Conclusie
Processuele voorvraag
433, eerste lid, Sv). Het ligt in de geest van deze bepaling besloten dat het zaaksdossier pas aan de Hoge Raad wordt toegezonden wanneer het sein daarvoor op groen staat. Wordt, indien alleen door het openbaar ministerie cassatieberoep is ingesteld, het zaaksdossier ten onrechte toch aan de Hoge Raad verzonden, dan kan de Hoge Raad de zaak in beginsel niet in behandeling nemen en wordt het dossier teruggestuurd naar het openbaar ministerie teneinde de verdachte alsnog op de hoogte te doen brengen van het ingestelde cassatieberoep. [2] Voor deze situatie is echter de zojuist genoemde uitzondering doorgetrokken naar art. 434, derde lid, Sv: tenzij de in art. 433, eerste lid, Sv bedoelde aanzegging (alsnog) heeft plaatsgevonden dan wel zich enige andere omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat het beroep in cassatie de verdachte bekend is. Dat laatste – dus dat anderszins blijkt dat de verdachte van het cassatieberoep op de hoogte is – doet zich bijvoorbeeld voor wanneer een andere aanzegging, namelijk de aanzegging als bedoeld in art.
435, eerste lid, Sv [3] aan de verdachte in persoon is betekend en
dezeaanzegging – wat in de regel het geval is – de zinsnede bevat: “tegen welke uitspraak het Openbaar Ministerie beroep in cassatie heeft ingesteld”. In dat geval kan de zaak door de Hoge Raad worden behandeld. Ook een in de cassatieprocedure ontvangen stelbrief van de raadsman kan in beginsel worden aangemerkt als een omstandigheid waaruit voortvloeit dat het beroep de verdachte bekend is. [4]
toegevoegdraadsman van de verdachte, maar dan zal hij daarmee het oog hebben gehad op zijn optreden als raadsman in feitelijke aanleg, zo er geen sprake van een vergissing is; de wet voorziet namelijk niet in ambtshalve toevoeging in de cassatieprocedure. Hoe dan ook, [6] het schrijven van mr. D. Moszkowicz impliceert dat de verdachte zich toen al in de cassatieprocedure tot hem had gewend, zodat zich daarmee een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de verdachte met het cassatieberoep van het openbaar ministerie bekend was (en is). Noch het zaaksdossier, noch de stelbrief van mr. D. Moszkowicz bevat een indicatie die op het tegendeel wijst. [7]
435, eerste lid, Sv, in dit randnummer verder de aanzegging te noemen –, te doen uitreiken op het laatst bekende adres van de verdachte, dat wil zeggen [a-straat 1] te [plaats] . [9] Omdat niemand op dat adres werd aangetroffen, is aldaar een brief van aankomst achtergelaten. De aanzegging is uiteindelijk op 8 april 2020 betekend aan een medewerker van het parket van de procureur-generaal bij de Hoge Raad. [10] Ook is op 4 maart 2020 respectievelijk op 8 april 2020 de aanzegging als gewone brief verstuurd naar het adres [a-straat 1] te [plaats] . In die aanzegging is onder meer de volgende zinsnede opgenomen: "[...] tegen welke uitspraak het openbaar ministerie beroep in cassatie heeft ingesteld." Voorts is vanuit de Hoge Raad een kopie van de processtukken verstuurd naar het kantoor van mr. D. Moszkowicz. Blijkens een faxbericht van mr. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, van 2 mei 2020, gericht aan de strafgriffie van de Hoge Raad, heeft hij de zaak van mr. D. Moszkowicz overgenomen. In dit faxbericht staat het volgende vermeld:
.”
endat de door de Hoge Raad aan mr. D. Moszkowicz verzonden processtukken reeds aan mr. Daamen zijn overgedragen, en dat zich derhalve in deze zaak een – tweede – omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat bij gebrek aan aanwijzingen voor het tegendeel aangenomen moet worden dat de verdachte met het cassatieberoep van het openbaar ministerie bekend is.
De zaak
Het verweer en de uitspraak in hoger beroep
Ten aanzien van de inbeslagname, het onderzoek en de vernietiging van het in de container aangetroffen materiaal, voor zover het geen koffie betreft
A4.2wordt overwogen).
A2.13) blijkt dat de betreffende opsporingsambtenaren na het aantreffen van het materiaal in de container een serie monsters met A-nummers en een serie monsters met B-nummers hebben genomen, mede in verband met eventueel nader onderzoek (zie hiervoor onder meer onder
A2.6). Er is zelfs nog contact met [betrokkene 2] , voornoemd, geweest over een mogelijkheid van contra expertise. Door -naar het hof begrijpt- een zeer ongelukkige miscommunicatie met het politielaboratorium dat de (A-)monsters heeft onderzocht, is al het materiaal, inclusief de (B-)monsters die waren bedoeld voor contra-expertise, vernietigd. Men ging er bij het onderzoeksteam vanuit dat nog vijf monsters voor contra-expertise bewaard waren gebleven op het politielaboratorium van [betrokkene 2] . Door - naar het hof begrijpt- een misverstand blijken ook deze monsters in het ongerede te zijn geraakt, waardoor het in het geheel niet meer mogelijk was om een tegenonderzoek te entameren.
A4.2overwogen is het hof van oordeel dat bij het voorbereidend onderzoek een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, is begaan.
A4.4wordt overwogen en beschouwt die passage als hier ingelast.
Het middel van het openbaar ministerie
Bespreking van het middel
NJ2014/341. [12] De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest en overwoog daartoe als volgt:
NJ2005/514, rov. 3.5).