Conclusie
Nummer17/05695
Het eerste middel
eerstemiddel klaagt dat het hof de bewezenverklaarde bedreiging van [slachtoffer] met enig misdrijf tegen het leven gericht ontoereikend heeft gemotiveerd.
1. Een proces-verbaal van aangifte (…) van 10 juli 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , (…).
het hof begrijpt: 10 juli 2014)ben ik met [slachtoffer]
(het hof begrijpt: [slachtoffer] ),mijn broer [betrokkene 2] en zus [betrokkene 3] naar mijn huis
(het hof begrijpt aan de [a-straat 1] te Amsterdam)gegaan. Toen hij
(het hof begrijpt: de verdachte)thuis kwam, heb ik hem gesmeekt wat hij nu wilde en waar hij mee bezig was. We stonden met zijn allen in de woonkamer en ik zei: ‘ [verdachte] laten we alles vergeven en vergeten en weer opnieuw beginnen’. Hij zei: “Nee dat kan niet jij moet weggaan jullie moeten allemaal weggaan. Ga weg anders ga ik jullie allemaal steken. Ik steek het huis in de fik dan gaan jullie er allemaal aan.” Op een gegeven moment ging [slachtoffer] met hem praten. [verdachte] schreeuwde alleen maar "Ga weg ga weg anders steek ik je dood en je moet dat kind ook weg laten halen.” Ik zag dat [verdachte] vervolgens naar de keuken liep en daar een mes pakte. Ik zag dat het een groot keukenmes was. Ik zag dat hij met dat mes naar [slachtoffer] liep. Ik ben voor haar gaan staan en probeerde haar uit de woning te krijgen om haar te beschermen.
(het hof begrijpt te Amsterdam)gegaan, daar woont [verdachte] met zijn vrouw. Ik hoorde [verdachte] toen tegen mij zeggen: “Als je het kind niet weghaalt, steek ik je neer”. Ik zag toen dat [verdachte] de keuken in liep en een keukenmes uit een bakje van het aanrecht pakte en hierop liep [verdachte] op mij af met het mes. De rest van de familie heeft mij toen in een hoekje geduwd om mij te beschermen.
Het tweede middel: bewezenverklaring en bewijsvoering
tweedemiddel klaagt dat het hof ten onrechte heeft bewezenverklaard dat de verdachte ‘door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’ [slachtoffer] ‘opzettelijk heeft bewogen’ tot het dulden/plegen van ontuchtige handelingen, althans dat het bewezenverklaarde niet uit de door het hof gebezigde bewijsvoering kan volgen.
4. Een proces-verbaal van aangifte (…) van 11 juli 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , (…).
(het hof begrijpt: zijn penis)in mijn keel geduwd en toen stikte ik half. Hij is ook bij mijn eerste abortus meegegaan. Dat was op 20 maart 2014. Dat kind was ook van hem. Ik had seks met hem sinds ik bij de [A] werk tot nu. Het kwam wekelijks voor. Het is begin mei
(het hof begrijpt 2014)ongeveer gestopt denk ik. Ik ben nu elf weken zwanger. Ik ben blij dat ik de abortus doe. Dan ben ik af van dit hele verhaal. Van hem. Van alles.
(het hof begrijpt: [A] [plaats] te Amsterdam).Zij werkte daar als kassière. Ik was leidinggevende, assistent filiaalmanager. Wij hadden op een gegeven moment een relatie gekregen. Pas vanaf januari
(het hof begrijpt: 2014)heb ik haar veelvuldig in de winkel gezien. Het klopt dat toen een relatie tussen ons ontstond. Een aantal maanden ging de relatie echt heel goed, de laatste twee maanden ging het niet zo goed. Wij zijn ook met elkaar naar bed gegaan. Op uw vraag wat wij in bed gedaan hebben zeg ik kussen en strelen. Daarna gewoon echte seks gehad. Dus mijn penis is in haar vagina gegaan. Daarna is het nog wel vaak voorgekomen dat wij seks hadden, soms twee soms drie keer per week. Ik gebruikte geen voorbehoedsmiddel. Ze was zwanger geraakt. Ze heeft een verwijzing gekregen voor een abortuskliniek. Daar zijn we naar toe gegaan en hebben ze het weggehaald. Nadat ze weer terug was van vakantie zagen we elkaar dagelijks, hadden weer seks. Ik werd door [slachtoffer] de derde week mei zeg maar
(het hof begrijpt: 2014)gebeld dat ze zwanger van mij was.
