“1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 mei 2014, p. 68 e.v. van een dossier met nummer 2014049512, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van aangever [betrokkene 1]:
Hierbij doe ik aangifte van 43 accu’s die tussen zaterdag 10 mei 2014 en maandag 12 mei 2014 bij mijn garagebedrijf te Appelscha zijn weggenomen.
Op 10 mei 2014 omstreeks 16:00 uur zag ik dat achter mijn garagebedrijf de accu’s nog lagen. Vandaag, 12 mei 2014 omstreeks 09:40 uur, vertelde u mij dat er 43 accu’s zijn aangetroffen die mogelijk van diefstal afkomstig zijn bij mijn garagebedrijf. Vervolgens zag ik dat de accu’ s die achter mijn bedrijf lagen, weg zijn.
Opmerking verbalisant: ik laat aangever een foto zien van de aangetroffen accu’s.
Ik herken van de foto die u mij laat zien een aantal accu’s die bij mij achter het bedrijf lagen. Verder klopt het aantal accu’s dat er bij mij is weggenomen.
Vannacht 12 mei omstreeks 01:45 uur werd ik wakker van een schurend geluid. Dit geluid herken ik als zijnde het hek van de buurman van de [a-straat 1]. Inmiddels had ik de meldkamer van de politie in kennis gesteld van wat ik zag. Na ongeveer een kwartier hoorde ik een personenauto stoppen. Ik heb toen via het doucheraam naar buiten gekeken. Ik zag toen een auto achteruit het terrein van de buurman van de [a-straat 1] oprijden. Ik zag dat er drie mannen aan het heen en weer lopen waren vanaf de auto naar de achterzijde van het terrein. Na ongeveer 10 minuten zag ik dat de personenauto het terrein van de buurman verliet. Ik zag dat de personenauto wegreed over de [a-straat] richting Oosterwolde en zijn verlichting eerst uit had. Ik zag dat de auto zeer zwaar beladen was aan de achterzijde. Ik zag vonken aan de achterzijde van de auto toen deze over een drempel reed.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 mei 2014, p. 73 e.v. van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring [betrokkene 2] (wonende te [a-straat 2] te Appelscha):
Op maandag 12 mei 2014 omstreeks 01.15 uur hoorden we weer wat. Ik zag vervolgens 3 personen dingen in een auto doen. Vervolgens zag ik dat de auto weg reed met gedoofde lichten. Ik zag dat de laatste persoon het hek dichtdeed. Ik zag dat de auto heel erg zwaar beladen was van achteren. Bij de drempel kwamen er vonken onder de auto vandaan.
3. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 mei 2014, p. 75 e.v. van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als relaas van verbalisanten:In de nacht van 11 op 12 mei 2014 omstreeks 02.14 uur hoorden wij van de centralist van de meldkamer dat er een voertuig bij een bedrijf weg was gereden met drie personen er in. Wij hoorden dat het voertuig “in de kont hing”. Op het moment dat wij in Appelscha reden zagen wij een voertuig aan komen rijden dat met hoge snelheid de Zuideinde in reed. Gezien de melding die wij hadden gekregen, zijn wij achter het voertuig aan gereden. Wij zagen dat het voertuig op ons begon uit te lopen. Wij reden op een bepaald moment met een snelheid van 150 km/h achter het voertuig aan. De tussenliggende afstand werd op een bepaald moment groter waarbij wij het vermoeden hadden dat de bestuurder kennelijk aan ons wilde ontkomen. Vervolgens hebben wij het voor ons rijdende voertuig een stopteken gegeven. Het voertuig stopte in Fochteloo voor perceel [b-straat 1]. Vervolgens zijn wij uit ons dienstvoertuig gestapt en riepen de inzittenden aan dat ze uit hun voertuig moesten komen met de handen in hun nek. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat er twee manspersonen aan de rechterzijde uit het voertuig stapten. Vervolgens zag ik dat er links in het voertuig nog een persoon zat. Wij hoorden dat één van de verdachten aan ons vroeg waarvoor hij was aangehouden. Hierop hoorden wij de persoon zeggen dat hij het voertuig had bestuurd. Deze persoon was genaamd: [verdachte]. Ik, verbalisant [verbalisant 1], vroeg aan [verdachte] van wie het voertuig was. Ik hoorde hem zeggen dat dit van hem was.
