ECLI:NL:PHR:2020:1009

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
19/02757
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting en bewijsvoering van getuigenverklaringen in een strafzaak

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1974, veroordeeld voor verkrachting op basis van de verklaring van de aangeefster, geboren in 1995. De verdachte is bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juni 2019 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft vier middelen van cassatie voorgesteld. De zaak draait om de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen, met name die van de aangeefster, die stelt dat zij in de periode van 12 mei 2014 tot en met 24 oktober 2014 door de verdachte is verkracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal, ondanks de verdediging die betoogde dat de verklaringen niet betrouwbaar zijn. Het hof heeft geoordeeld dat de verklaringen van de aangeefster gedetailleerd en consistent zijn, en dat er geen aanwijzingen zijn dat zij heeft gelogen of de zaken heeft overdreven. De verdachte heeft de feiten ontkend, maar het hof heeft geoordeeld dat de bewezenverklaring van de verkrachting voldoende is onderbouwd. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot vernietiging van de uitspraak wat betreft de strafoplegging en de schadevergoedingsmaatregel, maar tot verwerping van het beroep voor het overige.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer19/02757
Zitting3 november 2020
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.
I. Inleiding
De verdachte is bij arrest van 7 juni 2019 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden , wegens feit 2 “verkrachting” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en heeft het hof een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals nader omschreven in het arrest.
Namens de verdachte heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te Den Haag, vier middelen van cassatie voorgesteld.
II. De bewezenverklaring en de bewijsvoering
3. Ten laste van de verdachte is, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, bewezenverklaard dat:
“2:
hij in de periode van 12 mei 2014 tot en met 24 oktober 2014 te [plaats] , door geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde] (geboren op [geboortedatum] 1995) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer, handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel, binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] ,
immers heeft verdachte,
- zijn penis en vingers in de vagina van die [benadeelde] geduwd/gebracht en
- met zijn tong in haar oksel gelikt
en bestond dat geweld en/of die andere feitelijkheid hierin (onder meer) dat verdachte
- die [benadeelde] heeft vastgepakt en haar kleren heeft uitgetrokken en boven op haar is gaan liggen en
- gebruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin die [benadeelde] zich bevond, doordat ze weggelopen was van huis en zich in een woning bevond bij de medeverdachte waar ze steeds onder invloed was van drugs en
- een agressieve houding aannam tegenover die [benadeelde] (waardoor zij zich niet durfde te verzetten) en
- fysiek overwicht had op die [benadeelde] en overwicht had door het verschil in leeftijd.”
4. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

Overweging met betrekking tot het bewijs
Inleiding
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat verdachte aangeefster meermalen tezamen en in vereniging met een ander heeft verkracht. De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
De raadsman heeft betoogd dat het onder 1 tenlastegelegde niet kan worden bewezen, omdat uit de verklaring van aangeefster niet blijkt dat ze op 30 augustus 2014 verkracht is door verdachte en dat het onder 2 tenlastegelegde niet kan worden bewezen, omdat de verkrachting slechts zou volgen uit de verklaring van aangeefster. Derhalve is niet voldaan aan wettelijk bewijsminimum. Bovendien heeft de raadsman betoogd dat de verklaring van aangeefster niet als voldoende betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Verdachte heeft beide feiten ontkent. Hij stelt nooit seks te hebben gehad met aangeefster. Het hof geeft hieronder de verklaringen weer die voor de bewijsvraag van belang zijn en zal daarna zijn oordeel geven.
Verklaringen
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 september 2016, opgenomen op pagina 799 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [benadeelde] ( [benadeelde] ) [benadeelde] (geboren op [geboortedatum] 1995):
Ik heb [betrokkene 1] leren kennen via [betrokkene 2] op een feestje. Dat feestje was bij [betrokkene 1] in de woning. Er waren ook drugs op dat feestje. Dat feestje is geëindigd met dat wij met zijn vieren in bed beland zijn. Ik gebruikte op dat moment zelf ook drugs, maar ik gebruikte tot dat moment geen basecoke. Ik heb bij [betrokkene 1] in de woning voor het eerst base-coke gebruikt. Dit geeft een heel lekker gevoel. Aan het einde van het feestje zijn we dus met ons vieren in bed beland. Dit waren [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) en ik. We hebben toen met zijn vieren seks gehad. Ik denk dat dit door de drugs is gekomen. Als je voor de eerste keer base-coke gebruikt ben je helemaal van de wereld. Als ik hier nu aan terug denk vind ik dit wel heel erg. Ik heb hier nog veel last van. Wij zijn die hele nacht doorgegaan. Ik ben uiteindelijk 2 tot 4 maanden bij [betrokkene 1] geweest. Wij leefden eigenlijk op bed. Wij gebruikten de hele tijd drugs en hadden regelmatig seks. Ik was niet de eerste dag al verliefd op [betrokkene 1] , maar later wel. Ik vond [verdachte] eigenlijk 'heel eng’. [betrokkene 1] had altijd losse handjes. Ik heb ook seks met [betrokkene 1] gehad tegen mijn wil, maar als ik nee zei, ging [betrokkene 1] altijd door. In het begin was [betrokkene 1] nog niet zo gewelddadig. Dit werd hij later steeds meer. Ik had in die tijd blauwe plekken op mijn borst van hem. Er is heel veel gebeurd in die tijd. Hij heeft mij in die tijd gek gemaakt. Ik wilde in die tijd niet vastgebonden worden, maar het gebeurde toch.
