant 16] geeft aan dat hij [Jenny L.] heeft gehoord naar aanleiding van haar eigen eerdere verklaringen. Ook [verbalisant 21] geeft in zijn verklaring aan dat verhoren goed verliepen. Naar het oordeel van het hof is op grond van het onderzoek in de procedure in herziening niet aannemelijk geworden dat aan de ambtsedige processen-verbaal van de verhorende verbalisanten getwijfeld dient te worden.
Vervolgens gaat [Jenny L.] ter terechtzitting in eerste aanleg van de arrondissementsrechtbank te Breda d.d. 12 juli 1994, bijgestaan door mr. Thomas, weer terug naar haar eerste verklaring dat zij op de bewuste avond aan de [c-straat 1] was en dat toen werd gesproken over het restaurant " [de P.] " waar wat te halen zou zijn. Zij geeft tegelijkertijd aan dat haar bekennende verklaring onder druk tot stand is gekomen. Uit de pleitnota in eerste aanleg van mr. Thomas valt op te maken dat de proceshouding zodanig was dat de voorbereidingshandelingen van een overval werden erkend. De rechtbank heeft de druk dan wel het in de mond leggen van verklaringen niet aannemelijk geacht.
Ter terechtzitting in hoger beroep van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch d.d. 25 april 1995 verklaart [Jenny L.] dat zij ten onrechte is veroordeeld. Ook in die fase van de procedure zijn de verbalisanten als getuige op dit onderdeel gehoord. Zij blijven bij hun eerdere verklaringen voor wat betreft de gang van zaken en de sfeer tijdens de verhoren. Waar uit de aan de processen-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch gehechte brief van mr. Thomas naar voren komt dat [verbalisant 21] ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard - anders dan in het proces-verbaal is vermeld - dat hij
[Jenny L.] minstens éénmaal heeft geconfronteerd met verklaringen van anderen, biedt dat naar het oordeel van het hof geen steun voor de stelling dat [Jenny L.] verleid is tot haar verklaringen, nu - zoals hierboven reeds is overwogen - het voorhouden van verklaringen van anderen geen ongebruikelijke en evenmin een in zijn algemeenheid ontoelaatbare praktijk is in verhoorsituaties.
[Jenny L.] heeft geen cassatie ingesteld tegen het veroordelend arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Het hof stelt vast dat [Jenny L.] tot dat moment geen reden van persoonlijke aard opgeeft voor haar eerdere belastende verklaringen, en over de situationele aspecten tijdens de verhoren slechts de druk en het voorhouden van verklaringen van anderen door verbalisanten noemt.
Bij gelegenheid van haar interview tegenover de CEAS d.d. 11 november 2010 geeft [Jenny L.] aan dat de verhoren lang duurden en dat zij onder druk heeft verklaard. Als de interviewers haar wijzen op de pleitnota van haar raadsman, zegt zij niet meer dan dat hij ook dit had moeten intrekken en dat ze het niet goed met hem zal hebben besproken. Als de interviewers haar voorhouden dat zij in een andere strafzaak ook bekennend heeft verklaard en haar vragen of het gelet op haar verklaringen in de onderhavige zaak toch niet allemaal uit politiedruk afkomstig kan zijn, geeft
[Jenny L.] geen direct antwoord.
Ter terechtzitting van dit hof in de procedure in herziening is [Jenny L.] bevraagd over de sfeer tijdens de verhoren. Zij geeft dan - kort en zakelijk weergegeven - aan dat zij die vervelend vond omdat er op tafel werd getikt, hetgeen een negatieve jeugdherinnering opriep, dat zij tekende om met rust te worden gelaten en dat zij daarom een "quatschverhaal" is gaan vertellen. In de procedure in herziening is verbalisant [verbalisant 22] wederom gehoord. Hij heeft er geen herinnering aan dat men destijds een bekennende verklaring wilde hebben en uit zijn verbazing over hetgeen de verbalisanten wordt verweten. Volgens verbalisant [verbalisant 22] was [Jenny L.] 'zeker niet op haar mondje gevallen' en heeft hij 'er geen beeld bij dat wij haar een richting zouden hebben ingestuurd bij het beantwoorden van vragen. Dat was niet onze insteek, want dan had het nog veel mooier op papier moeten staan'. [Jenny L.] kan overigens niet aangeven welke informatie haar dan specifiek is aangereikt. Ook buiten de verhoren ervoer zij naar haar zeggen druk, onder andere doordat bij het douchen geen vrouwelijke agenten waren, welke stelling door verbalisant [verbalisant 20] overigens als onjuist wordt geduid. Zij voegt eraan toe dat zij niet heeft verklaard over druk omdat zij niemand vertrouwde maar anderzijds ook dat zij contact had met haar raadsman. Haar verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg zal, zo vermoedt zij, ook "quatsch" zijn geweest. Het hof stelt vast dat zij daarvoor geen reden noemt.
