ECLI:NL:HR:2015:891

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
7 april 2015
Zaaknummer
13/03447
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 maanden. De advocaat van de verdachte, mr. B.A.C. van Tuinen, had middelen van cassatie voorgesteld, waarbij de Advocaat-Generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde straf.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het hof had vastgesteld dat de inzendingstermijn van het dossier met vier maanden was overschreden, maar had geoordeeld dat de behandeling in hoger beroep als geheel voldoende voortvarend was geweest. De Hoge Raad oordeelde echter dat de overschrijding van de redelijke termijn niet kon worden genegeerd en besloot om de zaak zelf af te doen.

De Hoge Raad heeft de gevangenisstraf van de verdachte verminderd van 26 maanden naar 24 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat ook in de cassatiefase sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. Dit leidde tot een verdere vermindering van de opgelegde gevangenisstraf tot 23 maanden. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar verwerpt het beroep voor het overige.

Uitspraak

7 april 2015
Strafkamer
nr. S 13/03447
ARA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van
31 mei 2013, nummer 23/004759-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedatum] 1966.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.A.C. van Tuinen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het derde middel

3.1.
Het middel klaagt over 's Hofs oordeel dat kan worden volstaan met de constatering dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de fase van het hoger beroep.
3.2.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Door de raadsman is ter zake van de strafoplegging het verweer gevoerd dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen redelijke termijn heeft plaatsgehad. Hij heeft daarbij verwezen naar de lange duur die gemoeid is geweest met de behandeling van het verzoek om een gezichtsvergelijkend onderzoek te doen uitvoeren. Met de raadsman stelt het hof vast dat de inzendingstermijn van het dossier bij het hof met 4 maanden is overschreden. Nu anderzijds de behandeling en afdoening in hoger beroep als geheel voldoende voortvarend is geweest, volstaat het hof met de vaststelling van deze overschrijding."
3.3.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 19 is het middel terecht voorgesteld.
3.4.
De Hoge Raad zal de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen. In cassatie wordt ervan uitgegaan dat de redelijke termijn van berechting in hoger beroep met ruim vier maanden is overschreden. De door het Hof opgelegde gevangenisstraf van 26 maanden wordt in verband daarmee verminderd tot 24 maanden.

4.Beoordeling van het vierde middel

4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 23 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 april 2015.