Ik heb ook meerdere keren seks tegen mijn wil gehad met die [verdachte] . Als [betrokkene 1] en ik seks hadden dan kwam die [verdachte] daar heel vaak bij in de slaapkamer. Ik moest dan ook wel seks met die [verdachte] hebben maar ik wilde dat niet. Soms wilde [betrokkene 1] dat ik seks met die [verdachte] had of hij stond dit gewoon toe.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 25 november 2016, opgenomen op pagina 804 van voornoemd het dossier, inhoudende als verklaring van [benadeelde] :
Ik was toen niet echt gelukkig en een makkelijk doelwit. Ik had een jaar bij mijn zus gewoond omdat ik vóór die tijd wel eens aan de drugs zat en mijn moeder daarachter was gekomen.
[verdachte] heeft mij ook een keer verkracht. Hij kwam er steeds bij. Hij wou gewoon meedoen. Soms zei [betrokkene 1] : “Ja kom maar”. Hij heeft mij gewoon helemaal psychisch gemanipuleerd.
V: Wie deed dat?
A: [betrokkene 1] en voor die [verdachte] was ik bang. Daar durfde ik bijna niks.... voor [betrokkene 1] was ik ook bang, die sloeg mij ook, maar die [verdachte] was heel onberekenbaar. Als je een woord verkeerd zei, dan stond hij al zo (O: aangeefster beeldt uit dat [verdachte] een agressieve houding aan neemt).
V: Hoe ver is die [verdachte] gegaan?
Met verkrachten? Hij heeft alles wel gedaan tegen mijn wil. Hij pakte me gewoon vast en begon gewoon. Hij ging eerst onder mijn oksel likken. Nou en toen ging hij mij vingeren en zo en toen ging hij door en ja, hoe zegje dat. Hij had dus ook seks met mij.
V. Nou, [verdachte] komt bij jou in de slaapkamer en jij hebt een trainingsbroek aan en een hemdje. Wie trekt dat uit?
A: Ja, ik niet. Ik wou niet. Dat heb ik niet zelf uitgetrokken. Hij heeft dat uitgetrokken.
Hij begon, trok mijn kleren uit, begon onder mijn oksel te likken, begon mij te vingeren en toen wou hij seks met mij. Ik stribbelde een beetje tegen van “ik wil niet” en “nee” en ik begon te roepen van help [betrokkene 1] ”, maar toen begon hij toch, toen hadden we toch seks tegen mijn wil. Ik lag op mijn rug en hij lag erboven op. De piemel in de vagina.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor door de rechter-commissaris d.d. 12 juli 2017, inhoudende als verklaring van [benadeelde] :
U vraagt me of [betrokkene 1] mij bespeelde of manipuleerde. Ja dat deed hij wel. Hij maakte je heel klein. Ik voelde me wel onzeker over mezelf bij hem. U vraagt mij wanneer ik verslaafd werd. Aan basecoke raak je eigenlijk meteen verslaafd. Dat ik een tweede keer naar [betrokkene 1] ging, komt dus misschien ook wel een beetje doordat ik al een zucht naar basecoke had.
U vraagt mij waarom ik niet bij hem wegging. Ik wist dat als ik naar huis zou gaan ik dan ruzie met mijn moeder zou krijgen en door de drugs was het heel lastig. [betrokkene 1] maakte ook dat ik bleef. Als ik terug zou gaan naar huis zou ik geen drugs meer hebben en zou mijn moeder ook het naadje van de kous willen weten, en dat was voor mij ook geen optie.
U vraagt me of het geweld altijd aan de seks gerelateerd was. Ja. Hij (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) ging daarmee echt over mijn grenzen. Het geweld werd ook steeds erger. Ik had op een gegeven moment ook allemaal blauwe plekken op mijn borst. [betrokkene 1] stompte met zijn vuist op mijn borst, omdat ik tegenstribbelde. Wat me bang maakte, was dat hij me sloeg.
U vraagt mij of [betrokkene 1] mij heeft gevraagd om seks met anderen te hebben. Hij heeft het me niet gevraagd, maar het is wel een keer gebeurd met [verdachte] . Het gebeurde wel dat ik met [betrokkene 1] seks had en dat [verdachte] er aldoor bij kwam. Ik zei elke keer nee. [betrokkene 1] zei soms "toe nou laat hem nou" tegen mij. Dan mocht [verdachte] van [betrokkene 1] aan mij zitten. Terwijl ik dat niet wilde. Dan ging [verdachte] aan mijn borsten zitten likte hij aan mijn oksel en hij trok enge gezichten. Het was heel vreemd en heel eng. Ik vond hem totaal niet aantrekkelijk. Hij is één keer bij me binnengedrongen daar heb ik uitgebreid over verklaard. En die eerste keer dat we met z'n vieren waren, heb ik natuurlijk ook seks met hem gehad, maar dat was anders, want toen heb ik niet aangegeven dat ik dat eigenlijk niet wilde.