4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 mei 2014, p. 80 e.v. van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als relaas van verbalisanten:
Op 12 mei 2014 waren wij bezig met een onderzoek in verband met de diefstal van accu’s bij [A] aan de [a-straat 3] te Appelscha. Een collega vertelde dat hij eerder deze ochtend een aantal accu’s had zien liggen in een weiland aan de [c-straat 1]. Hierop zijn wij naar de Houtwal gereden en zagen we in het genoemde perceel een aantal accu’s liggen. Na telling zagen wij dat het 43 accu’s betrof. Wij zijn vervolgens naar de [a-straat 3] te Appelscha gereden. Wij zagen dat degenen die de accu’s hebben weggenomen vermoedelijk via het terrein van het bedrijf aan de [a-straat 1] zijn gekomen. Wij zagen dat het mogelijk was om via dit terrein aan de achterzijde van het [A] te komen. Wij zagen dat het hier begroeid was met gras. Wij zagen dat dit hoge gras was platgelopen en dat er een pad was ontstaan. Wij zagen dat dit pad recent was ontstaan.
Vervolgens zijn wij naar bergingsbedrijf [B] te Donkerbroek gegaan. Aldaar stond de auto die in beslag was genomen van de verdachten die zijn aangehouden ter zake diefstal. Hierop hebben wij een onderzoek ingesteld in de personenauto met kenteken [kenteken]. Wij zagen dat er verse schade zat aan de onderzijde van bevestigingspunt van de trekhaak. Wij zagen tevens dat er gras zat bij de verse schade. Ook zagen wij op andere plaatsen aan de achterzijde van de personenauto verse schade.
In de kofferbak lag een handvat van een accu. Dit betreft een handvat waarmee je een accu kan optillen.
In het voertuig op de achterbank aan de rechterzijde lag een heel dopje wat wij herkenden als een dopje wat op een accu hoort. Wij zijn vervolgens met dit dopje en het handvat teruggegaan naar [A], waar wij zagen dat er een accu van een vrachtwagen stond met 5 gele doppen erop. In totaal hoorden er op de accu 6 dopjes te zitten. Het dopje dat wij in de auto hadden aangetroffen kwam precies overeen met deze dopjes en paste op de ontbrekende plek. De accu waar dit dopje op paste was weggenomen en werd aangetroffen in het weiland.
5. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei 2014, p. 93 van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als relaas van verbalisant:
Op 14 mei 2014 nam ik telefonisch contact op met aangever [betrokkene 1] en vroeg hem of alle gele dopjes op de Scania-accu hebben gezeten voor de diefstal van de accu’s. Aangever [betrokkene 1] verklaarde mij dat de accu’s achter de garage zijn opgeslagen en dat deze accu’s uit auto’s en vrachtwagens komen dat alle doppen op de accu’s zitten. Aangever [betrokkene 1] verklaarde dat hij voor 500% zeker weet dat de doppen er voor de diefstal van de accu’s op hebben gezeten.
6. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van technisch sporenonderzoek d.d. 22 mei 2014, p. 126 e.v. van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als relaas van verbalisant:
Op 14 mei 2014 heb ik in verband met een gekwalificeerde diefstal een technisch onderzoek ingesteld. Bij het onderzoek was het volgende voertuig betrokken: Peugeot [kenteken].
Conclusie:
Op de onderzijde van het voertuig werd op verschillende plaatsen “verse” krasschade aangetroffen. Deze schade was nagenoeg over de gehele lengte van de onderzijde aanwezig. Er werd kras/schuifschade aangetroffen op:
- onderzijde voorbumper;
- uitlaat thv midden voertuig;
- aluminium bodembeschermingsplaat;
- onderzijde van beide bevestigingsogen van trekhaak.
7. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei 2014, p. 96 e.v. van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als relaas van verbalisant:
Op bijgevoegde print heb ik aangegeven de plaats van de diefstal en de plaats van het aantreffen van gestolen accu’s.”
Met betrekking tot het bewijs heeft het hof nog overwogen:
“Feit 1:
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe bepleit dat de aanhouding van verdachte en de daarop volgende inbeslagname van goederen in de auto onrechtmatig waren. De inbeslaggenomen goederen dienen daarom van het bewijs te worden uitgesloten.
Het hof volgt de raadsvrouw niet in dit verweer. Met de politierechter is het hof van oordeel dat uit het dossier een voldoende redelijk vermoeden van schuld blijkt. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op 12 mei 2014 omstreeks 02:14 uur kwam bij de politie een melding binnen dat er bij een bedrijf in Appelscha een voertuig was weggereden met daarin 3 personen. Dat voertuig “hing in de kont”. Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] reden daarop vanuit Assen naar Appelscha. In Appelscha zagen zij vervolgens een voertuig rijden met hoge snelheid. Hoewel verbalisanten niet konden zien dat het voertuig “in de kont hing”, hebben verbalisanten gezien de melding besloten achter het voertuig aan te rijden. Het voertuig begon vervolgens op de auto van verbalisanten uit te lopen, terwijl verbalisanten op een gegeven moment zelf 150 km/h reden. Verbalisanten kregen daardoor het vermoeden dat de bestuurder kennelijk aan hen wilde ontkomen. Het voertuig reed met hoge snelheid over de drempels, zonder de remmen te gebruiken. Uiteindelijk is een stopteken gegeven en is het voertuig gestopt. In het voertuig bleken 3 personen te zitten, waaronder verdachte. Verdachte verklaarde als bestuurder te zijn opgetreden.
Het hof is van oordeel dat het nachtelijke tijdstip, de snelheid waarmee het voertuig reed en het wegrijden van de politie en het aantreffen van 3 personen in het voertuig, in combinatie met de informatie van de melding, voldoende was voor een redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De aanhouding en het - met toestemming van verdachte - kijken in de kofferbak van de auto, was derhalve rechtmatig. Ook anderszins is niet gebleken dat er in het vooronderzoek vormen zijn verzuimd. Het verweer wordt verworpen.
Op grond van bewijsmiddelen zoals die in een eventueel nader op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden uitgewerkt, kan het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend worden bewezen, behalve voor wat betreft de ten laste gelegde recidivegrond.”
8. In cassatie wordt niet bestreden het oordeel van het hof dat de aanhouding van de verdachte en het met toestemming van de verdachte kijken in de kofferbak van de auto rechtmatig was en dat ook anderszins niet is gebleken dat in het vooronderzoek vormen zijn verzuimd. Voorts onderkent de steller van het middel dat de verdachte is aangehouden onder omstandigheden die op betrokkenheid bij de onder 1 bewezenverklaarde diefstal duiden, maar niet kan zijns inziens worden vastgesteld dat de verdachte de accu’s ook daadwerkelijk voorhanden heeft gehad. Dat zou volgens de steller van het middel – gelet op HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323,NJ2016/412 en ECLI:NL:HR:2016:1315,NJ2016/413, m.nt. Rozemond – ertoe moeten leiden dat “het uitblijven van een verklaring over deze omstandigheden niet tegen verzoeker [kan] werken”. Opgemerkt zij dat omtrent dit (thans in cassatie opgeworpen) punt geen verweer is gevoerd ten overstaan van het hof. 9. In de door de steller van het middel aangehaalde arresten van 5 juli 2016 heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:
“4.2.1.
Bij de beoordeling van het middel moet mede het volgende worden betrokken. Aan het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen kan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang (vgl. HR 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2880, NJ 2010/475). Voor het medeplegen van diefstal geldt hetzelfde. 4.2.2.
Bij die beoordeling kan een rol spelen of de verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor dat voorhanden hebben. De omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden ter zake van het voorhanden hebben van de goederen kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien de verdachte voor zo'n omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken (vgl. HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733, NJ 1997/584).”