Conclusie
eerste middelkomt op tegen de verwerping van een door de raadsman van de verdachte gevoerd niet-ontvankelijkheidsverweer.
“3. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Schending van de redelijke termijn en ouderdom van de feiten
Ik weerspreek echter de hier gewekte indruk dat deze omvangrijke fraudezaak niet krachtig, doeltreffend en overtuigend is aangepakt door het OM. Dat omvat zowel deze transacties als de strafzaken die voor de rechter zijn gebrachtof nog zullen worden gebracht. "(onderlijning hof)
nietworden vermeld, een hachelijke onderneming is. Kortom, het oordeel van het hof hieromtrent kan de toets in cassatie ruimschoots doorstaan.
tweede middelklaagt ten aanzien van feit 1. primair dat de bewezenverklaring, mede in het licht van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, onvoldoende met redenen is omkleed.
“7. Overweging met betrekking tot het bewijs
allongesniet valselijk zijn opgemaakt, aangezien de overeengekomen koopsom aan [A] is voldaan en ook aan [A] ten goede is gekomen. De enkele omstandigheid dat opbrengsten zijn doorgezet naar derden, maakt nog niet daarom de overeenkomsten vals. Gelet op dit verweer is de bewezenverklaring volgens de steller van het middel onvoldoende met redenen omkleed. Voor zover het hof bij de verwerping van het verweer erop wijst dat de partijen al bij het aangaan van de overeenkomst niet van plan zouden zijn geweest om die na te komen, is – zo begrijp ik het middel – sprake van een grondslagverlating omdat dit niet als zodanig ten laste is gelegd en bewezen is verklaard.
legal opinion, waarin niet vermeld stond dat voor het verstrekken van garanties de voorafgaande toestemming van de raad van commissarissen nodig was. Het hof had het achterwege laten hiervan als onjuist bestempeld. In het licht van die niet onbegrijpelijke vaststelling, was het volgens de Hoge Raad niet zonder meer begrijpelijk dat het hof vervolgens van oordeel was dat het weglaten van die tekst desondanks niet als vals kon worden aangemerkt nu in die
opinionseen passage is opgenomen waarin aandacht wordt gevraagd voor een mogelijk dispuut over de vraag of voorafgaande toestemming van de raad van commissarissen is vereist. Dit leidde tot een vernietiging van het arrest.
nietvermeld stond, terwijl dat in de gegeven omstandigheden wel had gemoeten. Die informatie is door de verdachte verzwegen met, zo kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid, het opzet om een deel van de opbrengsten aan [betrokkene 1] of aan hem gelieerde bedrijven toe te laten komen. [14]
derde middelhoudt, in samenhang bezien met de toelichting daarop, de klacht in dat de bewezenverklaring van feit 1 voor zover inhoudende dat “in werkelijkheid (door)betalingsverplichting(en) waren opgelegd” aan [A] – mede in het licht van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt – onvoldoende met redenen is omkleed dan wel onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd.
vierde middelklaagt ten aanzien van feit 2 dat de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat “de op de facturen genoemde diensten niet, althans niet ter hoogte van het opgenomen factuurbedrag aan [B] B.V. en/of [A] B.V. waren geleverd en/of verricht”, mede in het licht van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, onvoldoende met redenen is omkleed dan wel onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd.
“7. Overweging met betrekking tot het bewijs
voor[A] . Die klacht kan voor verwarring zorgen; de kern van het verwijt is immers dat er voor [A] geen diensten zijn verricht dan wel niet ter hoogte van het opgenomen factuurbedrag. Volgens het hof is er sprake van spookfacturen. Het gaat de steller van het middel er echter om dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat er aan [A] geleverde diensten zijn gefactureerd.
vijfde middelklaagt ten aanzien van feit 2 dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed wat betreft het onderdeel “een factuur van [F] B.V. d.d. 7 februari 2002 gericht aan [A] B.V.”.
zesde middelklaagt over het onder 3 primair bewezenverklaarde “feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van witwassen” en valt in verschillende deelklachten uiteen.
7. Overweging met betrekking tot het bewijs
zevende middelklaagt over het oordeel van het hof dat het onder 3 primair bewezenverklaarde "feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van witwassen" oplevert.
achtste middelklaagt erover dat het hof met betrekking tot de strafmodaliteit is afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt door een vrijheidsbenemende straf op te leggen, zonder inhoudelijk in te gaan op de medische informatie die door de verdediging is aangeleverd en toegelicht.
“11. Oplegging van straf en/of maatregel
negende middelklaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM in de cassatiefase is overschreden aangezien de stukken van het geding niet tijdig naar de griffie van de Hoge Raad zijn verzonden.