U vraagt mij naar het incident met [verdachte] waarover ik heb verklaard bij de politie.
De seks met [verdachte] vond plaats op de kamer van [betrokkene 1] . Ik zei: “ik wil niet, ik wil niet”, maar hij ging toch door. Hij ging weer aan mijn oksel likken en wilde bij me naar binnen gaan. Ik zei toen dal ik naar de wc moest, omdat ik dacht dat hij me anders niet zou laten gaan. Toen zei [verdachte] "nee, nee". [betrokkene 1] zat op de wc te lachen. Het was me gelukt om weg te komen, maar toen had ik al wel vaginale seks met [verdachte] gehad, dus het was niet op tijd gelukt om weg te komen. Ik had wel duidelijk aangegeven dat ik het niet wilde. Ik heb gezegd: "nee ik wil niet" en heb geprobeerd weg te komen. [verdachte] hield me gewoon vast. Toen zei ik dat ik echt moest plassen en het anders daar zou doen: en toen ben ik naar de badkamer gerend.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 16 maart 2017, opgenomen op pagina 397 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant(en):
Aangeefster: [benadeelde] , geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] .
(p. 402) In oktober 2014 heeft het Mensenhandel Interventie Team een onderzoek ingesteld naar [benadeelde] . Zij was door haar moeder als vermist opgegeven en het vermoeden bestond dat zij bij [betrokkene 1] verbleef. Er werd een ‘instap’ in de woning van [betrokkene 1] gedaan, waarbij [benadeelde] werd aangetroffen. Zij verkeerde duidelijk onder invloed van verdovende middelen. In de woning werd tevens [verdachte] aangetroffen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 oktober 2014, opgenomen op pagina 488 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant(en):
Op maandag 6 oktober 2014 spraken verbalisanten met [betrokkene 2] . Tijdens deze verklaring gaf zij aan dat zij enige weken a maanden geleden tegen haar wil seks heeft gehad met een man die zij kent als [verdachte] . Deze [verdachte] verblijft al 3 a 4 maanden op het adres boven snackbar de [A] (het hof begrijpt: in [plaats] ). Deze [verdachte] ziet er hetzelfde uit als [betrokkene 1] , de eigenaar van het pand. Ook gaf de getuige aan dat zij onder andere op 30 augustus 2014 onder invloed van drugs tegen haar wil seksuele handelingen had gedaan. Zij had die dag samen met [benadeelde] seksuele handelingen verricht. Uit onderzoek en na controle door collega’s is gebleken dat [verdachte] de bijnaam is van [verdachte] .
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 24 januari 2017, opgenomen op pagina 528 e.v.
van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [betrokkene 2] :
V; [benadeelde] doet ook aangifte van verkrachting tegen de man die wij kennen als ‘ [verdachte] ’.
A: Ja, [verdachte] .
(Collega [verbalisant] komt binnen met de foto van de ‘ [verdachte] ’ en [betrokkene 2] herkent hem direct en zegt: ja, dat is hem).
V: Wat gebruikten jullie dan?
A: Coke. Snuiven, roken, basen.
V: [benadeelde] vertelde dat één van de eerste keren dat zij met jou bij hun was, zijn jullie aan de drugs gegaan en toen is er ook seks geweest, met z’n vieren, daar was die [verdachte] ook bij.
A : Ja, dat was toen.
7.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor door de rechter-commissaris d.d. 12 juli 2017, inhoudende als verklaring van [betrokkene 2] :
Ik heb wel gezien dat [betrokkene 1] [benadeelde] stevig aanpakte, zowel tijdens de seks als buiten de seks om. Hij sloeg [benadeelde] dan. Dat was in haar gezicht, maar eigenlijk overal. Dat heb ik gezien. Ik heb ook gezien dat [benadeelde] blauwe plekken had op haar borst. [betrokkene 1] was zowel gewelddadig tijdens de seks als ook buiten de seks om. Ik heb alleen tijdens die ene keer dat wij met zijn vieren seks hadden, gezien dat [betrokkene 1] en [benadeelde] seks met elkaar hadden. Dat was niet helemaal tegen haar zin. Ik bedoel daarmee dat ik zag dat het in het begin niet tegen de zin van [benadeelde] was, maar later zag ik wel dat [benadeelde] het niet meer leuk vond. Dat zei [benadeelde] tegen [betrokkene 1] en ik hoorde dat. Zij zei dan dat ze het niet leuk vond. Dat had te maken met de manier waarop [betrokkene 1] seks met haar had. Ik bedoel daarmee: de hardhandige seks.