(het hof begrijpt het incident op 10 juli 2014)gewerkt bij de [A] . Het klopt dat ik twee keer zwanger ben geweest. Ik heb in die tijd alleen seks gehad met [verdachte] en niet met andere mannen.’
Wetsgeschiedenis artikel 248a Sr
bis.
bisis ontworpen in aansluiting aan het bij de ontwerpen-Cort van der Linden en -Loeff voorgestelde artikel 250
bis. Waar het hier intusschen betreft uitlokking tot ontucht met den dader zelven, schijnt de plaatsing der wetsbepaling als artikel 248
bisde voorkeur te verdienen. De bepaling strekt dan eenerzijds om te waken tegen het verlokken van minderjarigen door prostituées (…), anderzijds tegen de verleiding van jeugdige personen, indien deze geschiedt door middel van giften of beloften
van geld of goed. De gecursiveerde woorden zijn, in tegenstelling met meergenoemde ontwerpen, bijgevoegd, ten einde verleiding door huwelijksbeloften – die de dader wellicht voornemens is na te komen of zelfs wellicht nagekomen is – buiten deze wetsbepaling te doen vallen.’ [11]
uit winstbejag, dus om zich te verrijken – hieronder valt de prostituée van beroep – en het uitlokken van ontucht met een minderjarige
door giften of beloften, waardoor de verleider wordt strafbaar gesteld.
bisonder 2o.’ [12]
bis.
ter.
geweld dwingtvleeschelijke gemeenschap met hem te hebben, terwijl het nieuwe artikel straft met twee jaren, dengene, die een ander met
geweld beweegt, die gemeenschap met hem te hebben’. [19] Daarop werd in de Memorie van Antwoord als volgt gereageerd:
terstelt op het oogenblik strafbaar verleiding van minderjarigen van onbesproken gedrag tot vleeschelijke gemeenschap; voorgesteld wordt dit laatste begrip uit te breiden tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen. De laatste uitdrukking komt reeds voor in de bestaande artikelen 246 en 247. “Ontuchtige handelingen” heeft overigens dezelfde beteekenis als “ontucht” in de bestaande artikelen 248
bis, 249, 250 en 250
bis. (…)
terbeperkt de strafbaarstelling van een inwonenden zoon tot het geval, dat de dienstbode tot de ontuchtige handelingen werd bewogen door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht.
terstellen, wel zeer hoog. “Uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht” staat tegenover onmiddellijk uit het rechtsstelsel voortvloeiend overwicht, dus tegenover gezag (men vergelijke artikel 249). Het begrip omvat ieder uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht. Motieven, met de dienstbetrekking verband houdende (vrees voor ontslag of bijv. hoop op aangenamer verhoudingen in den werkkring), behoeven dus niet in het geding te zijn. Wat het bewegen tot de ontuchtige handelingen betreft, is, gezien den voorgestelden tekst, voorts niet vereischt, dat alle initiatief van den dader is uitgegaan.’ [25]
met hem’behoeven plaats te vinden) en ‘ontuchtige handelingen
van hemdulden’. [32] Ook is er kritiek op inconsistentie van leeftijdsgrenzen binnen de zedentitel, zonder dat daarbij evenwel een duidelijk beeld bestaat van de richting waarin aanpassing zou moeten plaatsvinden. [33] Lindenberg en Van Dijk bespreken verder de verhouding tussen art. 248a Sr en art. 247 Sr. Zij beargumenteren dat art. 248a Sr naast art. 247 Sr geen toegevoegde waarde heeft waar het personen jonger dan zestien jaar betreft, en suggereren dat de toepassing van art. 248a Sr zou kunnen worden beperkt tot zestien- en zeventienjarigen. [34] De toepassing van het artikel bij zestien- en zeventienjarigen en seksuele gedragingen als waarvan in de onderhavige strafzaak sprake is lijkt al met al niet ter discussie te staan. [35]
Bespreking tweede middel
NJ2018/301). [39] Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de onderhavige situatie het initiatief wel van de verdachte uit is gegaan.