Naar het oordeel van het hof kunnen de in de procedure in herziening afgelegde verklaringen van de getuigen [getuige 4] en [getuige 5] de stellingen van [Jane H.] , [Carien N.] en [Jenny L.] voor wat betreft de verhoorsituatie niet schragen, nu ook deze getuigen pas laat zijn gaan verklaren over door hen ervaren druk, terwijl [getuige 5] , wanneer zij als getuige wordt gehoord ter terechtzitting in hoger beroep van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, geen melding maakt over door haar ervaren druk.
Het valt op, zoals hierboven al overwogen, dat [Jenny L.] , [Carien N.] en [Jane H.] zich desgevraagd ter terechtzitting van dit hof van 17 en 18 maart 2015 niet weten te herinneren op welke wijze dan hun bekennende verklaringen als verdachte en belastende verklaringen als getuige specifiek tot stand zijn gekomen, terwijl zij tegelijkertijd wel aangeven dàt er op ongeoorloofde wijze pressie op hen is uitgeoefend c.q. dat er op ongeoorloofde wijze is verhoord door de politie. Zij kunnen ook overigens geen reden aangeven waarom zij pas in een laat stadium hun standpunt naar voren hebben gebracht dat zij door het optreden van de politie tijdens de verhoren tot hun bekennende en belastende verklaringen zijn gebracht.
[Appie T.]
heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep niet verklaard over enige door de politie op hem uitgeoefende druk. In zijn interview tegenover de CEAS d.d. 13 december 2010 geeft hij voor de eerste keer aan dat hij druk heeft bemerkt, maar dat hij steeds bij zijn standpunt dat hij onschuldig was, is gebleven. In zijn verklaring ter terechtzitting van dit hof d.d. 18 maart 2015 heeft [Appie T.] op de vraag om een concreet voorbeeld te geven van de door hem ervaren druk, verklaard dat de verbalisanten hem voor leugenaar uitmaakten, met stemverheffing spraken, op tafel sloegen en dreigden zijn vriendin en zijn broer op te pakken.
Voor het dermate laat aanvoeren van deze stelling(en) heeft [Appie T.] geen reden aangevoerd en deze is ook overigens niet aannemelijk geworden, mede gelet op hetgeen het hof hierboven reeds heeft overwogen met betrekking tot hetgeen ten aanzien van de vrouwelijke verdachten op dit punt is betoogd. Daar komt bij dat [Appie T.] steeds heeft volhard in zijn ontkenning en ook niet aannemelijk is geworden dat welk optreden dan ook van de verhorende verbalisanten ten opzichte van de vrouwelijke verdachten zou inhouden dat het optreden van (de) verbalisanten ten aanzien van [Appie T.] hieraan identiek zou zijn geweest.
De standpunten ten aanzien van de tijdens de verhoren op de vrouwelijke verdachten en [Appie T.] uitgeoefende druk worden naar het oordeel van het hof ook niet ondersteund door hetgeen de andere mannelijke verdachten op dit punt hebben verklaard.