De officier van justitie vraagt hoe [betrokkene 1] daarop reageerde. Hij lachte daar om. Ik kreeg de indruk dat het hem niet zoveel uitmaakte. De manier waarop hij seks met haar had, werd dan niet anders. Het ging gewoon door. Ik zag wel dat [benadeelde] dat écht niet leuk vond. [benadeelde] heeft dat aan [betrokkene 1] heel duidelijk aangegeven. U houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat de seks één keer heel erg was voor [benadeelde] . Dat was de keer toen wij seks met zijn vieren hadden. Ik heb toen gezien dat [verdachte] [benadeelde] sloeg met een riem. Zij heeft mij later, toen zij uit die woning weg was, wel verteld dat zij daarna ook nog seks met [verdachte] heeft gehad. Ik kreeg daarbij de indruk dat zij dat niet leuk heeft gevonden.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 3 mei 2016, opgenomen op pagina 112 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [betrokkene 3] :
[benadeelde] was helemaal in de ban van [betrokkene 1] . Ik weet dat die [verdachte] haar ook gewoon moest be-seksen zeg maar. Ik heb wel foto’s gezien van hun dat ze samen aan de drugs zaten enzo. [betrokkene 1] begon toen echt met die zware drugs. Met roken en basen. Ik zag ook op foto’s dat zij dat deden.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 december 2016, opgenomen op pagina 538 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant(en):
[betrokkene 4] deelde mede:
Dat er een meisje genaamd [benadeelde] en een [betrokkene 2] bij [betrokkene 1] thuis kwamen;
Dat met name [benadeelde] heel erg verliefd op [betrokkene 1] was en hem ook erg claimde;
Dat [betrokkene 1] onder andere die [benadeelde] aan de crackpijp heeft geholpen;
Dat er in het huis van [betrokkene 1] ook een andere man verbleef die ‘ [verdachte] ’ of ‘ [verdachte] ’ werd genoemd.
Dat zij die [verdachte] wel ‘ [verdachte] ’ noemde.
Dat [betrokkene 1] samen met [verdachte] , [betrokkene 2] en [benadeelde] een seksfeestje had;
Dat [betrokkene 1] haar vroeg om ook mee te doen maar dat zij dit niet wilde en weg is gegaan;
Dat [betrokkene 1] [verdachte] een keer naar [benadeelde] had gestuurd om seks met [benadeelde] te hebben;
Dat die [verdachte] met elke vrouw daar in huis wel seks wilde en ook daarvoor benaderde.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor door de rechter-commissaris d.d. 12 juli 2017, inhoudende als verklaring van [betrokkene 4] :
[betrokkene 1] gaf [benadeelde] een klap met de vlakke hand in haar gezicht. Zij deed niets terug. [benadeelde] was echt verliefd op hem. Hij had haar helemaal in de tang. Hij zette haar aan de crack. Ik heb gezien dat hij [benadeelde] een crackpijp aanbood en dat zij toen ging roken. [betrokkene 1] vertelde mij dat [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) [benadeelde] had weggebracht en dat ze seks hadden gehad. Ik begreep dat [verdachte] aan [betrokkene 1] had gevraagd om seks te hebben met [benadeelde] als tegenprestatie voor het feit dat hij haar weg moest brengen.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 28 september 2016, opgenomen op pagina 694 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [betrokkene 5] :
Ik heb [benadeelde] bij [betrokkene 1] weggehaald. [benadeelde] zat daar zo stoned als een garnaal en hij was ook gewoon niet fris. (...) Daar was ook nog een Marokkaan, die [verdachte] , de naam weet ik niet meer.
Daarna is die inval bij [betrokkene 1] geweest. Toen had ik [benadeelde] ook weer terug. [benadeelde] zat onder de blauwe plekken, dat had ik wel gezien en was heel erg dun. Laatst heeft ze me verteld dat [betrokkene 1] haar zo had geslagen op haar borst. En dat hij haar wou laten verkrachten en nog veel meer.”
5. Het hof heeft met betrekking tot het bewijs van feit 2 het volgende overwogen:
Bewezenverklaring feit 2
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde wordt weersproken door de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Uit de verklaringen van aangeefster blijkt dat zij in ieder geval één keer onvrijwillige penetrerende seks met verdachte heeft gehad. Het hof heeft geen aanwijzingen dat haar verklaringen op dit punt onbetrouwbaar zijn. Aangeefster heeft hierover een gedetailleerde verklaring afgelegd. Juist vanwege die gedetailleerdheid zijn er geen aanwijzingen dat het geheugen van aangeefster (door het drugsgebruik) haar in de steek heeft gelaten. Ook als zij enige [tijd] later bij de rechter-commissaris wordt gehoord, kan zij zich die details herinneren en verklaart zij consistent. Verder blijkt niet uit de verklaringen van aangeefster of anderen dat aangeefster heeft gelogen, de zaken zwaarder heeft aangezet of heeft overdreven.
Het hof is verder van oordeel dat voldaan is aan het wettelijk bewijsminimum.
Dat aangeefster (anders dan de verdachte heeft verklaard) in de tenlastegelegde periode seks heeft gehad met verdachte blijkt ook uit andere verklaringen. Verder blijkt uit zowel de verklaring van aangeefster als uit andere verklaringen dat in de tijd dat aangeefster (samen met verdachte) verbleef in de woning van [betrokkene 1] , zij seksueel werd misbruikt. Aangeefster was nog maar 19 jaar toen zij onder invloed van drugs seks had met de veel oudere verdachte (toen 39 jaar) en [betrokkene 1] (toen 38 jaar). Reeds tijdens dat eerste ‘seksfeest’ (waar aangeefster, [betrokkene 2] , Verdachte en [betrokkene 1] aan deelnamen) werden de bezwaren van aangeefster tegen hardhandige seks (door [betrokkene 1] ) genegeerd. Ook later bleken de wensen van aangeefster op seksueel gebied er niet toe te doen en werd zij (door [betrokkene 1] ) mishandeld. Binnen die context van seksueel misbruik (waarvoor voldoende ondersteunend bewijs is) speelde ook verdachte een rol. Niet alleen was hij deelnemer aan het ‘seksfeest’ (hetgeen ook door anderen dan aangeefster wordt verklaard), ook daarna probeerde hij mee te doen als aangeefster seks had met [betrokkene 1] en heeft hij haar verkracht, terwijl [betrokkene 1] op het toilet zat. Verdachte heeft geweten dat de seks met aangeefster niet vrijwillig was. Zij heeft immers aan verdachte kenbaar gemaakt dat zij niet wilde en zij riep zelfs om hulp in de hoop dat [betrokkene 1] haar zou helpen. Aangeefster werd gedwongen de seksuele handelingen te ondergaan, omdat verdachte haar vasthield en zij dus niet weg kon.
