ECLI:NL:HR:2003:AE8845
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Valse verklaring onder ede door opsporingsambtenaar in proces-verbaal van aanhouding
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de verdachte, een opsporingsambtenaar, was beschuldigd van meineed. De verdachte had in een proces-verbaal van aanhouding van een derde persoon, [betrokkene 2], nagelaten te vermelden dat hij zijn dienstwapen had gebruikt om een andere persoon, [betrokkene 1], te bedreigen. Het Hof had de verdachte niet strafbaar verklaard en hem ontslagen van alle rechtsvervolging, maar de Hoge Raad oordeelde dat het verzwijgen van deze informatie in het proces-verbaal een valse verklaring onder ede opleverde, zoals bedoeld in artikel 207 van het Wetboek van Strafrecht.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte, door het verzwijgen van relevante informatie, een vertekend beeld van de werkelijkheid had gegeven, wat leidde tot de conclusie dat de verklaring in het proces-verbaal niet waarachtig was. De Hoge Raad benadrukte dat er een specifieke rechtsplicht bestaat voor opsporingsambtenaren om relevante feiten in hun proces-verbaal op te nemen, en dat het niet vermelden van dergelijke feiten kan leiden tot juridische consequenties.
De zaak benadrukt het belang van transparantie en waarheidsgetrouwe verslaglegging door opsporingsambtenaren, en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen. De uitspraak heeft implicaties voor de rechtspraktijk, vooral in zaken waarin de integriteit van proces-verbaal en de rol van opsporingsambtenaren ter discussie staan.