ECLI:NL:HR:2004:AQ3710
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de nietigverklaring van de inleidende dagvaarding in een zaak betreffende kinderporno
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 september 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die werd beschuldigd van het verspreiden en in voorraad hebben van afbeeldingen van seksuele gedragingen waarbij minderjarigen betrokken waren. De inleidende dagvaarding was door de Rechtbank nietig verklaard, omdat deze niet voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding te algemeen was en niet voldoende feitelijke inhoud gaf over de afbeeldingen die onder verdachte in beslag waren genomen.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak van het Hof vernietigd, maar alleen voor het gedeelte van de tenlastelegging dat nietig was verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de tenlastelegging, voor zover deze betrekking had op bepaalde gedragingen, wel degelijk voldoende feitelijke betekenis had. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar de Rechtbank, zodat deze de zaak opnieuw kan berechten met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen, wat betekent dat de andere onderdelen van de uitspraak van het Hof in stand blijven. Dit arrest benadrukt het belang van een duidelijke en feitelijke omschrijving in de tenlastelegging, vooral in zaken die betrekking hebben op gevoelige onderwerpen zoals kinderporno.