Het hof komt daarom tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde.”
III. Het eerste middel
6. Het eerste middel keert zich tegen de verwerping door het hof van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat door de verdediging zou zijn ingenomen, inhoudend dat de verklaringen van getuige [betrokkene 2] niet betrouwbaar zijn en derhalve vrijspraak moet volgen.
7. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 mei 2019 is overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota door de raadsman het volgende naar voren gebracht (met weglating van voetnoten):

[betrokkene 2]
Eerste keer: met zijn vieren en slaan met riem
24. Net als [benadeelde] verklaart [betrokkene 2] op 09-12-2016 dat toen zij de eerste keer met [betrokkene 2] bij [betrokkene 1] en cliënt was, zij met zijn vieren drugs hebben gebruikt en seks hebben gehad. Ze verklaart eveneens dat dit de enige keer is geweest dat zij met z’n vieren seks hebben gehad.
25. Zij verklaart echter ook dat toen zij op dat moment met zijn vieren seks hadden, [benadeelde] door cliënt is geslagen met een riem. Zij verklaart tevens dat:
- zij er maar één keer bij geweest is dat cliënt (' [verdachte] ') [benadeelde] zou hebben geslagen met een riem;
- ze weet niet of ze ander geweld heeft gezien van cliënt (‘ [verdachte] ’) in de richting van [benadeelde] ;
- ze niet heeft gezien dat [benadeelde] anders dan die éne keer seks met cliënt (‘ [verdachte] ’) heeft gehad.
26. Deze verklaring is in strijd met die van [benadeelde] die expliciet verklaart dat de eerste keer seks, met zijn vieren, vrijwillig was.
27. Ook kan [benadeelde] zich niet herinneren dat zij zelf met een riem is geslagen door [betrokkene 1] of cliënt (‘ [verdachte] ’). Dit is ook logisch, want na deze eerste ontmoeting is [benadeelde] meteen maandenlang bij [betrokkene 1] is gebleven. Als [benadeelde] die eerste keer meteen zou zijn verkracht, waarbij zij geslagen werd met een riem, dan zou je niet verwachten dat ze besluit te blijven. Hierdoor is de verklaring van [betrokkene 2] ongeloofwaardig.
28. [benadeelde] verklaart overigens bij de rechter-commissaris dat ze juist van [betrokkene 2] heeft gehoord dat [betrokkene 2] door cliënt is geslagen met een riem. [betrokkene 2] verklaart echter nergens dat zij door cliënt is mishandeld met een riem. Dit maakt de verklaringen van [betrokkene 2] niet betrouwbaar.
Conclusie [betrokkene 2]
29. Eveneens verklaart [betrokkene 2] op 06-10-2014 tegen de politie dat zij gedwongen is om seks te hebben met cliënt (‘ [verdachte] '). Daar verklaart zij echter nooit meer over. Ook dit maakt de verklaringen van [betrokkene 2] niet betrouwbaar.
30. De verklaringen van [betrokkene 2] zijn op zich niet betrouwbaar. Haar verklaring terzake de verkrachting van [benadeelde] vindt geen steun in andere verklaringen en wordt weerlegd door [benadeelde] zelf.
[…]
Conclusie bewezenverklaring
48. [benadeelde] en [betrokkene 2] beschrijven twee verschillende verkrachtingen die zouden hebben plaatsgevonden en gepleegd door mijn cliënt.
49. De verkrachting van [benadeelde] die [betrokkene 2] beschrijft heeft volgens [benadeelde] niet plaatsgevonden. Niet alleen kan deze verkrachting daardoor niet worden bewezen, maar dit doet dit ook af aan de betrouwbaarheid van [betrokkene 2] haar verklaringen.
50. De verklaringen van [betrokkene 2] en [benadeelde] aangaande [benadeelde] en cliënt lijken verder ook niet erg synchroon te lopen. Dit doet af aan de betrouwbaarheid van zowel de verklaringen van zowel [betrokkene 2] als [benadeelde] .
[…]
53. Gezien bovenstaande ben ik van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen van hetgeen ten laste gelegd. Derhalve verzoek ik u mijn cliënt vrij te spreken.”