[Ahmed L.] en [Anil B.] hebben steeds volhard in hun onschuld of gezwegen. Zij hebben pas in hun interviews tegenover de CEAS voor het eerst melding gemaakt van druk. [Ahmed L.] benoemt deze druk dan als normaal, en komt vervolgens pas ter terechtzitting van dit hof d.d. 18 maart 2015 met het voorbeeld dat hij lang in een kleine cel heeft moeten wachten. [Anil B.] geeft in zijn interview tegenover de CEAS aan dat de verhoren normaal zijn gegaan, maar dat hij de verhoren op een gegeven moment beu werd. Ook hij komt pas ter terechtzitting van dit hof d.d. 18 maart 2015 met de nadere verklaring dat met name de verhoren door verbalisant [verbalisant 20] bot verliepen.
Nu daarenboven [Appie T.] , [Ahmed L.] en [Anil B.] destijds in de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep steeds zijn bijgestaan door een raadsman en toentertijd niet hebben aangevoerd dat op hen druk is uitgeoefend tijdens de verhoren, is naar het oordeel van het hof, gelet op de aan het thans gevoerde betoog ontbrekende grond, niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van ongeoorloofde druk tijdens de verhoren van [Appie T.] . Deze stelling kan derhalve ook niet dienen als onderbouwing van hetgeen door de vrouwelijke verdachten is gesteld over "ongeoorloofde druk".
Het vorenstaande laat zich naar het oordeel van het hof als volgt samenvatten:
- Hetgeen [Jane H.] in de procedure in herziening verklaart over veelvuldige en lange verhoren van meerdere malen per dag, vindt naar het oordeel van het hof geen steun in de stukken en is ook overigens in het onderzoek in de procedure in herziening niet aannemelijk geworden;
- [Jane H.] heeft in de drie keren dat zij voor een rechter stond, waarvan proces-verbaal is opgemaakt, niet verklaard over situationele en persoonlijke omstandigheden die zouden hebben geleid tot haar bekennende en belastende verklaringen;
- [Jane H.] kan desgevraagd in de procedure in herziening niet aangeven hoe het er in het buurtonderzoek aan toe ging, weet niet wat zij bedoelde met haar woorden "verkeerde verklaringen", en kan geen reden geven voor haar late terugkomen op haar belastende en bekennende verklaringen;
- [Jane H.] heeft in de CEAS-procedure en de procedure in herziening geen nadere redenen gegeven voor het terugkomen op haar verklaringen en voor de omstandigheid dat zij dat destijds nimmer, wanneer zij voor een rechter stond, heeft gedaan. Naar haar zeggen is het allemaal aan haar voorbijgegaan en kan zij geen uitleg geven waarom zij in haar ogen onjuiste verklaringen heeft afgelegd;
- [Carien N.] heeft evenals [Jane H.] in de drie keren dat zij voor een rechter stond waarvan proces-verbaal is opgemaakt, niet verklaard over situationele en persoonlijke omstandigheden die zouden hebben geleid tot haar bekennende en belastende verklaringen;
- [Carien N.] heeft in de procedure in herziening verklaard dat geen sprake is geweest van stemverheffing en het op tafel slaan door verbalisanten;
- [Jenny L.] heeft tot aan haar veroordeling door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch géén reden van persoonlijke aard opgegeven voor haar eerdere belastende verklaringen, en zij heeft tot dat moment over de situationele aspecten tijdens de verhoren slechts de druk en het voorhouden van verklaringen van anderen door verbalisanten genoemd;
- [Jenny L.] heeft desgevraagd bij gelegenheid van haar CEAS-interview geen nadere reden gegeven voor haar stelling dat zij onder druk heeft verklaard;
- [Jenny L.] heeft geen reden opgegeven voor het ter terechtzitting in eerste aanleg vertellen van haar "quatschverhaal";
- [Appie T.] heeft in de procedure in herziening geen nadere reden opgegeven voor zijn late verklaren omtrent druk tijdens de verhoren.
Naar het oordeel van het hof is op grond van het onderzoek in de procedure in herziening niet aannemelijk geworden dat aan de ambtsedige processen-verbaal van de verhorende verbalisanten getwijfeld dient te worden.
Het hof acht op grond van het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van ongeoorloofde pressie dan wel dat stukken aan de verdachten zijn voorgehouden om hen tot hun verklaringen te dwingen. Er zijn derhalve geen externe aanwijzingen voor twijfel aan de door hen afgelegde verklaringen. Het verweer wordt op dit onderdeel mitsdien verworpen."