Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
5 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Militaire Kamer, van 4 mei 2017. De verdachte, geboren in 1987, was betrokken bij een militaire zaak waarin hij beschuldigd werd van diefstal, meermalen gepleegd, aan boord van een marinevaartuig. De verdachte had goederen weggenomen en deze vervolgens verkocht. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte zelf, vertegenwoordigd door zijn advocaat J.E. Kötter uit Amsterdam. In de schriftuur die aan het arrest is gehecht, werd een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), geen nadere motivering, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Op 5 maart 2019 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Het arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.