8. Van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is sprake wanneer de verdachte of zijn raadsman dan wel het openbaar ministerie, wil het ingenomen standpunt de – uiteindelijk in cassatie te toetsen – verplichting tot beantwoording scheppen, zijn standpunt duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren heeft gebracht. [1] Wat betreft de stelplicht gelden betrekkelijk zware eisen. [2] Het aan de orde gestelde onderwerp alsmede de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten zijn belangrijke factoren die in het concrete geval invulling geven aan de omvang van de motiveringsplicht van de rechter ter zake. De nadere motivering kan al besloten liggen in de door de rechter gebruikte, voor de verwerping van het standpunt relevante bewijsmiddelen en/of de aanvullende bewijsmotivering, met dien verstande dat bij niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt niet op ieder detail van de argumenten behoeft te worden ingegaan. [3]
9. Het hof heeft hetgeen de verdediging in haar pleidooi heeft aangevoerd met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 2] ten aanzien van
feit 2kennelijk niet opgevat als een responsieplichtig uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, nu met betrekking tot het tenlastegelegde
feit 2de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten daarvoor tekortschieten. In de pleitnota is vrijspraak bepleit met een argumentatie die in het bijzonder betrekking heeft op de
onder 1tenlastegelegde verkrachting, die plaats zou hebben gehad tijdens het seksfeestje op 30 augustus 2014. Van dat feit is de verdachte vrijgesproken. Ook is de verdachte vrijgesproken van het meermalen slaan met een riem, dat door middel van een gedachtestreepje onder feit 2 is tenlastegelegd. Aldus is het hof niet van het door de verdediging ingenomen standpunt afgeweken. Met betrekking tot het tenlastegelegde feit 2 is door de verdediging (verder) niets naar voren gebracht dat twijfel zou kunnen oproepen omtrent de betrouwbaarheid van de verklaring van [betrokkene 2] . De enkele omstandigheid dat zij bij de politie heeft verklaard dat zij tegen haar zin seks had gehad met de verdachte en dat zij daar later niets meer over heeft verklaard, maakt nog niet dat het hof ter zake van feit 2 was gehouden tot een nadere motivering van zijn oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 2] .
10. Overigens zij opgemerkt dat het hof niettemin een overweging heeft gewijd aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen. Het hof zegt immers expliciet dat het geen reden heeft om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de bewijsmiddelen te twijfelen; daarvan maken ook de verklaringen van [betrokkene 2] deel uit.
11. Het middel faalt.
IV. Het tweede middel
12. Het tweede middel bevat de klacht dat het onder 2 bewezenverklaarde feit niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, nu de bewezenverklaring op de verklaring van één getuige berust (te weten de verklaring van aangeefster [benadeelde] ) en derhalve niet is voldaan aan de eis van het bewijsminimum als bedoeld in art. 342, tweede lid, Sv.
13. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is overeenkomstig de hiervoor genoemde pleitnota het volgende verweer door de verdediging gevoerd (met weglating van voetnoten):

Tweede keer
17. Als [benadeelde] op 28-10-2016 wordt gevraagd wat er precies gebeurd is, beschrijft ze één verkrachting door mijn cliënt. Die zou zijn gebeurd op [betrokkene 1] zijn slaapkamer (boven), terwijl [betrokkene 1] op de WC zat. Dit was toen [benadeelde] al een tijdje bij [betrokkene 1] verbleef.
18. Bij de rechter commissaris verklaart [benadeelde] op 12-07-2017 dat ze twee keer seks heeft gehad met mijn cliënt. Daarvan was volgens haar één keer onvrijwillig:
“Hij is één keer bij mij binnengedrongen, daar heb ik uitgebreid over verklaard. En die eerste keer dat we met z’n vieren waren, heb ik natuurlijk ook seks met hem gehad, maar dat was anders, want toen heb ik niet aangegeven dat ik dat eigenlijk niet wilde.”
19. Ook verklaart [benadeelde] bij de rechter-commissaris dat er van deze volgens haar onvrijwillige seks geen getuigen zijn.
Conclusie [benadeelde] ( [benadeelde] )
20. Concluderend kan worden vastgesteld dat aangeefster [benadeelde] meldt dat zij twee keren seks heeft gehad met cliënt.
21. De eerste keer zou sprake zijn geweest van vrijwillige seks, onder invloed van drugs met [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en cliënt gezamenlijk. Dat was de eerste keer dat [benadeelde] bij [betrokkene 1] was.
22. De tweede keer dat [benadeelde] seks zou hebben gehad met cliënt, was volgens haar sprake van een verkrachting. Dit zou zijn gebeurd op de slaapkamer van [betrokkene 1] toen [benadeelde] al langer bij [betrokkene 1] verbleef. Hierbij zat [betrokkene 1] op de WC. Er was geen sprake van het slaan met een riem. Er waren geen andere getuigen aanwezig.
23. Deze aangifte van [benadeelde] tegen cliënt vindt geen enkele steun in ander bewijs.”
14. Het hof is op dit pleidooi ingegaan (zie randnummer 5) en heeft in reactie daarop vastgesteld dat uit de verklaringen van aangeefster [benadeelde] blijkt dat zij in ieder geval één keer onvrijwillige penetrerende seks met de verdachte heeft gehad. Het hof is niet gebleken dat haar verklaringen op dit punt onbetrouwbaar zijn, nu [benadeelde] gedetailleerd en op hoofdlijnen consistent heeft verklaard en uit haar verklaringen en de verklaringen van anderen niet blijkt dat zij heeft gelogen of de zaken zwaarder heeft aangezet of overdreven. Dat oordeel wordt in cassatie niet betwist.
15. Uit ’s hofs gebezigde bewijsvoering blijkt dat het hof wat betreft het incident waarbij de verdachte bij [benadeelde] naar binnen is gedrongen terwijl zij dat niet wilde, niet het oog heeft op het zogenoemde seksfeestje op 30 augustus 2014. Als eerder opgemerkt, is de verdachte van dit tenlastegelegde feit integraal vrijgesproken. Het gaat om een andere keer. Gezien de inhoud van de bewijsmiddelen 1, 2 en 3 leest het hof in dat verband niet onbegrijpelijk in de verklaringen van [benadeelde] dat “zij in ieder geval één keer onvrijwillige penetrerende seks heeft gehad met de verdachte” in de periode dat zij in de woning van [betrokkene 1] verbleef. Over dat incident heeft [benadeelde] concreet verklaard tegenover de politie (bewijsmiddel 2) en bij de rechter-commissaris (bewijsmiddel 3). Het vond, aldus haar verklaring, plaats in de slaapkamer van [betrokkene 1] , die op dat moment op de wc zat. Voorts heeft [benadeelde] verklaard dat [betrokkene 1] soms wilde dat zij seks met de verdachte had of dit toestond (bewijsmiddel 1). Daarop kom ik in randnummer 21 terug.
16. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gerelateerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Wil voldaan zijn aan het bewijsminimum zoals genoemd in art. 342, tweede lid, Sv, dan moet de bewijsvoering naast een getuigenverklaring waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte een strafbaar feit heeft begaan een ander wettig bewijsmiddel bevatten afkomstig uit een andere bron. De vraag of aan dit bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden en vergt een beoordeling van het concrete geval. Bij de in cassatie aan te leggen toets kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is nader heeft gemotiveerd. [4]
17. Ook in zaken als de onderhavige moeten (vanzelfsprekend) de door het slachtoffer gereleveerde feiten en omstandigheden voldoende steun vinden in nader aangeduid ander bewijsmateriaal. In zedenzaken komt het veelal juist aan op de vraag of en in hoeverre de door een persoon verklaarde gang van zaken daadwerkelijk in andere bewijsmiddelen steun vindt. In zijn arrest van HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717,
NJ2018/298, m.nt. Rozemond heeft de Hoge Raad geoordeeld dat niet is vereist dat het “steunbewijs betrekking dient te hebben op de tenlastegelegde gedragingen”. Rozemond analyseert in zijn noot onder dit arrest dat voldoende is dat “de verklaring van de aangeefster of aangever op concrete punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, waarbij die concrete punten ‘specifieke omstandigheden’ van de tenlastegelegde seksuele gedragingen moeten opleveren.” Het moet dan uiteraard wel gaan om een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Bovendien is er nog een belangrijk vereiste: tussen die enige getuigenverklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal moet een niet te ver verwijderd verband bestaan. [5] Wanneer daarvan sprake is laat zich niet in algemene zin verwoorden. De concrete feiten en omstandigheden van het geval zijn daarvoor bepalend.
18. Het middel nu klaagt dat het bewijs dat hetgeen naast de verklaringen van [benadeelde] in het arrest is opgenomen ter zake van het bewezenverklaarde feit 2 onvoldoende steun biedt aan de door haar afgelegde verklaringen, althans in een te ver verwijderd verband daarvan staat. Volgens de steller van het middel heeft vrijwel al het door het hof gebruikte steunbewijs (“Dat geldt in ieder geval voor bewijsmiddel 5., bewijsmiddel 6. en bewijsmiddel 7.”) betrekking op het eerste moment dat de verdachte en [benadeelde] seks met elkaar hebben gehad (feit 1) en laten de overige bewijsmiddelen in het midden wanneer de seks tussen [benadeelde] en de verdachte heeft plaatsgevonden (bewijsmiddelen 8, 9 en 10) of houden zij daarover niets in (bewijsmiddelen 4 en 11), zodat die bewijsmiddelen bezwaarlijk redengevend kunnen worden geacht voor de onder 2 bewezenverklaarde verkrachting.
19. Het is de vraag of de steller van het middel het daarmee bij het rechte eind heeft.
20. Ik loop eerst de volgende bewijsmiddelen na. Blijkens bewijsmiddel 7 heeft (i) [betrokkene 2] bij de rechter-commissaris verklaard dat [benadeelde] haar later, toen [benadeelde] uit die woning weg was, verteld dat zij daarna ook nog seks met [verdachte] heeft gehad en dat zij, [betrokkene 2] , daarbij de indruk kreeg dat [benadeelde] dat niet leuk vond. Voorts is er (ii) een ‘instap’ in de woning van [betrokkene 1] geweest, waarbij [benadeelde] , die toen duidelijk onder invloed van verdovende middelen was, en de verdachte werden aangetroffen (bewijsmiddel 4). Ook zijn er (iii) het proces-verbaal van bevindingen, waarin [betrokkene 2] verklaart dat zij op 30 augustus 2014 onder invloed van drugs tegen haar wil seksuele handelingen heeft gedaan en die dag samen met [benadeelde] seksuele handelingen heeft verricht (bewijsmiddel 5), (iv) het proces-verbaal van getuigenverhoor met de verklaring van [betrokkene 2] dat er coke werd gebruikt (bewijsmiddel 6), (v) het proces-verbaal van getuigenverhoor waarin de verklaring van [betrokkene 3] is gerelateerd en waarin deze zegt dat zij foto’s heeft gezien “van hun” dat ze samen aan de drugs zaten (bewijsmiddel 8), (vi) het proces-verbaal van bevindingen waarin als relaas van [betrokkene 4] is opgenomen dat [benadeelde] door [betrokkene 1] aan de crackpijp is geholpen (bewijsmiddel 9), (vii) het proces-verbaal van getuigenverhoor waarin [betrokkene 4] onder meer zegt dat [betrokkene 1] [benadeelde] aan de crack zette (bewijsmiddel 10) en (viii) het proces-verbaal van getuigenverhoor, inhoudende als verklaring van [betrokkene 5] dat zij [benadeelde] bij [betrokkene 1] had weggehaald, dat [benadeelde] toen zo stoned als een garnaal was en dat “daar ook nog een Marokkaan, die [verdachte] , was” (bewijsmiddel 11).
21. In zoverre staat dit alles nog in een té ver verwijderd verband met de verklaring van [benadeelde] over ‘de verkrachting die ene keer’ – zoals onder 2 is tenlastegelegd – en is dit ook in totaliteit bezien (nog) niet voldoende om als steunbewijs in de vorenbedoelde zin te kunnen gelden. [6]
22. Belangrijk in de onderhavige zaak is echter dat er méér is dan alleen datgene dat ik hiervoor heb weergegeven. Het hof heeft immers nog een – en mijns inziens belangrijk – onderdeel van de verklaring van [betrokkene 4] voor het bewijs gebruikt, een onderdeel dat ik bewust in randnummer 20 nog niet had genoemd om het hier apart voor het voetlicht te kunnen brengen: [betrokkene 1] heeft haar, [betrokkene 4] , verteld dat ‘ [verdachte] ’, dat wil zeggen de verdachte, “ [benadeelde] had weggebracht en dat ze seks hadden gehad” en dat “ [verdachte] aan [betrokkene 1] had gevraagd seks met [benadeelde] te hebben als tegenprestatie voor het feit dat hij haar weg moest brengen” (bewijsmiddel 10). Ik meen dat dit bewijsmiddel daarmee een concreet punt bevat waarin de verklaring van [benadeelde] over de onderhavige verkrachting bevestiging vindt en dat tussen dit een en ander niet een te ver verwijderd verband bestaat. Ik herinner er aan dat [benadeelde] heeft verklaard dat [betrokkene 1] soms wilde dat zij seks had met de verdachte of dat toestond (bewijsmiddel 1; zie ook randnummer 15). Voorts acht ik het van belang op te merken dat [betrokkene 4] met haar voor het bewijs gebruikte verklaring niet heeft gezegd dat deze ‘seks als tegenprestatie’ niet op de kamer van [betrokkene 1] heeft plaatsgevonden. Ik benadruk dit, omdat [benadeelde] heeft verklaard dat de onderhavige verkrachting plaatshad op de kamer van [betrokkene 1] (zie bewijsmiddel 3). Dat ‘ [verdachte] ’ aan [betrokkene 1] vroeg als tegenprestatie seks met [benadeelde] te hebben omdat hij haar weg moest brengen, kan er ook heel goed op duiden dat die seks nog aan het wegbrengen voorafging.
23. Op grond van het voorgaande kan, meen ik, al met al niet worden gezegd dat de voor het bewijs gebruikte verklaring van aangeefster [benadeelde] onvoldoende steun vindt in het overige bewijsmateriaal. Van schending van art. 342, tweede lid, Sv is mitsdien geen sprake. Het tot vrijspraak strekkende verweer ter zake is naar het mij toeschijnt op toereikende gronden door het hof verworpen.
24. Het middel faalt.
V. Het derde middel
25. Het derde middel klaagt over de vervangende hechtenis die aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregel is verbonden.
26. Het middel is gelet op HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914 terecht voorgesteld. De Hoge Raad kan met toepassing van art. 6:4:20 Sv bepalen dat in plaats van vervangende hechtenis gijzeling van gelijke duur zal worden toegepast.
27. Het middel slaagt.
VI. Het vierde middel
28. Het vierde middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
29. Namens de verdachte is op 11 juni 2019 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 21 februari 2020 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dit betekent dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden en de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twee jaren dient te worden verminderd in een mate die de Hoge Raad gepast zal voorkomen. Ambtshalve merk ik op dat niet valt uit te sluiten dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden sinds het instellen van het cassatieberoep zijn verstreken, zodat ook alsdan de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden.
30. Het middel slaagt.
VII. Slotsom
31. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het tweede middel faalt. Het derde en het vierde middel slagen.
32. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
33. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is toegepast, tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot bepaling dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130,
2.A.J.A. van Dorst,
3.Van Dorst, a.w., p. 195.
4.Zie HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452,
5.Zie HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094,
6.Vgl. ook HR 13 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:189,